Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for november, 2011

Lezen : Rechters 5
             Marcus 13: 24-37
Gemeente,

  Het is een beetje merkwaardig. Het verhaal uit het boek Rechters wordt gelezen omdat het de alternatieve lezing is voor de kindernevendienst en de kinderen hebben inmiddels de kerk   verlaten. Maar we mogen kinderen uitleggen wat er in de Bijbel staat en daar hoort ook het boek   Rechters bij. En in de vier weken van de advent worden een aantal verhalen uit het boek Rechters gelezen. Een paar jaar geleden heb ik een aantal commentaren geschreven op het boek Rechters, dag voor dag en pericoop voor pericoop, die commentaren zijn ook in boekvorm verschenen, dus het was voor mij bij de voorbereiding van vandaag niet al te moeilijk al roept het boek Rechters bij heel veel geleerden de nodige vragen op. Maar waarom juist dit verhaal over het overwinningslied van Deborah en Barak bij de eerste advent is gezet blijft natuurlijk wel een vraag. Het project waarmee de kinderen de Advent doorgaan heet “Op zoek naar de Koning” en Deborah en Barak zijn geen koningen, integendeel, hoewel het lied van Deborah natuurlijk wel een overwinningslied is, een lied over de overwinning op de koningen van Kanaaän. Er zijn geleerden die zeggen dat het lied van Deborah en Barak het oudste stuk uit de Bijbel is. Al het andere is later opgeschreven, maar dit lied was zo populair dat het de eeuwen heeft doorstaan De Bijbel is in een eeuwenlang proces ontstaan. Bijbel betekent dan ook bibliotheek en zoals een verzamelaar gedurende lange tijd zijn meest kostbare boeken bijeen zoekt, zo hebben ook de gelovigen van Israel en later van de kerk hun boeken bijeengezocht en daar een aantal eeuwen over gedaan. Dat alles begon met dit lied van Deborah. Een lied dat gaat over de Wet die in de woestijn aan het volk gegeven werd. Iedere keer als het volk er vanaf week kregen de vijanden voet aan de grond, maar iedere keer als de Wet werd gevolgd, de Wet  van “heb je naaste lief als jezelf”, werd het volk onverslaanbaar. De laatste generaal die het in het verhaal van Deborah  probeerde was Sisera met zijn strijdwagens. Die strijdwagens liepen vast in de regen en de modder net als ooit de strijdwagens van de Farao, toen het volk door de Rode Zee trok. Ook toen klonk aan het eind van de strijd een vrouwenlied ter overwinning, het lied van Mirjam de zuster van Mozes. Met het lied van Deborah wordt ook dit verhaal een verhaal van bevrijding. Bevrijding van onderdrukking en slavernij en zonder de persoon van Deborah had dat niet gekund zegt het lied. Ook nu nog klinken er liederen van bevrijding. Huub Oosterhuis heeft er honderden geschreven, maar ook vrouwen mengen zich in het koor, denk maar aan het lied van Hanna, dat door Maria de moeder van Jezus werd nagezongen, en in de kerken zingen we uit de bundel Eva’s lied en uit die bundel zal ook in het nieuwe liedboek volgend jaar het nodige te vinden zijn.. Al zingende leren we in elk geval goed naar vrouwen te luisteren en hen niet zoals in veel kerken de mond te snoeren. Barak en Deborah leerden ons dat vrouwen ons ook in de strijd kunnen voorgaan  en zonder Deborah was het waarachtig niet gegaan. Van alle liederen en verhalen die in de vroegste tijden zijn ontstaan hield haar lied het, als getuigenis van geloof, het langste vol. Soms vraagt een volk leiderschap. Er wordt leiderschap gevraagd van Deborah, de rechter. Haar kenden ze want zij sprak recht als mensen haar rechtsgeschillen voorlegde. Zij zat onder een boom waar mensen haar hun geschillen voorlegden, zij was de vrouw onder de boom. Eerlijkheid en onafhankelijkheid waren kennelijk de eigenschappen die men zocht in een leider.  En onafhankelijkheid betekend in dit geval dat ook de armen tot hun recht komen, recht gedaan worden. Want dienen we niet voortdurend oog te hebben voor de armen, voor de mensen die in nood zijn? Een cultuur van ieder voor zich helpt  niet om de zwaksten te helpen. Ook dat laat het boek Rechters ons zien. Wat dat betreft mogen we  in onze samenleving wel goed uitkijken met het afschaffen van de zorg voor arbeidsongeschikten, zieken en ouderen. Steeds weer verschijnen er cijfers waaruit blijkt dat arbeidsongeschikten steeds vaker werkloos blijven, afschaffen van de beschermde arbeidsplaatsen voor gehandicapten kan daarop toch niet het antwoord zijn. Tijd voor een Nederlandse Deborah die ons aanvuurt de Wet-van-je-naaste-liefhebben-als-jezelf voortdurend te blijven onderhouden. Een samenleving die de regels afschaft die de zwaksten beschermen wordt een samenleving van chaos en geweld, dat is ook een verhaal dat in het boek Rechters wordt verteld. Het overwinningslied van Deborah en Barak is onverwacht hard voor de stammen van Israël die het volk Israel niet te hulp kwamen toen het volk bedreigd werd door Sisera en zijn leger. Het zijn de stammen Ruben en de stammen van het overjordaanse Dan en Aser die met name genoemd worden. Van Ruben wordt gezegd dat die maar bleef overleggen. Ruben was de eerstgeborene van Israël, van Ruben zou je leiding mogen verwachten, maar Ruben had vroeger al Jozef niet kunnen beschermen tegen de slavernij. In het Hebreeuws staan er wat woordspelingen die in de vertaling verloren gaan. In de kanttekeningen bij de Statenvertaling wordt er over verteld. Ruben was de stam van veehouders en de stallen waren