Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for november, 2016

Lezen :  Exodus 3: 1-15

                Lucas 20: 27-38

Gemeente,

“Dit zijn de namen”, zo begint het boek dat wij Exodus noemen, maar dat in het Hebreeuws dus “de namen” heet. In het gedeelte dat we vandaag lezen krijgt de God van Israël eindelijk een naam. Die naam wordt nooit uitgesproken. Niet omdat die naam geheim is maar omdat die naam voor mensen zo geweldig is dat je siddert bij de gedachte er aan alleen al. Die naam heeft namelijk een bijzondere betekenis en die betekenis wordt in het gedeelte van vandaag al zichtbaar. Alleereerst heeft die God een verbond gesloten, met Abraham, met Isaäk en met Jakob. De Nieuwe Bijbelvertaling laat die laatste twee keer “met” weg, maar God heeft zowel met Abraham als met Isaäk en met Jakob telkens een nieuw verbond gesloten. Telkens wel dat het land Kanaän een land zou worden van een groot volk dat zou afstammen van Abraham en van Isaaäk en van Jakob. Die belofte was er niet zomaar, dat verbond hield verplichtingen in, wederzijdse verplichtingen en daarom hoorde die God ook de jammerkreten van dat volk en trok die God hun lot aan.

En dan? Schieten er bliksemschichten van omhoog om de Farao en zijn volk te vernietigen? Komt er een engelenleger om tegen het leger van Egypte te vechten? Nee, zo werkt de God van Israël niet! Bevrijding van ellende gaat niet op gebed of op jammerkreten maar gaat door het werk van mensen. Mozes in dit geval. Die zag een boodschapper in een vuur dat uit een doornstruik ontvlamde op de berg van die God, een struik die brandde maar niet verteerde. Geleerden zeggen dat het een soort struik is die, als die bloeit, de indruk wekt in brand te staan. Zo’n struik groeit in de woestijn. Maar Mozes ziet er een boodschap van zijn God in. Dit is heilige grond, daar bloeien planten in de woestijn. Zou zo het volk Israël kunnen bloeien? Was er niet een land beloofd waar ze net zo konden bloeien als al die andere volken buiten Egypte? Zou er niet een land zijn overvloeiende van melk en honing? Zou je dan niet de hulp van die God kunnen krijgen als je naar de Farao gaat om de vrijheid voor dat volk te verkrijgen? Dat zou het moeten zijn. Als je de God van dat volk zelfs achter in de woestijn kunt ontmoeten, want achter de woestijn ligt immers dat beloofde land. Wat is dat voor een God die zegt geen naam maar een boodschap te hebben: “Ik zal er zijn zoals ik er zijn zal” De God die er was voor Abraham, die er was voor Izaaäk. die er was voor Jakob, die er voor elk van hen was zoals hij er voor hen wilde zijn, die er voor Mozes was zoals hij er voor hem wilde zijn, die er voor zijn volk wilde zijn zoals hij voor dat volk wilde zijn, die er voor elk van ons is zoals hij voor elk van ons wil zijn.

En zeg nu niet dat de God van een ander, de God die met die ander meegaat, een andere God is is dan de God die er voor jou is, die met jou meetrekt. Samen kun je die God aanbidden, door er voor elkaar te zijn, door elkaar te bevrijden van angst voor elkaar, elkaar te bevrijden van slavernij en dat wat je vasthoudt en weg van elkaar. Die God stuurt elk van ons op weg, dezelfde weg die Mozes moet gaan, maar elk van ons met een verschillende opdracht. Want voor elk van ons is die God de God die met ons meetrekt omdat hij het geroep van zijn kinderen heeft gehoord, omdat hij hen een wereld beloofd heeft waar alle tranen gedroogd zijn. Daarom hoeven wij niet meer de naam van die God te noemen: we moeten voor hem op weg gaan.

