Lezen: Jesaja 56:1-8
Matteüs 15: 21-28
Gemeente,
Vandaag gaat het over vreemdelingen, een uiterst actueel onderwerp, we worden doodgegooid met de discussie over vreemdelingen, de kranten staan er vol van, we zien het elke avond op de TV. Maar die discussie over vreemdelingen, over integratiebeleid, is een politieke discussie, die gaat over het bestuur van de stad, over welke regels er in onze stad zouden moeten gelden. In het Grieks heet een stad een polis en dat wat het bestuur van de polis aangaat heet politiek. Daar hebben we het in de kerk niet over. Voor ons gaat het niet over een stad maar over heel de aarde. En als we het hebben over een stad dan hebben we het eigenlijk altijd alleen over Jeruzalem als voorbeeld voor heel de aarde. In Jeruzalem was immers de Tempel van de God van Israël, daar werd de Wet bewaard waar alle volken van de aarde zich naar zouden moeten richten. Bij de vraag hoe wij onze stad, onze steden en dorpen, ons land, zouden moeten besturen zouden we dus moeten kijken naar de richtingwijzers die de God van Israël voor ons heeft uitgezet, dat zijn voor ons de regels om een betere samenleving te maken. Want de Wet van de God van Israël is niet een maatlat waarlangs je het gedrag van mensen kunt leggen, het zijn richtingaanwijzers die ons in beweging moeten zetten om van onze wereld het land te maken dat overvloeit van melk en honing en dat we van God gekregen hebben. In het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben uit het boek van de profeet Jesaja komt dat duidelijk tot uiting. Dat boek van de profeet Jesaja is een bijzonder boek. Het gaat namelijk over drie verschillende perioden in de geschiedenis van het volk Israël. Het eerste deel gaat over de periode voor de ballingschap, het tweede gedeelte over de periode van de ballingschap en het derde gedeelte over de periode na de ballingschap. Dat derde gedeelte begint op de plaats die we vanmorgen gelezen hebben. “Handel rechtvaardig, handhaaf het recht”. Dat is het eerste dat de teruggekeerde ballingen te horen krijgen van de profeet. En die ballingen weten dus ook nog heel goed hoe het is om vreemdeling te zijn, hoe het is om te maken te krijgen met vreemde godsdiensten, met vreemde culturen en gewoonten, met vreemde machten. Ook hier zijn rechtvaardigheid en het recht geen maatlatjes die je langs mensen moet leggen, maar zijn het rechtvaardig handelen en het recht handhaven iets wat je aan je naaste moet doen. Je moet namelijk de ander tot zijn recht laten komen, een samenleving inrichten waarin iedereen tot zijn recht komt, de arme en de minste voorop, de weduwe en de wees en zeker dus ook de vreemdeling. Daarbij staat de Sabbat centraal. God zelf brengt ons zijn gerechtigheid nabij, wij horen hier toekomst in, maar in het Hebreeuws staat er eigenlijk dat God er voor zorgt dat zijn gerechtigheid voor ons voor de hand ligt, het is niet in de hemel of aan de andere kant van de zee, maar het is voor ons onder handbereik. Maar waarom dan beginnen met de Sabbat en daarbij dan die vreemdeling noemen die de Sabbat onderhoud? Om dat te begrijpen moeten we iets weten over de positie die de vreemdeling in het verhaal van Israël inneemt. Je hebt natuurlijk de andere volken,. In het verhaal zijn dat over het algemeen broedervolken, afstammend van de kinderen van Noach, of van Abraham, of zelfs van Isaäk, zoals Edom van Esau afstamt. Die andere volken worden altijd opgeroepen de aarde te delen met het volk Israël. Maar het gaat hier niet om de vreemde volken maar om de individuele vreemdeling. En daar kent de Bijbel twee soorten van. Er zijn de vreemdelingen die te gast zijn, die voorbij komen, handeldrijvers, reizigers, vertegenwoordigers van een regering of rovers en bezetters. Maar er zijn ook vreemdelingen die komen om te werken, die bij het volk komen wonen, bijwoners wordt