zo gebouwd dat je door de rijen met koeien heen kon lopen om ze links en rechts te voeren. Zo links en rechts zonder een keuze te maken bleef Ruben bezig toen het er op aan kwam een heldere keuze te maken voor de slachtoffers van plundering en roof. Vanuit een mannelijk perspectief is het blijven overleggen van Ruben niet helemaal onbegrijpelijk. Het zijn immers de vrouwen die oproepen tot de strijd. Het is Deborah die Barak aanstelt als legeraanvoerder maar zelf blijft controleren of de strijd verloopt zoals bedoeld is. Het is uiteindelijk Jaël, opnieuw een vrouw, die haar vrouwelijke eigenschappen in de strijd werpt om de vijandelijke generaal Sisera een pin door het hoofd te jagen en daarmee de overwinning te behalen. Mannen zien vrouwen altijd als het zwakke geslacht en hoe mannelijk de Bijbel ook kan overkomen, de Bijbel bestrijdt dat mannelijke vooroordeel door op tal van plaatsen vrouwen voorop te stellen in verhalen van bevrijding. Van Eva zal het nageslacht de kop van de slang vermorzelen, Mirjam laat Mozes leven in het biezen kistje, Hanna draagt Samuël op aan de Heer, Esther haalt de wetten van Meden en Perzen omver, Maria zal straks het Kerstverhaal openen met haar verhaal over machtigen die van de van de troon gestoten worden en Maria van Magdala is de eerste die de opgestane Heer zal zien. Hier is het Deborah die een eeuwigheid zal regeren, 40 jaar is in de Bijbel immers de tijd van de volmaaktheid. Maar angst blijft velen tegenhouden, in de dagen van Deborah en Barak evengoed als in onze dagen. Altijd verwachten mensen het ergste. Onze economische problemen worden volgens commentatoren veroorzaakt niet omdat het nu zo slecht gaat maar omdat mensen bang zijn dat het de komende tijd slecht zal gaan. Consumentenvertrouwen en productentenvertrouwen daalt al enige tijd. Nu is angst altijd een slechte raadgever. In de Bijbel staat wel 48 keer de raad : Vrees niet. We kennen dat het meest uitgesproken uit het Kerstverhaal van Lucas als de engel het tegen de herders zegt die in het veld bij hun kudden de wacht houden. Ook het gedeelte dat we vandaag uit het Evangelie naar Marcus hebben gelezen begint met de angst van veel mensen onder woorden te brengen. De zon zal verduisterd worden en de maan zal geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen. Uit de Middeleeuwen is bekend dat zonsverduisteringen grote paniek konden veroorzaken. Tegenwoordig weten we maanden van tevoren wanneer waar op aarde een zonsverduistering of een maansverduistering zal plaatsvinden. En de plekken met zonsverduistering worden voor de duur van de verduistering toeristische trekpleisters. In augustus blijven we met z’n allen wakker om in de nacht op de camping naar de Pleiadenregen te kijken. Maar in de dagen dat Marcus zijn Evangelie schreef waren dergelijke natuurverschijnselen zeer beangstigend. En voorafgaand aan het eind van de geschiedenis wordt het leven zeer beangstigend, het idee dat alles zal ophouden. Het antwoord van het Evangelie op die angst en de vraag van wat dan verder is een blijde boodschap.  De Mensenzoon zal komen  op de wolken om de uitverkorenen bijeen te brengen uit alle windstreken, te verzamelen staat er alsof er mensen geoogst worden van de uiteinden van de wereld. Mensen die het einde van de geschiedenis als een serieuze mogelijkheid willen aanvaarden en oproepen er in het dagelijks leven rekening mee te houden, worden in het algemeen onheilsprofeten genoemd. Maar waarom onheilsprofeten? Dat de geschiedenis een einde zal kennen is niet onlogisch, alles wat een begin heeft zal ook een einde kennen en alleen onze God is zonder begin en dus zonder einde. Voor ons valt juist de komst van het heil samen met de komst van de Mensenzoon en niet het onheil. Dan immers komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en zal God zelf zijn tenten op deze aarde spannen, dan immers zullen alle tranen gedroogd zijn en zal de dood niet langer heersen. Het visioen van die nieuwe hemel en nieuwe aarde is een geweldig visioen, met gouden straten, een zee die de doden teruggeeft, een maaltijd waar iedereen aan mee mag doen en waar eten genoeg is voor alle mensen op de wereld, waar geen dood meer is en geen oorlog en geweld, waar de leeuw en het lam samen zullen weiden. Wie die verwachting koestert is dus geen onheilsprofeet maar een boodschapper van het heil, dat komt, dat zal er zeker zijn. Dat is de ultime Adventsverwachting, de verwachting in de periode dat de verwachting uitgaat naar de Messias, de bevrijder der armen zoals Lucas hem noemt. Ook onze Advent is in de kerkelijke traditie eerder een periode waarin we de Messias verwachten dan dat we op weg zijn naar een kindje in Bethlehem, onze Advent eindigt dan ook eigenlijk niet met het Kerstfeest maar met de Epifanie, het feest van de verschijning van de Kyrios, vertaald met Heer, maar ook de aanduiding voor de Keizer of de Koning. We hebben in de kerk misschien het beeld van de bevrijder wat al te gemakkelijk vergeestelijkt. Jezus van Nazareth heet bij ons de Christus en dat woord komt nergens anders in ons spraakgebruik voor. Als we zeggen dat we wachten op een nieuwe Koning dan gaan de gedachten eerst uit naar Willem Alexander die als Willem de Vierde onze koning hoopt te worden. Maar Christus is de Griekse vertaling van Messias, de gezalfde bevrijder. Die Hebreeuwse Messias zou een afstammeling zijn van Koning David en het volk bevrijden van vreemde overheersing, hij zou de gezalfde van God zijn waar het volk al eeuwen naar uitkijkt. De Christus is dus een Koning zoals wij Koningen kennen, maar een Koning die recht spreekt en met dat rechtspreken mensen tot hun recht laat komen, een Koning die boven de partijen staat en de Wet van Heb uw naaste lief als Uzelf toepast. Een Koning dus die de armen zal bevrijden van onderdrukking en onrecht.  