Er is dan een vraag die we ons vaak stellen. Wie ben ik dat ik mijn mond open kan doen of wie ben ik dat ik deze taak op mij kan nemen. Het kan een eerlijk aangeven van je grenzen zijn maar ook een smoes geboren uit angst. Dat laatste kan fataal zijn. Als niemand zijn stem verheft tegen onrecht dan heerst het onrecht over iedereen. Als niemand opstaat tegen het kwade dan heerst het kwade over iedereen. En we doen het zo gemakkelijk. Als Moslims worden beledigd omdat hun Islam voor achterlijk wordt uitgemaakt dan zwijgen we want we zijn toch geen Moslims en hangen de Islam niet aan. Als homo’s worden gepest dan gaan we een straatje om, want we zijn toch geen homo’s en als we dat wel zijn kijken we helemaal wel uit want het geweld zou ons ook eens kunnen overkomen. Als zwervers worden weggejaagd dan kijken we een andere kant op want we zijn geen zwervers en we konden hun stank ook al niet verdragen. Zo kunnen we natuurlijk nog een tijdje doorgaan. Maar als jouw opvattingen voor achterlijk worden uitgemaakt, als jezelf wordt gepest, als je zelf ergens wordt weggejaagd, als het jou allemaal overkomt, wie staat er dan voor jou op?

Mozes was opgevoed als een prins van Egypte maar had moeten vluchten omdat hij een moordenaar was geworden. Nu hij doorkrijgt hoe het goede voor zijn volk gedaan zou moeten worden bekruipt hem dezelfde angst. Hij maakt kennis met een God die meegaat in het goede. Die meeging toen Abraham zijn land uit trok, die meetrok met Izaaäk in Kanaaän, die meeging met Jacob toen die naar Laban ging, die met Jozef was in Egypte. Die God belooft ook met ons mee te gaan in het goede. Wij noemen dat de Heilige Geest die in ons zal zijn als wij het goede doen en niet dan het goede, ja zonder die Geest zouden we het goede niet eens kunnen doen. Met die boodschap wordt Mozes naar de Farao gestuurd en naar zijn eigen volk. Beiden moeten de God van Israël leren kennen. Hier klinkt bij het voorlezen niet de naam van God,” Ik zal er zijn “, of de vier letters waarmee die naam wordt geschreven: JHWH, maar gesproken wordt van de Heer. Een politieke belijdenis. Want niet de Farao is de Heer van de wereld, maar de God van Israël, niet Mozes is de Heer van de Hebreeën, maar de God van Israël.

Zo is voor gelovigen in de God van Israël ook in onze dagen geen mens Heer over andere mensen. Ieder mens heeft een eigen taak en bij het uitvoeren van die taak mogen we allemaal hopen dat de Geest van de God van Israël met die mens is, dan kan die mens het goede doen bij het uitvoeren van de taak die die mens gegeven is, maar wie het kwade doet zal daar door iedereen op aangesproken en tegengesproken moeten worden, want het kwade zal niet mogen heersen op aarde. Zo wil volgens dit verhaal deze God gedacht worden. Hier wordt gesproken van aangeroepen, maar letterlijk staat er “dit is mijn gedachtenis van geslacht op geslacht”, dat betekent dat er telkens mensen geroepen worden om te gaan naar mensen in nood. Dat betekent voor ons dus dat wij ons geroepen mogen weten als we ons wenden tot mensen die in nood zijn, als we opstaan tegen het onrecht, als we spreken voor mensen die sprakeloos gemaakt zijn. Elke dag kan dat opnieuw, dat blijkt ook uit het gedeelte dat we vandaag uit het Evangelie hebben gelezen.

