Lezen: Jesaja 43: 1-2
Johannes 21: 1-14
Gemeente
Wat is er toch zo bijzonder aan dat Bijbelse volk Israël, niet te verwarren met de inwoners van de huidige staat Israël. Dat Bijbelse volk Israël laat zich kennen als een slavenvolk, voortdurend wordt het onderdrukt, in slavernij en in ballingschap gehouden en bedreigd door grootmachten en buurvolken. Daarmee verschilt het eigenlijk niet met vele andere volken. Tot op vandaag de dag zijn er overal op de wereld volken aan te wijzen die wel zelfstandig een eigen land in vrede zouden willen besturen maar daar de kans niet voor krijgen. Een aantal van die volken zijn zelfs verenigd in een alternatieve Verenigde Naties, die bij de echte Verenigde Naties aandacht proberen te vragen voor hun recht op zelfbeschikking. Het unieke van het Bijbelse volk Israël is dus niet dat slavenbestaan, die bedreigingen door grootmachten en buurvolken. Het unieke van dat volk is dat het hoorde van een God die zegt: “Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!”
Dat Bijbelse volk Israël was gekozen om te laten zien hoe machtig die bijzondere God van Israël eigenlijk was. Het was een bevrijdende God. De machtige volken en de buurvolken die het bedreigden, daar liep het slecht mee af, maar dat Bijbelse volk Israël zou blijven en daarmee zou het goed gaan. Ook al was dat volk over de wereld verspreid geraakt die God zou er voor zorgen dat het volk weer bij elkaar zou kunnen wonen en een eenheid kunnen vormen. Als dat zou gebeuren dan zouden alle volken op de wereld daar geweldig van schrikken en zo’n bewondering voor die God krijgen dat ze net zo zouden gaan leven als dat Bijbelse volk zou doen. Iedereen zou dan de God van Israël eren als de God die echt vrede op de wereld had gebracht en die alle ellende die mensen elkaar kunnen aandoen tot een verleden had gebracht. Dat zou een heel mooie nieuwe wereld hebben voortgebracht.
Er was echter wel een voorwaarde voor een dergelijke afloop van de geschiedenis. Dat was dat het Bijbelse volk Israël de samenleving zou inrichten volgens de richtlijnen die het volk bij de bevrijding uit de slavernij in Egypte midden in de woestijn had gekregen.
Het verhaal over dat Bijbelse volk Israël vertelt dat het bijna nog helemaal geen volk was toen ze die richtlijnen in de woestijn kregen. Ze waren gewend aan goden waar je mooie beelden van maakt, maar daar had die God van Israël een geweldige hekel aan. Ze waren gewend dat er meesters en knechten waren, maar voor de God van Israël was iedereen gelijk. Ze waren gewend aan koningen die belastingen oplegden om mooi te kunnen leven en oorlogen te kunnen voeren, maar de God van Israël dulde alleen koningen die dienaren van hun volk waren en vrede brachten, uiteindelijk was David een dergelijke koning.
Het is eigenlijk nooit gelukt ook dat volk te worden dat God voor ogen stond. Maar dat verhaal heeft de eeuwen overleefd. Het is de hoop geworden van alle mensen die naar bevrijding van dood en ellende snakken. Is er echt een God die voor je zorgt? Die als een moeder je verdedigd en beschermd tegen de dood? Door Jezus van Nazareth werd duidelijk dat de dood niet het laatste woord heeft, maar het begin kan zijn van die bevrijding die de God van Israël had beloofd. Zijn volgelingen proberen tot op de dag van vandaag elke samenleving zo in te richten als in die richtlijnen staat, samengevat als heb je naaste lief als jezelf. Iedereen mag daaraan meedoen, elke dag opnieuw.
Volgens Jesaja zijn wij daar getuigen van. Maar waar ben je dan getuige van? Zeker een vraag als er van je gezegd wordt dat je wel ogen hebt maar niets ziet en dat je wel oren hebt maar niets hoort. Ook hier voert de Profeet het spel op van het rechtsgeding, een beeld dat door Jesaja vaak gebruikt wordt. Nu zijn het niet de niet bestaande goden die verantwoording moeten afleggen maar het zijn de volken van de wereld die mogen zeggen of ze wel of niet dezelfde beloften hebben gekregen van hun goden die Israël van haar God heeft gekregen. De goden van de wereld beloven vruchtbaarheid, voorspoed en rijkdom. Daarvoor moet je alles opofferen en dan maar afwachten of ze er zin in hebben. De God van Israël belooft bevrijding en daarvoor hoef je niet te offeren maar daarvoor moet je van je naaste houden als van jezelf en bereid zijn alles te delen. Ogenschijnlijk gaat het sommige volken in de wereld voor de wind. Maar de val van Babel, de verovering door Koning Cyrus van Perzië, had het volk geleerd dat voorspoed niet blijvend is. Het bevel van Cyrus om terug te gaan naar Jeruzalem en daar de Tempel voor God weer in ere te herstellen bewijst dat de belofte van de God van Israël wel blijvend is. Ze waren ooit al eens gered uit de slavernij in Egypte en wie nu had volgehouden in de dienst aan God, het houden van je naaste als van jezelf, kon nu getuige zijn van de nieuwe bevrijding.