Het beeld van de Mensenzoon heeft Marcus ontleend aan het boek van de profeet Daniël. Daar is de Mensenzoon de Koning van het volk der lijdenden die op de troon wordt gezet en dan de schapen van de bokken mag scheiden, door over hen te oordelen . Die Mensenzoon brengt de lijdenden bijeen uit alle volken van de aarde en voor ons is dat ook goed om te weten. Die Mensenzoon had zelf ook geleden en hoorde daardoor bij dat volk. Het verhaal van vandaag is in het Evangelie van Marcus dan ook de inleiding op het lijdensverhaal, het centrale en meest uitgebreide gedeelte van het Evangelie naar Marcus. Het gemeenschappelijk leesrooster dat in veel kerken wordt gebruikt bij het kiezen van de zondagse lezingen begint vandaag met de lezingen uit Marcus. Het hele jaar zult u veel uit Marcus horen lezen en het zal u misschien gaan opvallen dat alles in het Evangelie naar Marcus wijst op het lijden en opstaan van Jezus van Nazareth. Maar ook in Matteüs 25 kom je het beeld van de Mensenzoon tegen. De vraag die opgesloten zit in het beeld van de Mensenzoon is welke kant je zelf kiest. Wil je horen bij de lijdenden of wil je horen bij de onverschilligen, de vrienden van Ruben, Dan of Aser, of zelfs bij de opvreters en uitbuiters, de Koningen van Kanaaän. Matteüs werkt dit beeld uit in de vraag wanneer we de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken, de naakten kleden, de zieken verzorgen en de gevangenen bezoeken. Marcus beperkt zich tot de vraag of we kunnen weten wanneer het zal gebeuren. Die vraag wordt in het verhaal van Marcus gesteld door Petrus, Jacobus, Johannes en Andreas, voorafgaand aan het gedeelte dat we vanmorgen gelezen hebben. En natuurlijk weten we wanneer het zal gebeuren zegt Marcus ons, Jezus van Nazareth zegt dan: kijk maar naar buiten, kijk maar naar de bomen die hun bladeren hebben verloren. Blijft dat zo? Blijven de takken aan de bomen kaal? Nee natuurlijk niet, er komt na de winter een lente en zodra de takken van de bomen weer gaan uitlopen en het jonge groen verschijnt weten we zeker dat er ook een zomer zal volgen op de lente. Kunnen we dan uitrekenen wanneer de lente verschijnt? Toen ik vanmorgen hierheen reed hoorde ik op de radio nog een deel van het programma Vroege Vogels, daarheen bellen mensen op om natuurverschijnselen door te geven. We weten wanneer de herfst begint, de winter een aanvang neemt, de lente komt en het zomer wordt. Maar geen twee jaar achtereen vallen natuurverschijnselen op dezelfde dag. Elk seizoen weer verschilt de dag waarop trekvogels vertrekken en terugkeren, wanneer bloemen gaan bloeien en bomen gaan uitbotten. Zo weet niemand dag en plaats van het  einde van de geschiedenis, wie beweert dag en uur te weten en te kunnen voorspellen die liegt en die is een bedrieger, de Bijbel laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Maar we weten dat de komst van de Mensenzoon, de komst van de nieuwe hemel en aarde, het antwoord zal zijn op het lijden van de armen, van de zwakken, van de minsten op de aarde. We moeten er dus dag in dag uit klaar voor staan, weest waakzaam, bij Matteüs vinden we dan de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden, houdt de lampen brandende klinkt het daar. We moeten dag in dag uit ons afvragen of we de juiste kant hebben gekozen. Leven we onvoorwaardelijk aan de kant van de lijdenden en staan we op tegen het lijden van de mensen, tegen het onrecht en de uitbuiting, tegen oorlog en geweld, zetten we ons in voor de kinderen van God? Of leven we voor onszelf, maken we plannen om rijker te worden door niet meer te delen met hen die het nodig hebben, laten we anderen hun gang gaan als ze van de armen ook het laatste afnemen dat ze nog rest. Met Deborah mogen we geloven dat  de armen de aarde zullen winnen als ze de kant van de God van Israël kiezen, met Marcus mogen we verwachten dat we er elke dag klaar voor zullen zijn. Zo gaan we de advent in, op zoek naar een Koning, naar de gezalfde de Christus, de Messias de bevrijder,  die ons niet tot onderdanen maakt maar die ons bevrijdt van onderdrukkende krachten en machten in deze wereld in de verwachting dat zij die gebonden zaten in de schaduw van de dood, van God en mens verlaten het morgenrood zullen begroeten. Die Koning komt, alles wijst er op zouden we bijna zeggen. Maar het is ons geloof in de God van Israël die ons duidelijk maakt het er aan komt zoals het morgenrood in het oosten het opgaan van de zon aankondigt en het begin van een nieuwe dag. Hemel en aarde mogen misschien verdwijnen maar dat Woord, die belofte van de bevrijding, die zal immers nooit verdwijnen mogen wij geloven. Die advent, dat morgenrood, kondigt voor ons de bevrijding aan van dood en ellende en die bevrijding mogen we alvast vieren door de kant van de onderdrukten te kiezen, zodat het licht van de bevrijding overal gaat schijnen, vandaag al en al de tijd totdat hij komt.