Er waren in de dagen van Jezus van Nazareth twee stromingen in Israel. De Farizeeën geloofden in de opstanding van de doden en de Saduceeën niet. Jezus van Nazareth was in zijn opvattingen het meest verwant aan de Farizeeën, hij sprak ook met enige regelmaat in hun Synagogen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Saduceeën probeerden de opvattingen van Jezus van Nazareth over de opstanding der doden onderuit te halen. Dat kan door er de nodige fantasiën op los te laten op die zich niets zeggen over God zelf. Hoe gaat dat nu als iedereen opstaat uit de doden? Zien we elkaar dan weer? En met wie zijn we dan getrouwd als we bij leven met meerdere mensen getrouwd waren? Er zijn op deze manier vele vragen te stellen. Jezus van Nazareth geeft wel antwoord maar gaat niet precies uitleggen hoe de techniek van de opstanding er uit zal gaan zien. Het enige dat vaststaat is dat er een komende wereld is, de wereld waarin alle tranen gedroogd zullen zijn en God zelf op aarde zal wonen.

Er komt een wereld waar de Liefde zal regeren en waar alle kwaad verdreven zal zijn. Al die mensen die het goede zochten te doen en niets dan het goede zullen daar deel aan hebben. Als Jezus dat heeft uitgelegd volgt er een merkwaardige opmerking. Hij verwijst naar de passage in het oude testament waarin God zich voorstelt aan Mozes, “Ik ben de God van Abraham, Izaak en Jacob”, de God dus van de geschiedenis van het volk Israel. Die Abraham, Izaak en Jacob zijn volgens Jezus van Nazareth dus geen dode pieren uit een vervlogen historie maar levende getuigen van de macht van de God die zich aan Mozes voorstelt. Er zijn mensen die menen dat de woorden van Jezus over de vraag waar de doden blijven nadat ze gestorven zijn. Maar als Jezus over Abraham, Izaak enn Jacob spreekt als levende getuigen dan gebeurt er iets anders.

Dan wordt de komende wereld waar Jezus over spreekt niet een wereld die er ooit wel eens zal komen, maar een wereld die er nu al is. Deze God die zich aan Mozes voorstelde was toch immers een God “die mee zal trekken”, en zo zelfs wilde heten. Daarmee is de vraag naar de opstanding van de doden, en alle vragen die daarmee samenhangen, van geen waarde meer voor mensen.

De vraag is of er al iets van de komende wereld in ons leven te bespeuren is. Worden alle tranen gewist en zijn wij daar dag in dag uit mee bezig? Worden de hongerigen gevoed en de naakten gekleed? Worden de gevangenen bezocht? Wordt de vrede gesticht? Net als bij de vragen naar het bestaan van God en naar de plaats van hemel kom je in de Bijbel telkens weer uit bij de vraag hoe mensen met elkaar omgaan. In het antwoord op die vraag is het antwoord op de vraag naar God te vinden. Dat antwoord is zelfs niet te vinden in een zogenaamde persoonlijke relatie met een god. Altijd vraagt deze God naar je relatie met de minsten onder ons, vanwege die vraag ,die God voortdurend stelt, is onze God meer dan nodig. Als God zich niet op die manier aan Mozes had geopenbaard moesten wij hem vandaag nog uitvinden.

En als wij er op vertrouwen dat die God bij ons is als wij het goede willen doen dan mogen wij er ook op vertrouwen dat de beloften van die God ook zullen uitkomen. Abraham heeft nooit gezien dat hij de vader is van vele volken, Izaak heeft nooit gezien hoe het werk van die God dooring en Jacob heeft nooit gezien dat zijn nakelingen mochten wonen in het land Kanaän. Wij zullen de nieuwe wereld, de aarde waar de hemel zich zal vestigen en alle tranen gedroogd zullen zijn misschien niet zelf zien. Maar komen zal die wereld en als men ons vraagt op grond waarvan wij dat zo zeker weten dan kunnen we antwoorden dat we dat weten van de God die bij ons zal zijn en nooit zal laten varen het werk dat die God begon.

Amen.