dan soms wel vertaald, in de praktijk waren dat soms ook wel slaven en slavinnen.. Zij zijn mede afhankelijk van de gebruiken van het volk. Dat zijn ook de mensen die afhankelijk zijn van de Sabbat. Op de Sabbat ben je namelijk bevrijdt van de slavernij van het werk. Dat is ook vandaag de reden dat vanuit de kerken opgeroepen blijft worden om één dag in de week iedereen vrij te geven van het werk zodat je als volk samen kunt leven bevrijdt van de slavernij van de economie en van het werk. Vrij dus voor iedereen op dezelfde dag zodat je die bevrijding ook echt samen kunt vieren. Zorg is natuurlijk nodig en ook de landbouwer zal zorg moeten hebben voor het vee, maar dat wat gedaan wordt uit plicht en voor winst en niet uit liefde en zorg zou achterwege gelaten moeten worden. Dat doe je samen, dat doe je niet alleen als gelovigen, niet omdat je gelovig bent, maar dat doe je samen, omdat je geeft om alle mensen, omdat alle mensen tot hun recht moeten komen. Dat geldt zelfs voor mensen die buiten de samenleving zijn geplaatst, door de profeet worden eunuchen genoemd, zij die niet kunnen zorgen voor het voortbestaan van het volk, ook zij horen er bij, ook voor hen is een plaats in het volk, ook zij moeten tot hun recht komen, ook zij moeten bevrijd worden van de slavernij. Als je zo met vreemdelingen omgaat, zegt Jesaja, dan gaat er een licht op voor alle volken. Dan wenden alle volken zich tot Jeruzalem, dan is de Tempel een huis van gebed voor alle volken. Maar in onze kerken wordt vaak gelezen dat die vreemdelingen zich met God verbonden moeten hebben, die vreemdelingen moeten zich bekeerd hebben, het zou dus alleen voor gelovige vreemdelingen gelden. Maar dat staat er niet. Verbonden met God is verbonden met het volk van Israël, bijwoner geworden zijn. Maar ook in de dagen van Jezus van Nazareth was er de neiging om een dergelijke beperkte uitleg van de schrift te volgen. Jezus van Nazareth liep steeds tegen de Farizeeën op die een dergelijke nauwe en beperkte uitleg van de schrift nastreefden. En het derde deel van het boek van de profeet Jesaja wordt ook wel gezien als een reactie op de beweging van Ezra en Nehemia die heel nauw wilden bepalen wie er wel en wie er niet bij het volk van Israël hoorden, daar was na de ballingschap nog de nodige verwarring over. Maar als Jezus van Nazareth zich steeds tegen een te nauwe uitleg van de schrift verzette, hoe moeten we dan het verhaal plaatsen dat we vanmorgen uit het Evangelie naar Matteüs hebben gelezen? Het gaat in dat verhaal om een moeder die hulp vraagt voor een zieke dochter. En op zo’n vraag kun je toch geen nee zeggen is ons gevoel altijd. Maar ik heb heel lang in de hulpverlening gewerkt en daar geleerd dat zo maar op elke vraag ingaan niet altijd de juiste hulpverlening is en ook in dit verhaal wordt niet direct ingegaan op de vraag van de moeder. Er zijn allerlei manieren om mensen te helpen. Je kunt mensen negeren. Soms helpt dat. Uit onderzoek naar mensen die op een wachtlijst bij de Geestelijke Gezondheidszorg stonden bleek dat een flink deel van die mensen zonder verdere hulp al genas. Erkenning van een probleem, ook door henzelf was al genoeg om hen aan een oplossing te doen werken. Je kunt ook mensen helpen om er maar vanaf te zijn. Zoals leerlingen van Jezus in het verhaal van vandaag proberen, zo van ze roept zo hard, dat staat kennelijk lelijk, dat trekt maar ongewenste aandacht. We zien die vorm van hulpverlening nog wel eens bij politici. Dan moeten ineens alle zwervers geholpen worden. Niet met hun probleem, dat kan nog heel verschillend en ingewikkeld zijn, maar met hun gezwerf, geen gezicht, dus, dronken vervuilde in lompen geklede mannen en vrouwen in het centrum van de stad: dus of naar een inrichting of naar een deel van de stad waar ze niet worden gezien. Je hebt ook nog de zogenaamde