Amen

Advertentie

Read Full Post »

Lezen: Ezechiël 34:11-16
            Matteüs 25: 31-46

Gemeente,

We zijn vanmorgen begonnen met zingen van Psalm 9. We zongen over de rechtstoel die door God is opgericht. En over rechtspreken gaan ook de lezingen die we vanmorgen hebben gehoord. Maar in de Bijbel gaat alles net even anders dan we gewend zijn. Als je thuis Psalm 9 nog eens leest, lees dan ook gelijk Psalm 10 want die hoort er eigenlijk bij, dan gaat het daar over het vonnis dat wordt geveld over de goddelozen, de vijanden van de God van Israël. Die goddelozen zijn in de beide psalmen de Koningen en de Rijken, de machtigen der aarde. Dat is het unieke van de godsdienst van het volk Israël Alle andere volken hadden goden die zich met die Koningen en machtigen hadden verbonden, die stonden vooraan in Tempels en erediensten. Alleen Israël had een God die zich met slaven verbond en die sprak van bevrijding uit het slavenhuis. In de Tempel van de God van Israël werden maaltijden gehouden waar families aan tafel zaten met de dienaren van de Tempel, maar ook de armen, ook de slaven en de knechten en zelfs de vreemdelingen die bij hen aan het werk waren. Wie die bevrijding  van slaven, de bevrijding van de armen noemt Lucas dat, tegenhoudt is goddeloos is de ogen van de Eeuwige. Soms moet een volk dat ook weer eens opnieuw leren. Toen het volk Israël net ging doen als de volken om hen heen en meer vertrouwde op vreemde goden en vreemde machten dan op hun eigen God, ook de pracht en praal belangrijker ging vinden dan het samen delen,  werd duidelijk hoe zwak ze wel waren en werden ze in ballingschap gevoerd. Maar nog liet die God ze niet in de steek, juist in de ballingschap bleek die God van Israël opnieuw een bevrijder van slaven te zijn. Daar lezen we over in het boek van de profeet Ezechiël. Dat was zelf ook een balling en hij profeteerde pas toen hij in ballingschap was weggevoerd. Het is een mooie belofte die Ezechiël zijn volk voorhoudt. Hij is, samen met een groot gedeelte van het volk, in Babel in ballingschap gebracht. Daar had hij de opdracht van de God van Israël gekregen om die ballingen voor te houden dat ze niet moesten opgaan in de cultuur en het volk van Babel maar dat ze vast moesten houden aan het geloof van hun voorvaderen. Want ook al waren ze zelf, en waren hun ouders, andere goden achterna gelopen de God van Israël laat niet varen het werk dat zijn hand begon en die God blijft dus de God van het volk Israël, ballingschap of niet. Het gedeelte dat we vanmorgen gelezen hebben gaat zelfs nog verder. Als het te zwaar weer wordt voor de verstrooiden dan zal God ze weer bijeen brengen en terug laten keren naar het beloofde land, dat land dat overvloeit van melk en honing. Niet alleen de ballingen uit Babel, maar de ballingen van overal in de wereld vandaan. Is het niet prachtig? Maar er klinkt een donkere ondertoon in het verhaal van Ezechiël. Het gaat over een wolkendek en donderwolken en op het eind worden de vette schapen geslacht en de zieke en gewonde dieren worden verzorgd en beter gemaakt. Dat lijkt toch niet helemaal eerlijk. De profeet Ezechiël had wel meer van die wonderlijke beelden om duidelijk te maken hoe het met de God van Israël nu eigenlijk zat. Het wordt duidelijker als we zien wat de aanleiding is voor deze prachtige belofte. Die aanleiding is dat de God van Israël het zat is dat het volk geleid wordt door uitbuiters en oplichters. Volvreters ten koste van de armen. In het vers dat staat voor wij zijn gaan lezen staat dat hen de kudde zal worden ontnomen en dat de God van Israël zelf wel de herder van Israël zal worden, die valse onbetrouwbare herders zullen niet meer van de kudde mogen eten. Om het maar even te citeren : “ Dit zegt de Heer uw God :Ik zal de herders straffen en mijn schapen opeisen. Ook zullen ze niet langer zichzelf weiden: ik zal mijn schapen uit hun mond redden, ze zullen ze niet meer eten.” Het hele gedeelte is dus een aanklacht tegen de leiders van Israël. Leiders die hun positie zelfs in de ballingschap misbruiken om er een goed leventje van te kunnen leiden. In de beeldspraak van het volk als kudde en de God van Israël als herder zijn die leiders natuurlijk zelf ook schapen die deel uitmaken van de kudde. Wolven in schaapskleren. Maar het zijn de vette schapen geworden die ten koste van de zwakkeren en gewonden het beste deel voor zichzelf hebben opgeëist. Daar wordt nu door de God van Israël een stokje voor gestoken. Daar hoeven wij dus ook geen genoegen mee te nemen. Ons is vaak voorgehouden dat we gehoorzaam moeten zijn aan wie boven ons zijn gesteld. Maar als ze door God boven ons zijn gesteld gedragen ze zich als goede herders die zelf op zoek gaan naar de schapen die verstrooid zijn en zoek zijkn geraakt en die de zieke en gewonde dieren verzorgen en zeker niet het beste deel voor zichzelf opeisen. Gedragen de herders zich niet op die manier dan worden ze door God afgezet, daar mogen we op rekenen, daar mogen we zelfs vanuit gaan en in het belang van de zieke en gewonde medemensen, de minsten in de samenleving, de hongerigen en de naakten, moeten we zelfs vanuit gaan. Dat leren we tenminste van Jezus van Nazareth. Hij trok altijd de geboden uit zijn Hebreeuwse Bijbel door naar het leven van iedereen en van elke dag. Ook in het gedeelte dat we vanmorgen uit het Evangelie naar Matteüs hebben gelezen. We lazen dat in de Nieuwe Bijbelvertaling, zoals we hier gewend zijn geraakt aan het lezen uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar de meesten van ons zijn opgegroeid met de beroemde zin waarin Jezus zegt dat wat de minste van zijn broeders is aangedaan aan hem is aangedaan. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling hebben die beroemde zin over de minste van mijn broeders vertaald met de onaanzienlijksten.  “alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”Het is even wennen maar niet minder juist. Want het gaat niet alleen over de broeders maar zeker en vooreerst ook over de zusters en het gaat niet over meer of minder maar over wie wel en niet gezien worden. In India heeft men het over de onaanraakbaren, maar die worden tenminste nog gezien, in het Evangelie gaat het over de onaanzienlijken, de mensen die er wel zijn maar die we niet meer zien, waar we geen weet meer van hebben.  In de Grote kerk van Alkmaar hangt een reproduktie van een schilderij uit 1504 waarop de werken uit dit Bijbelverhaal staan afgebeeld. Het oorspronkelijke schilderij is in 1918 door de kerkvoogden van de Grote Kerk voor 50 duizend gulden verkocht en hangt nu in het Rijksmuseum in Amsterdam. Ze moesten het wel verkopen want anders was het onderhoud van de kerk niet meer te betalen geweest. De Grote Kerk is nu een rijksmonument en staat onder beheer van de gemeente. Het schilderij over de zeven werken van barmhartigheid dateert uit de Middeleeuwen en het aardige ervan is dat het lijkt of die werken ook gewoon moesten worden uitgevoerd toen het schilderij werd geschilderd, de personen zijn in Middeleeuwse kledij in een Middeleeuwse stad geplaatst. In het Bijbelgedeelte uit het Evangelie naar Matteüs staan maar zes werken, de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken geven, de vreemdelingen herbergen, de naakten kleden en de zieken en gevangenen bezoeken. In de Middeleeuwen was echter ook het begraven van doden een belangrijk werk, vol risico’s als het ging om het begraven van dode perslijders en dat begraven werd als goed werk genoemd in het apocrieve boek Tobith, daarom werd het begraven als zevende werk toegevoegd aan het schilderij. Het schilderij was oorspronkelijk bedoeld voor het stadsziekenhuis in het Waaggebouw maar vanaf het einde van de zestiende eeuw hing het in de Grote Kerk naast het doopvont met een grote collectebus er naast, kon je gelijk de goede werken steunen.  Maar dat plaatsen in de dagelijkse werkelijkheid van de zeven werken van barmhartigheid is nu juist het goede voorbeeld dat dit schilderij geeft. Het verhaal van Matteüs gaat wel over de eindafrekening, maar het werk waarop dit verhaal doelt dient gewoon elke dag te gebeuren. Het aardige is dat je er kennelijk ook niet zo je best voor hoeft te doen. Het hoeft er niet dik op te liggen en je hoeft je er zeker niet op te beroemen. Er wordt nog wel eens gesproken over de “Geest van God” en dit verhaal leert ons wat dat betekent. Als er honger is dan geef je eten, als er dorst is dan geef je te drinken, als er kou is geef je een tent en een warme deken, als er ziekte is dan zorg je, als er gevangenen zijn dan zoek je die op. En je weet ook dat het beter is iemand te leren vissen dan een vis te geven. Het effect van ontwikkelingssamenwerking staat al een tijd ter discussie. Vaak ten onrechte want veel van de projecten die in sedert de jaren 60 van de vorige eeuw zijn uitgevoerd hebben mensen een beter leven bezorgd. Maar soms is de kritiek ook terecht. Soms denken we dat we beter zijn dan de mensen die we willen helpen. Dat speelt niet alleen bij ontwikkelingssamenwerking, dat speelt ook gewoon in ons eigen land tussen mensen die hulp vragen en hulp geven. Mensen die hulp nodig hebben worden niet gezien en zeker ook niet gehoord. Zolang dat zo is mislukken projecten. Mislukken projecten in de derde wereld, maar mislukken ook projecten om mensen aan het werk te helpen, om jongeren te scholen tot gediplomeerde ambachtslieden of om vrouwen te leren voor zichzelf op te komen. Als in al die projecten de mensen die zo nodig geholpen moeten worden niet gezien en gehoord worden zullen die projecten op de duur geen effect hebben. In het verhaal dat Jezus van Nazareth vandaag vertelt zijn er mensen die de nood van mensen herkennen en zijn er mensen die alleen de nood van Jezus van Nazareth willen zien. Ook wij vergeten soms dat alle mensen geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, dat alle mensen daarom onze zusters en broeders zijn, dat in ieder mens, waar ook ter wereld, welk geloof of welke kleur die mens ook heeft, Jezus van Nazareth zelf te herkennen is. Laten we dus vandaag horen en zien, en helpen waar nodig is. In onze wereld voelen mensen kennelijk ook wel aan dat er iets mis is. De mensen die roepen dat het einde van de geschiedenis nabij is en dat het verhaal dat vandaag werd gelezen ook werkelijkheid wordt worden onheilsprofeten genoemd. Maar waarom onheilsprofeten? Het is bedoeld als een geweldig troostrijk en bemoedigend verhaal. We hoeven ons geen zorgen te maken over ingewikkelde theologische vraagstukken. We hoeven ons niet af te vragen of we wel op de juiste manier ons geloof onder woorden te kunnen brengen. We hoeven alleen maar te delen van wat we hebben met hen die niets hebben, zorg te hebben voor de minsten, zodat ze net zo worden als wij, wat wij willen dat ons zou gebeuren doen wij nu al aan een ander. Meer wordt er niet gevraagd. Dat hoeven we zelfs niet te doen omdat het voor Jezus van Nazareth wordt gedaan, omdat het Christelijk is om te doen. Het oordeel over andere mensen mogen we uitstellen tot de komst van de Heer. Boven het gedeelte dat we uit het Evangelie hebben gelezen staat “rede over de laatste dingen” en het gaat duidelijk over een procedure die plaats zal vinden als het einde van de geschiedenis daar is. Ooit is de geschiedenis begonnen en aangezien alles wat begint ook een einde kent zal er ook een einde aan de geschiedenis komen. Alleen onze God kent geen begin en dus ook geen einde, daarom is het aan onze God om uiteindelijk de rekening op te maken en te oordelen, dat is aan ons niet voorbehouden. Wij weten alleen waar we zelf, voor onszelf, op mogen letten. Er komt een dag dat het goede van het kwade