 

Advertentie

Read Full Post »

Lezen: 2 Koningen 4: 8-37

               Lucas 19:41-48

Gemeente

Het zijn de donkere dagen van de herfst en de winter waarin we terecht zijn gekomen. Vorige week herdachten we de gestorvenen, en komende week herdenken we dat het tijd wordt extra te letten op de armen en vieren we het Sint Maartenfeest, ik neem tenminste aan dat u allemaal mee doet,.

De doden herinneren ons er aan dat er donkere dagen kunnen komen waar we op moeten zijn voorbereid. Toen ik klein was leerde ik dat je in het donker maar moest zingen, dan werd het donker minder eng en een lichtje meenemen maakte het zelfs nog een beetje gezellig. Met Sinte Maarten leren we onze kinderen dat nog altijd. Maar dat huis aan huis bedelen om eten, voor kinderen snoep, had vroeger een directe maatschappelijke betekenis. Als alle oogst binnen is, het vee geslacht en het vlees uitgehangen voor de winter dan blijken er altijd mensen te zijn bij wie de oogst is mislukt, die geen voorraad hebben kunnen vormen om te kunnen overleven. Vanouds zijn er dus een paar momenten in de winter waarop de armen huis aan huis mogen gaan om te bedelen. Sinte Maarten is daarvan de eerste, vervolgens krijgen we dan het Sinterklaasfeest, het kerstfeest met het carolen, zingen om een gift te krijgen en Driekoningen waarop met een ster een bedelrondgang wordt gemaakt. Het geheel wordt afgesloten vlak voor aswoensdag als de laatste wintervoorraad samen wordt opgemaakt op Vastenavond. We staan dus aan het begin van een wintercyclus die bijna een Bijbels verhaal over delen zou hebben kunnen zijn. De kerk heeft in de Middeleeuwen Heidense feesten gebruikt die bedoeld waren om de natuur te temmen, de goden van de natuur te bewegen af te zien van stormen en bliksem en het licht te laten terugkeren. In ons geloof is de natuur niet te temmen, maar overleven we donkere tijden door samen te delen. Onze God rijdt niet op een wit paard over de wolken, maar is te vinden bij de minsten, bij de armen.

Daarom wordt ook over de profeten wordt in de Bijbel verteld als mensen die geen eigen bron van inkomen hadden maar bedelend door het leven gingen. Elia had een tijd bij een weduwe gewoond en ook Elisa had zo een adresje waar hij kon blijven eten als hij in de buurt was.

Die vrouw in Sunam zorgt wel goed voor haar profeet. Je zou zeggen dat zo’n vrouw, die een kamer op het dak van haar huis bouwt en die meubileert, dat voor haar eigen belang doet. Het lijkt toch zeer aantrekkelijk zo’n profeet, een godsman, op zolder te hebben die zo af en toe in ruil voor jouw gastvrijheid een wens kan vervullen, of God kan vragen een wens voor jou te vervullen. Maar de Sunamitische uit het verhaal dat we vandaag lezen gaat het kennelijk niet om wonderen. Zij vraagt niets voor zichzelf, al heeft ze een grote wens, een zoon, een kind te krijgen. Want in een samenleving zonder pensioenvoorzieningen tel je als vrouw pas mee als je tenminste één kind hebt. Maar zelfs dat vraagt ze niet aan de profeet. Kennelijk is het haar genoeg door haar gastvrijheid dichter bij God te komen, te doen wat God vraagt, dat we delen zonder daar zelf beter van te willen worden

Maar zonder dat de vrouw wat gezegd heeft ziet de knecht van Elisa Ghehasi haar diepste wens, hij kent haar positie in haar samenleving en weet wat dat voor haar kan betekenen. Ook Eliza ziet in dat die wens in vervulling moet gaan en dus ook zal gaan als ze er maar openlijk over weet te praten. Hij brengt het gesprek er over op gang en jawel, binnen een jaar is de zoon geboren. Een gesprek op gang brengen over de diepste wensen van iemand is moeilijk genoeg. Het begint er mee het aan te durven te praten over dat wat jezelf bezig houdt, om in elk geval te vertellen dat wat we graag willen ook gezegd mag wezen. Niet alleen in een gebed dat uitgesproken wordt in de binnenste binnenkamer, maar ook met je geliefden, met je naasten. Want houden van je naasten als van jezelf is ook houden van jezelf. En als je je naasten zover weet te krijgen, dan volgen de wonderen vanzelf.