Rode Kruisagressie. Problemen voor mensen oplossen omdat je het gevoel hebt dat het moet, bij elk probleem ben jij de eerst aangewezene om het op te lossen of men dat nu leuk vindt of niet, je bent er toch voor. Het spreekwoord dat je beter iemand kan leren vissen dan een vis geven telt dan niet. Toch is het natuurlijk altijd goed om je af te vragen wat helpen in een bepaalde situatie echt betekent. Help je iemand door alles over te nemen, of help je iemand door te laten zien dat die het zelf ook kan oplossen? In dit verhaal schreeuwt de vrouw het uit, help mij, mijn dochter is gek geworden. Het woord roepen is hier echt veel te zwak vertaald. Het is een schreeuw om hulp voor haar dochter. Ze gebruikt daarbij de woorden die ook de leerlingen gebruiken om Jezus van Nazareth aan te spreken, “Heer” en “Zoon van David”, voor een Heidense niet zonder betekenis. Eindelijk lopen Jezus van Nazareth en zijn leerlingen in een wat meer rustige omgeving in het buitenland, dan komt er zo’n Heidense vrouw hen achterna en trekt alle aandacht door hard te schreeuwen. Hoe wordt er nu op ingegaan? Vaak krijgen we het beeld dat Jezus van Nazareth haar eigenlijk afwijst. Maar het zijn volgens de vertaling de leerlingen die de Heer vragen haar weg te sturen omdat ze zo hard schreeuwt. Dat is tenminste zoals het vanouds wordt vertaald. Als je het Grieks goed leest dan zou er ook kunnen staan dat de leerlingen de Heer vragen haar te bevrijden en dat zou een ander licht op de zaak werpen. Hoe het ook zij, het is niet Jezus van Nazareth die haar wegstuurt maar die met haar in gesprek gaat, met een vrouw, een Kanaänitische. Matteüs schreef zijn Evangelie voor vrome Joden, van die Joden die vonden dat vrouwen niet mee naar de Synagoge hoefden, omdat zij van nature de Wet al kenden, klonk het dan vroom als ze dat moesten uitleggen, van die Joden die in elk geval geen enkele omgang wilden met Heidenen, dat zijn honden. Aan die lezers brengt Matteüs zijn boodschap. Die anders gelovigen zijn gevaarlijk, die zijn besmettelijk, voor je het weet loop je vreemde goden achterna, ben je onrein in de zin van de Wet. We horen op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament de discussies oplaaien als Jezus van Nazareth weer eens meer let op de mensen dan op de afkomst. En wij herkennen het op die manier praten over vreemdelingen: angst moeten we er voor hebben, hun geloof is gevaarlijk. Maar Jezus van Nazareth gaat ons voor in het gesprek met de vreemdelingen. En de vrouw uit Kanaän laat ons zien waar het in ons geloof eigenlijk om gaat. De honden eten toch de kruimels die van de tafel vallen? En als honden meedelen in de rijkdom en de overvloed, zou een bezorgde moeder dat dan niet mogen? Het herkennen van dat delen als het hart van het geloof van Israël is voldoende voor Jezus van Nazareth. Dat kun je pas herkennen als God dat zelf in je hart hebt gelegd en daar kan niets en niemand tegenop. En wat dan? Wat de dochter mankeert blijft buiten het verhaal. Ze was genezen omdat haar moeder wilde dat ze genas. De inzet van ouders voor hun kinderen kan groot zijn. Dat betekent niet dat ongeneeslijk zieke kinderen genezen als hun ouders maar genoeg van ze houden, of genoeg in de Here Jezus geloven, integendeel. Kinderen die ongeneeslijk ziek zijn genezen niet, hoezeer hun ouders ook van ze houden, maar die liefde maakt wel dat de kwaliteit van leven omhoog kan gaan. Wetenschappelijk onderzoek, voorzieningen voor zieken en gehandicapten, instellingen en ziekenhuizen, het is er vaak door de inzet van zulke ouders gekomen. Die ouders gaan niet alleen door het stof voor hun eigen kind, maar voor alle kinderen. Alleen onvoorwaardelijke liefde voor mensen helpt echt, maar voor iedereen die hulp nodig heeft geldt: hulp vragen is eigenlijk heel gewoon, ook dat mogen wel wat vaker laten merken