zal worden gescheiden. Er is een gelijkenis waarin het graan van het onkruid wordt gescheiden en hier heet het dat de mensen van elkaar gescheiden worden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. Je hebt nu eenmaal als herder veel schapen nodig voor de wol en de melk waarvan  je schapenkaas kan maken en maar een paar bokken om te zorgen dat er voldoende lammetjes geboren worden. Het oordeel wordt gegeven door de Mensenzoon. Een term uit het boek van de profeet Daniël. Midden in de ballingschap toen het hele volk verloren zou gaan zag Daniël dat het volk uiteindelijk gered zou worden door de God van Israël, dat je daaraan vast mag houden ook al gaat het heel slecht. De Mensenzoon is in zijn verhaal de vertegenwoordiger van het volk van de lijdenden en hij kan alleen vertegenwoordiger zijn door zelf ook te lijden. Wie aan zijn kant staat, wie bij hem hoort die komt aan de ere kant staan, aan de rechterhand, zo vertelt Matteüs ons. En je hoort bij dat volk van de lijdenden door voor de mensen van dat volk te zorgen. En let op, het gaat niet alleen om de mensen van het volk Israël, het gaat om mensen uit alle volken, iedereen wordt gevraagd om aan de kant van de lijdenden te staan, sommigen doen dat, sommigen doen dat bewust niet. De mensen die na afloop van de geschiedenis nog vragen wanneer dat delen Christelijk zou zijn geweest, wanneer dat zorgen voor een ander dan ook zorgen voor Jezus van Nazareth was, horen er niet bij, alleen de mensen die gewoon gezorgd hebben voor de ander, zoals dat schilderij uitbeeld in hun eigen tijd in hun eigen stad in hun gewone kloffie. Je zou bijna zeggen dat je helemaal niet hoeft te geloven om behouden te worden, als je maar gezorgd hebt voor de minsten, de onaanzienlijken. Bijna want er steekt een klein slangetje de kop op uit het gras onder onze voeten. Als we het verhaal van de God van Israël en zijn zoon Jezus van Nazareth niet meer nodig zouden hebben dan wordt ons delen met de minsten als het moderne vrijwilligerswerk. Wanneer onze werkgever bereid is ons een dag vrij te geven willen we best de speeltuin in de buurt schoonmaken, of het dorpshuis helpen schilderen of een dagje met de rolstoelpatiënten uit het verpleeghuis op stap. Maar dan moet het daar wel bij blijven. Ons hele leven in dienst stellen van de naaste, daar altijd op bedacht zijn, altijd de blik op de ander richten is er dan niet bij. We lopen zo gemakkelijk de mensen die hulp nodig hebben voorbij. De verkopers van de straatkranten bijvoorbeeld die geen huis en geen onderdak hebben, die daardoor ook elk recht op een uitkering kunnen verspelen en radicaal vervreemden van onze samenleving. Door projecten als de straatkrant, door projecten die ondersteund worden door Kerk in Actie wordt voorzichtig geprobeerd ze weer in te schakelen in onze samenleving. Dat kan als wij onze ogen openen en ze willen zien. Daar gaat het nu juist in dat verhaal van Jezus van Nazareth over. Delen tot op het kruis toe, dat brengt pas het eeuwige leven zoals de opstanding ons geleerd heeft. Hier brand het licht van Pasen, niet af en toe maar even, als we toevallig het over Pasen hebben en als we dan ook nog een aansteker of lucifers bij ons hebben, maar altijd, elke zondag weer en door de week als er getrouwd wordt of als er begraven gaat worden. In dat licht zien we mensen waar we anders overheen en langsheen zouden kijken, in dat licht zien we de mensen die God wil zien als zijn kinderen. Want wij weten dat we nooit kunnen ophouden mee te werken met onze God, dat hij nooit laat varen het werk dat zijn hand begon maar dat wij ook nooit uit zijn genade mogen vallen en moeten blijven doen wat hij ons vraagt. Als we zo de hele aarde weten mee te krijgen dan komt de tijd dat God zelf zijn tenten op deze aarde zou willen spannen, dat alle tranen gedroogd zullen zijn en dat er een maaltijd aanbreekt waarin iedereen te eten krijgt. Tot die tijd delen we met de armen, zoveel als we kunnen en zo vaak als we kunnen, elke dag weer opnieuw, totdat hij komt.
Amen

Read Full Post »

Lezen: Jesaja 48:17-21
           Mattheüs 25:14-30

Gemeente

Vandaag is het oogstdienst, een term nog uit een maatschappij afkomstig waar bijna iedereen in de landbouw werkte, met de landbouw te maken had. Die tijd ligt ver achter ons. Er zijn kinderen die denken dat de melk in pakken groeit en dat eieren in kartonnen pakken van een lopende band afkomen. Scholen moeten hun best doen om het verband tussen koeien en melk en kippen en eieren duidelijk te maken. Toch blijft de kerk zo in de herfst aan een oogstdienst vasthouden. Misschien omdat de oogst altijd opbrengst van ons werk is, en dat wat we van onze God hebben ontvangen. Niet wij zijn het die geld en goed verdienen, maar het is onze God die het ons heeft gegeven. Ergens hebben we ook best door dat wat we materieël ontvangen aan bezit en geld niets is als het niet van onze God gekregen is en dat als we arm zijn we nog best rijk kunnen zijn met al het goede dat we van God gekregen hebben. Dat betekent overigens niet dat we tevreden moeten zijn met materiële armoede. In een samenleving die hoort op de roep van God om recht en gerechtigheid te betrachten krijgt ieder naar wat hij of zij nodig heeft, en geeft een ieder naar vermogen. Aan ons om steeds opnieuw, bijna van zondag tot zondag, onze samenleving de maat te namen of die daar nog wel aan voldoet en te blijven werken aan wat in de Bijbel dat Koninkrijk van God genoemd wordt. Daarom is een dienst over oogst niet onbelangrijk. Het leert ons ook ons zelf niet te beroemen op alles wat we wel niet tot stand hebben gebracht en hen die minder hebben, of zelfs tot armoede zijn vervallen, te veroordelen. Het is altijd de God van Israël die het ons heeft geschonken en daarom is de vraag :Wat doen we met de oogst die we behaald hebben? Hoe zetten