Het vervolg is weer zo’n prachtig oosters volksverhaal. Als je daar de sprookjeselementen uitfiltert blijft er een verhaal over vol liefde en vertrouwen. Het begint met een kind dat een zonnesteek oploopt. Ook in ons klimaat kan stil zitten kijken naar de werkers die aan het oogsten zijn in de hete zomerzon voor een kind niet zonder gevaar blijven. Wie niet zorgt voor schaduw en tijdig drinken zorgt er bijna voor dat een kind dan dood gaat. Dat gebeurt dan ook in dit verhaal. Al hoeft dat kind dus niet dood te zijn, maar bewusteloos is het in elk geval. De moeder kent de teleurstellingen van het leven maar heeft ook vertrouwen in de Godsdienst van de profeet.

Kennelijk viert ze de religieuze feesten die in de oude boeken van Mozes worden genoemd, het maanfeest en de Sabbath. Ze weet ook de weg naar het heiligdom op de Karmel, een heiligdom voor de God van Israël dat nog door Elia weer in ere was hersteld. Daar verwijt ze de profeet Elisa haar hoop te hebben gegeven, een hoop waar ze niet om heeft gevraagd. En weer vergist Elisa zich. Want weer vraagt de vrouw niets voor zichzelf, zelfs niet het leven voor haar kind. Elisa beantwoord die niet gestelde vraag door zijn knecht met zijn staf naar het kind te sturen. Een staf van een Godsman heeft immers vaak een magische kracht. De staf van Mozes was er beroemd om geworden, als Mozes die uitstrekte dan spleet de Rode Zee, of als die tegen de rotsen sloeg kwam er water. De bloeiende staf van Aäron kreeg zelfs een plek in de Ark waarin ook het verbond van heb Uw naaste lief als Uzelf werd bewaard. Maar een staf van een Godsman is geen toverstaf. Het is niet meer dan de staf van Sinterklaas, een symbool voor ambt en waardigheid, je kunt er op steunen in tijden van nood en voor een lange wandeling kan het een houvast zijn. Als je echt iemand wil helpen dan moet je zelf op pad en de handen uit de mouwen steken. Wonderen op bevel zijn er niet bij. Elisa zal mond op mond beademing moeten toepassen. Zijn adem gebruiken om de ademhaling van het kind weer aan de gang te krijgen. Zoals Gods adem de eerste mens, uit rode aarde gekneed, het leven gaf. En dat helpt uiteindelijk.

Dat kan ook vandaag helpen. Als wij stem geven aan de hongerigen, aan de naakten. Als we verder durven gaan dan het geven van geld voor verre projecten, maar bereid zijn om ook iets van onszelf te geven, als we bereid zijn rechtvaardige handelsverhoudingen tot stand te brengen. In sommige gemeente zijn het jongeren die in verre en arme landen huizen bouwen voor daklozen, die scholen en buurtcentra inrichten voor kinderen. Het is goed jongeren te leren zich in te zetten zoals Gechazi zich inzette. Maar het helpt pas als we bereid zijn onze eigen adem, ons eigen leven in te zetten voor het delen van welvaart en leven. Daar zullen we ons vandaag op moeten richten.