in onze eigen omgeving. Ook Maarten Luther heeft ook ooit eens over dit verhaal uit Matteüs gepreekt en dat gaf een verrassend beeld. Hij vergeleek het gesprek tussen de buitenlandse vrouw en Jezus met een gevecht, een gevecht om de zegen van God. Net zo’n gevecht als Jacob bij de beek Jabbok had geleverd met God, ik laat U niet gaan voor U mij gezegend hebt. Jacob was bang geweest voor zijn broer Esau. Hij keek wel uit om het beloofde land zo maar weer in te gaan, ondanks zijn rijkdom, ondanks de lange tijd die voorbij was gegaan. Een hele nacht had hij geworsteld met God voor hij de beek durfde oversteken. Toen kreeg hij de naam Israël, hij die vecht met God. Zo ging de vrouw uit ons verhaal dus ook bij het volk van Israël horen. Maarten Luther kende dat gevecht met God, hij had dat ook geleverd. Voor hij durfde toegeven dat de leer van de Roomse kerk uit zijn dagen niet juist was, voor hij durfde toegeven dat je door goede werken geen handeltje met God kon drijven, had hem dat nachten wakker gehouden. Zo zei Luther had deze vrouw ook een gevecht geleverd met Jezus van Nazareth, niet voor zichzelf, maar voor haar dochter, een doel waar een moeder alles voor opgeeft. Maar deze vrouw had door dat delen met Israël, het eten van de kruimels die van de tafel vallen, genezing bereikt. Zo wordt er dan recht gedaan aan mensen. En dat is ook het antwoord van Jezus van Nazareth, als je geloofd dat in de manier waarop Israël leeft recht gedaan wordt aan mensen, als je geloofd in de bevrijding van de slavernij, slavernij van ziekte, slavernij van de economie, dan wordt je recht gedaan, dan genees je, want dan krijg je de plaats in de samenleving die je toekomt. Dat betekent niet dat lichamelijke kwalen zomaar over gaan, mijn medicijnen en de elektromotor die mijn hart op gang houdt kan ik niet missen, maar je krijgt wel weer zicht op wat je als mens voor medemensen kunt betekenen en daar gaat het in het verhaal van de God van Israël en de mensen om. En wat leren we nu van dit alles voor ons leven van alledag? De eerste brief van Petrus noemt ons allemaal vreemdelingen, we handelen immers niet als al die ongelovigen in de wereld? Voor ons zijn we zelf dus in elk geval gelijk aan al die vreemdelingen, aan die asielzoekers, die vluchtelingen, die Marokkaanse arbeiders, die Roemenen en Polen in de zaadteelt hier in de buurt van Enkhuizen. En wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet, wij zijn van het volk dat de naaste lief heeft als zichzelf, dat zelfs hoorde van het liefhebben van vijanden. Dat betekent niet dat we alles goed moeten vinden, wie terug leest in Matteüs 13 leert dat we goed en kwaad moeten scheiden, dat vader en zoon, moeder en dochter tegen elkaar kunnen opstaan, maar leert ook dat het oordeel over mensen niet aan ons is, dat we het onkruid samen met het graan moeten laten opgroeien, dat we het kwaad dus moeten benoemen maar mensen de gelegenheid moeten geven zich te bekeren, te veranderen. En we leren dat helpen van wie dan ook niet vanzelf hoeft te gaan, dat mensen helpen zelf zoutend zout te worden, zelf verantwoordelijk te zijn uiteindelijk het beste is. Het is wat een instelling als Dark en Light heeft leren doen. Vroeger stuurden we knappe dokters naar arme landen die diè mensen beter maakten die ze beter konden maken en dan gingen ze weer. Nu hebben we geleerd om bijvoorbeeld blindheid te voorkomen, soms kan het ook genezen worden, maar altijd moet er gezorgd worden dat blinden en genezen mensen weer voor zichzelf kunnen zorgen, dat is pas echte hulp. Straks bij de collecte komen we er op terug. Maar we leren vanmorgen ook dat we voor niets en niemand bang hoeven te zijn, niets of niemand, geen kracht of macht houd ons immers af van de liefde van Christus. En met die liefde mogen we leven, dag in dag uit. Amen.
Plaats een reactie