we die nu in voor de God van Israël? We horen nog wel eens verkondigen dat de mens zijn redder pas leert kennen in de hoogste nood. Daarom zouden we onszelf ineens heel erg slecht moeten gaan vinden. Want pas als de mens weet hoe slecht die is kan die mens de God van Israël leren kennen of zijn zoon Jezus van Nazareth, dat is dan ongeveer hetzelfde. Maar als we alleen op het slechte van de mens letten dan miskennen we toch een Bijbelse boodschap. Natuurlijk het volk Israël was in ballingschap gestuurd omdat ze de geboden van de God van Israël hadden verlaten en vreemde goden waren nagelopen. Natuurlijk ook wij hebben de neiging om de goden van winst en profijt, van klatergoud en carrièrre belangrijker te vinden dan recht en gerechtigheid voor de armen. Maar de ballingen tot wie Jesaja zich in het gedeelte van vandaag richt zijn nog niet zo slecht. De oproep om de ballingschap te ontvluchten klinkt niet tevergeefs. Trek weg uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën staat er en dan vooral niet stiekem, niet in het geheim, maar iedereen mag het weten dat de God van Israël zijn volk vrijkoopt. Achteraf weten we dat die oproep niet zomaar was. Die ballingen hadden ook in de ballingschap naar hun profeten geluisterd, die hadden hen op de geboden gewezen die in het volk rond hadden gezongen, op het “Gij zult niet doden”, op het “Heb Uw naaste lief als Uzelf”, die hadden hen voorgehouden dat die geboden de kern waren van hun bestaan. Ik ben van een generatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog, maar heb nog de verhalen gehoord van hoe in die oorlog mensen leerden op elkaar aangewezen te zijn, hoe bij velen het beste in mensen naar boven kwam, juist ook omdat ze de liefdesgeboden van de God van Israël kenden. In nood leert men niet alleen beseffen hoe zwak je bent maar ook hoe je samen door vast te houden aan het “heb uw naaste lief als uzelf” boven jezelf kunt uitstijgen en veel meer kan doen dan je ooit van jezelf had kunnen denken. De ballingen in Babel waren weer teruggegaan naar hun eigen geschiedenis. Er waren nog documenten van hun koningen bewaard, er waren nog verhalen uit tempels en heiligdommen over de God van Israël, die geheimzinnige woestijngod die niet aan een land of een stad geboden was maar die meetrok met een volk, een God die een verbond sloot met een volk alsof het twee gelijkwaardige partners waren. Ze hadden nog brieven en geschriften van profeten. Als die verhalen, documenten, geschriften werden bij elkaar gelegd en tot een complete eenheid gemaakt. Dat was het begin van wat wij nu de Bijbel noemen. Daar stond in hoe die God van Israël met mensen omgaat en wat die van mensen verwacht. En dat was eigenlijk een geweldig verhaal dat zich laat samenvatten als “Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf”.  Daar staken de goden van Babel maar schril bij af, die moesten in leven worden gehouden door het voedsel dat aan hen geofferd werd. Met die goden moest je handeltjes zien te drijven. Als je wat voor zo’n god deed dan kon je geluk hebben, dan kon die god wat voor jou doen, als die God daar zin in had en niks anders te doen had. Zo zat het niet bij de God van Israël. Die liet niet varen het werk dat zijn hand begon, die God was ook in de ballingschap de God van Israël. En dan komt in deze tekst ook ons oogstfeest ter sprake. Want er wordt over gevolgen gesproken van het nakomen van de geboden van de God van Israël. Dan komt er  vrede. Niet zomaar vrede als een pauze tussen twee oorlogen maar vrede als een rivier, en rivieren kennen we hier in Zwijndrecht, rivieren die traag door oneindig laagland gaan, rivieren net als de ballingen de Eufraat en de Tigris hadden leren kennen, paradijselijke rivieren. Nageslacht krijgt een volk dan ook, nageslacht talrijk als het zand van de zee. Bij een volk dat gerechtigheid voortbrengt dat talrijk is als de golven van de zee wil je wel horen. En gerechtigheid betekent dat elk mens tot zijn of haar recht komt. Daarvoor moeten we dus uittrekken uit het land van de ballingschap. Moeten we in onze dagen durven breken met het voorop stellen van winst en profijt, van klatergoud en carrière, moeten we voorop stellen hoe het met de minsten in onze samenleving gaat. De zwervers in de stad, de hoeren en tollenaars uit het nieuwe testament en de weduwen en de wees uit het oude Testament. Moeten we  in onze dagen de minsten voorop stellen,  de gedwongen prostituees, de bezoekers aan de voedselbanken, de hongerenden in Afrika, de gewetensgevangen in de wereld, de zieken en gehandicapten, de mensen die langs de kant van de weg zijn gezet en al die talloze slachtoffers van oorlog en geweld in de wereld. Elk van ons kan slachtoffers van de zwarte kanten van onze samenleving noemen die het rijtje eindeloos kunnen aanvullen. Daarop bedacht zijn is dus onze eerste opdracht. Maar het is voor ons ook een duik in de woestijn, loslaten van winst en profijt, van carrière en inkomensgroei voor onszelf is een risico. Die God belooft ons wel dat we geen dorst zullen lijden, dat uit de hardste rots water zal ontspringen maar zijn wij niet te zwak om dat avontuur aan te durven? Een kleine kudde die ook nog steeds kleiner wordt? Zelfs het volk Israël dat bevrijdt was uit het slavenhuis in Egypte was een hardleers en morrend volk. Lopen we niet een te groot risico? Over dat risico gaat de lezing uit het Evangelie van vanmorgen. Het is een gelijkenis, maar wat is een gelijkenis? Het is niet zomaar een voorbeeld, dat is veel te zwak. Een gelijkenis is wel eens een raadselspreuk genoemd, geladen met macht, een woord uit een Koninkrijk waarin enerzijds dingen worden geopenbaard maar anderzijds zaken gesloten blijven. Het koninkrijk Gods wordt uitgedrukt in gelijkenissen. Dat het over dat bijzondere koninkrijk gaat geeft die gelijkenissen een