Dat delen met de armen staat in de Hebreeuwse Bijbel met name voorgeschreven voor de hoogfeesten, Pesach, Pinksteren en het Loofhuttenfeest. Op die drie feesten moesten de gelovigen naar het Heiligdom optrekken om daar een maaltijd te houden met de priesters, de levieten, de familie, de meiden en de knechten, de slaven en slavinnen, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij je woonden. Dat is nog eens godsdienstoefening, delen met iedereen die met je mee mag delen. De tocht naar Jeruzalem, waar uiteindelijk het enige heiligdom stond was dan ook een vrolijke tocht. Psalmzingend ging het daar heen. Lucas beschrijft in het gedeelte dat direct voor het gedeelte staat dat we vandaag gelezen hebben dat Jezus op een ezel werd gehesen en ingehaald werd als een koning, zwaaiend met palmtakken en hun mantels als een rode loper over de weg spreidend speelden de mensen dat de bevrijding eindelijk aanstaande was.

Als Jezus zo feestelijk optrekt naar Jeruzalem is het geen wonder dat als Jezus neerkijkt op Jeruzalem hij in tranen schiet. Ook dat zijn Psalmen die gezongen worden, Psalmen van droefheid over een stad die als voorbeeld voor de wereld had moeten stralen maar net zo vol misdaad, geweld en uitbuiting was als alle andere steden op de wereld. Een stad dus waarvan uiteindelijk geen steen op de andere blijft staan. Overal waar we heen reizen kunnen we dergelijke steden zien en ook in onze steden kunnen we sporen terugvinden van de oorlogen die onze geschiedenis heeft gekend.

Die feestelijke maaltijd in de Tempel wordt voor veel pelgrims dan ook een teleurstelling. De Bijbel had voorgeschreven dat als ze nu van heel ver komen ze de koeien en de schapen thuis mochten verkopen en met het geld op reis mochten gaan, aangekomen in Jeruzalem zou er voldoende zijn om het benodigde voor die maaltijd terug te kopen. Maar in de voorhof van de Tempel was het een markt geworden waar talrijke handelaren aan de godsdienstigheid van mensen wilden verdienen. Een industrie voor delen was het, hoe meer er gedeeld hoe rijker de handelaren werden. Jezus nam radicale maatregelen, hij joeg ze er uit. Volgens Bijbelgeleerden heeft hij dat misschien wel verschillende malen gedaan.

De lezingen van vandaag leren ons dus dat zorg voor de armen onze eerste plicht is. God lief hebben boven alles doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. En van wie wil je nu de naaste zijn? Dat was de vraag die Jezus stelde in het verhaal over de Barmhartige Samaritaan, Het is de vraag die Elisa en Ghehasi zichzelf stellen, als wij die vrouw zouden zijn dan zouden we toch kinderen willen hebben. Zo kunnen wij ons inleven in de klanten van de voedselbank, daar zouden we zelf toch niet graag afhankelijk van willen zijn, maar als we er afhankelijk van zouden zijn dan weten we ook wel wat we in het wekelijks pakket zouden willen vinden. Nu daarvoor kunnen we zorgen, zo zijn we dan de naaste van de armen uit onze stad. Zo kunnen we de naaste zijn van werkers in arme landen die voor een eerlijk loon afhankelijk zijn van Fair Trade handel, niet van westerse handel die voor consumenten de goedkoopste producten leveren en voor de handelaren de grootste winst.

Dat delen en de samenleving zo inrichten dat delen met de armsten in de wereld voorop staat mogen we doen tot er een nieuwe Tempel op de aarde verschijnt. Het boek Openbaring schrijft ons daarover. Er komt een dag dat het delen zo voorop staat dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen, een aarde waar God zelf zijn tenten op zal willen richten, aan die nieuwe aarde mogen we nu al werken, elke dag opnieuw, ook vandaag. En we hoeven voor niets en niemand bang te zijn niemand kan ons afhouden van de liefde van Christus, ook de autoriteiten in de dagen van Jezus van Nazaretg wisten niet hoe ze hem moesten vangen zolang hij in de Tempel bleef onderwijzen in delen met de armen.

Amen.

 

 

Read Full Post »