Die God is van de armen, voor de armen, en keer op keer zal die God de armen redden. Dat is wat de profeet hier schrijft en God zelf laat zeggen. Al die pessimisten die zeggen dat ontwikkelingshulp niet werkt hebben dus ongelijk. Juist door de scholing en de verbeterde medische hulp in de armste landen in de wereld is er een generatie opgegroeid die zich kan meten op de wereldmarkten met de westerse producenten. We moeten alleen bereid zijn om eerlijke handelsvoorwaarden te scheppen, oneerlijke muren rond onze markten te slopen anders is het niet God die de armsten in de steek laat, maar zijn wij het zelf die hen onderdrukken en in de slavernij van de armoede houden.
De belofte van God vervuld zien betekent dus dat we onze oren open moeten doen voor zijn verhaal over de zorg voor de minsten en onze ogen voor de feilen in onze eigen samenleving. Dan zal de God van Israël ons voorgaan naar een land waar geen honger wordt geleden, waar het vrede is en mensen samen kunnen leven.
Al te gemakkelijk lezen we overigens in het gedeelte dat we uit het boek van de profeet Jesaja lezen een verwijzing naar Jezus. Die zat na de opstanding als een moeder aan de oever van het meer, klaar met het eten voor de mannen die de hele nacht bijna vergeefs aan het werk waren geweest.
Maar wijst het verhaal zoals Johannes het vertelt zo op dat bijzondere beeld van Jesaja dat je aan Jezus van Nazareth zou moeten denken? Johannes begint hier vrij plotseling te schrijven over een openbaring, hierna openbaarde Jezus zich en hij openbaarde zich aldus staat er bij Johannes. Dat woord openbaring was bij Johannes nog niet gevallen. De verrijzenis, de opstanding uit de doden was blijkbaar nog niet de openbaring waarop werd gewacht, die komt pas nu, nu eerst wordt duidelijk wat de ware aard van de opgestane heer voor ons is.
Johannes speelt graag met woorden en begrippen. Hier gaat het ineens ook over Nathanaël uit Kana in Galilea. Over die Nathanael staat geschreven dat deze waarlijk een Israéliet is in wie geen bedrog is en over Kana schrijft Johannes dat op de derde dag daar het eerste wonder van Jezus van Nazareth plaatsvond, het feestwonder van het water dat in wijn veranderde, en dit is de derde keer dat Jezus van Nazareth na zijn opstanding verscheen.
Niet dat we overigens alle verwijzingen en symbolen uit het verhaal van Johannes begrijpen. Over het aantal vissen bijvoorbeeld bestaat geen eenduidige verklaring. Het zijn er 153. De eerste uitleg vinden we bij de kerkvader Origenes, die is nog eenvoudig. Er zijn 50 dagen tussen Pasen en Pinksteren en 3×50+3 is 153, dit getal benadrukt volgens hem dus nog eens het belang van de drieëenheid. De meest inventieve uitleg komt van de kerkvader Augustinus. Die wijst er op dat eerder in het verhaal van`Johannes ook al verteld was over een wonderbare visvangst. toen was er sprake van twee schepen waarvan men later aannam dat het zou gaan om een schip voor israél en een schip voor de Heidenen. Nu gaat het om het uiteindelijke volk van Christus en dat getal van 153 gaat volgens Augustinus terug op de 10 geboden. Daar zijn er 3, de eerste 3, die gaan over God en 7 die gaan over de mensen. De mensen kunnen dat alleen vervullen door de Heilige Geest, die moet je dus bij die 10 optellen en 7 staat voor de Heilige Geest, zo kom je op 17 en als je nu de getallen van 1 tot en met 17 bij elkaar optelt kom je op 153. Augustinus had er een uitgebreide preek voor nodig om het allemaal onder de aandacht te brengen.
Mij zelf spreekt het beeld van Hieronymus meer aan, dat was de man die de Griekse Bijbel in het Latijn vertaalde, de Vulgaat die eeuwen lang de standaard vertaling in de Rooms Katholieke Kerk zou blijven. Hieronymus stelde dat er 153 soorten vis bekend waren en als alle soorten vis gevangen werden dan moesten de apostelen vervolgens alle volken van de wereld voor de Christus vangen. Want ons verhaal vervolgt met de uitspraak van Jezus dat hij van die vissers vissers van mensen wilden maken.
En zo zien wij ook vandaag Jezus van Nazareth nog. Hij roept ons op vissers van mensen te worden.
Predikanten en voorgangers die dat Woord ook kunnen uitdragen zijn altijd opnieuw nodig, juist ook uit de armste landen zelf. Daar is geen geld om ze in een land als Nederland te laten studeren. De Protestantse Theologische Universiteit waar ik aan studeer en de Vrije Universiteit staan open voor studenten uit arme landen, ook studenten uit ons land helpen bij de opvang. Soms wordt er gecollecteerd voor fondsen die zorgen voor het geld dat nodig is. Maar dat vissers van mensen worden kunnen we ook door Jezus na te volgen in het beeld waarin hij werd geopenbaard, zorgen voor de mensen die zorg nodig hebben. Ook vandaag, ook de komende week, totdat zijn rijk komt.
Amen