bijzondere geladenheid, een zeldzame spanning. In die gelijkenissen komt de macht van dat Koninkrijk op ons af. Jezus van Nazareth probeert in gelijkenissen antwoorden te geven op vragen die hem worden gesteld. Op de vraag “wie is mijn naaste” geeft hij als antwoord de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. De gelijkenis die we vanmorgen hebben gelezen is de derde uit een reeks gelijkenissen die verteld worden als antwoord op de vraag waaraan je nu kunt herkennen dat het eind van de geschiedenis nabij is. Het antwoord is klip en klaar, dat kun je niet herkennen, iedereen die beweert het te kunnen uitrekenen of  die de plek weet waar het zal gebeuren die liegt en is een bedrieger. Dan volgen een aantal gelijkenissen, waaronder die van de wijze en dwaze meisjes, met de brandende lampen en het verhaal over de talenten. Dat verhaal uit het Evangelie naar Matteüs zal in onze dagen in kringen van bankiers wel niet zo populair zijn. Want het is een verhaal over risico’s nemen en rendementen behalen. Er wordt je een bedrag toevertrouwd en naarmate het bedrag groter is moet je meer opbrengst verdienen, telkens een rendement halen van 100 procent en dus meer risico nemen. Waar dat toe leidt hebben we kunnen merken. Vooral als aan de resultaten ook nog grote beloningen zijn verbonden en wie dit verhaal goed leest zal opmerken dat de beloningen een grote rol spelen. Geen resultaat betekent in elk geval ontslag. De prikkel van buitensporige beloningen op het behalen van grote rendementen wordt tegenwoordig een perverse prikkel genoemd. Maar ook in het Koninkrijk van God wordt je uitgedaagd risico’s te nemen en rendement te behalen. Je hoeft er zelfs geen bankier voor te zijn met gespecialiseerde opleiding en toestemming van de toezichthouder.  In dit verhaal uit Matteüs kan iedereen meedoen. Of je nu veel kunt of weinig maakt niks uit, als je maar mee doet. Je hoeft ook niet bang te zijn dat je te weinig doet. Je krijgt net zoveel talenten als je aankunt. Pas als je je door angst of onverschilligheid laat verlammen en niks meer doet dan loopt het verkeerd af. In het verhaal dat we gelezen hebben is het de angst die verlamde. De Heer oogst waar hij niet gezaaid heeft, de Heer is een gestreng Heer. Maar wat zijn dan die talenten waarmee ook wij mogen woekeren? Dat zijn dus niet bijzondere vermogens waarmee je meer zou kunnen dan een ander, want de hoeveelheid talenten is al afgestemd op wat je aan kunt. Het gaat dus niet op een bijzondere intelligentie, of een bijzondere handigheid. Iedereen in het verhaal kreeg immers een talent? Nee de talenten waarmee ook wij mogen woekeren zijn het goud van God en dat kennen we. Het goud van de God van Israël is de liefde voor de armsten en de zwaksten. Je daar mee bezig houden en de liefde voor de naaste vermeerderen dat is pas woekeren met talenten. Dat kan in het groot, maar dat kan ook in het klein, thuis desnoods, simpel een handtekening zetten voor eerlijke handel ergens op het internet of een zegeltje plakken in de supermarkt in de buurt voor een voedselpakket voor de armen. En dan niet zeuren dat die liefde te kostbaar is, dat die verspild zou kunnen worden of gestolen door de rijken, dat je niet wist wat er van terecht zou komen of dat het geld dat je kon storten op giro 555 voor de honger in de Hoorn van Afrika wel goed zou worden besteed. Dat is wat politici doen die de positie van de rijken willen beschermen, die alles voor zichzelf willen houden. Woekeren met de talenten van God is onvoorwaardelijk liefde geven. Het rendement is de liefde die gegeven is, niet of het echt beter is gegaan, onze God bepaald immers zelf wat er met zijn liefde wordt gedaan, het is genade dat wij daarvoor de instrumenten mogen zijn. De hongerigen die gevoed zijn kunnen later best ziek zijn geworden, de naakten die gekleed zijn kunnen later best in een oorlog terecht zijn gekomen, de vrede die gesticht is kan best werkloosheid in de wapenindustrie tot gevolg hebben gehad, de bedroefden die getroost zijn vergaten misschien voor de graven op het kerkhof te zorgen, de jongeren die weer naar school gingen konden na hun schooltijd misschien niet direct werk vinden. Zo kun je wel doorgaan. Onze wereld is voor ons niet maakbaar, in je eigen omgeving niet en in de grote wereld ook niet. Maar alle liefde die onbaatzuchtig wordt getoond draagt bij aan een betere wereld. Aan het eind van zijn evangelie vertelt Matteüs dat wij de opdracht kregen om alle mensen op aarde te dopen, tot de aarde voltooid zal zijn vertaald de Nieuwe Bijbelvertaling. Dus door alle mensen te betrekken bij die liefde van de God van Israël doen we mee in het scheppingswerk dat nog steeds bezig is. Paulus zegt ons ergens dat er nergens liefde is zonder dat God er voor gezorgd heeft. Dat meewerken met God in het voltooien van zijn schepping is dus niet om die God voor ons te winnen, handeltjes zijn er niet te drijven met de God van Israël. Het is ook niet uit dankbaarheid, we moeten maar afwachten wat de Heer vindt van ons woekeren met zijn talenten. Maar dankbaarheid voelen we zelf als we de liefde delen die we van onze God voor onze naasten hebben gekregen. Wie die liefde heeft zal voortdurend meer ervan krijgen om weer weg te geven. Wie de liefde alleen voor zichzelf houdt die zal alles verliezen en nooit geliefd worden. Delen van de liefde leidt onherroepelijk tot een feestmaal, de maaltijd waar niemand meer honger heeft en alle leed zal zijn geleden. En dat is een reden tot grote vreugde en nog grotere dankbaarheid, als je dat eenmaal hebt ervaren wil je er nooit meer mee ophouden. Begin dus vandaag maar te woekeren met je talent lief te hebben, elk voor zich en samen als gemeente, dan ben je klaar om de Heer te ontvangen wanneer hij komt en wanneer je er tot in eeuwigheid mee mag doorgaan.
Amen

Read Full Post »