Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for juni, 2013

Lezen: 1 Koningen 19: 19-21
            Lucas 9: 51-52

Gemeente,

 

Eind mei werd er voor de kerken in Nederland en Vlaanderen een nieuw liedboek gepresenteerd. Meer dan 2000 vertegenwoordigers van 8 kerkgenootschappen in Nederland en Vlaanderen kwamen naar Monnikkendam om daar kennis te maken met een Liedboek dat meer dan duizend liederen telt en daarnaast nog een heleboel gebeden en gedichten. De meeste van die liederen zult u overigens wel kennen want het Liedboek put uit de geschiedenis van de zingende gemeente zoals die vanouds rond het woord zich heeft gevormd. Maar niet alles is behouden gebleven. Er zijn een groot aantal vertrouwde liederen gesneuveld. Eén daarvan is het beroemde “God roept ons broeders tot de daad” Een lied dat sinds de jaren 60 al hertaalt was tot “God roept ons mensen tot de daad” maar in dat “mensen” verdwijnt toch de gedachte dat we het samen moeten doen in een hechte gemeenschap, dat broeders drukte dat nog wel uit, maar sinds het woord uit Galaten tot ons is doorgedrongen dat in de Christelijke gemeente het onderscheid tussen mannen en vrouwen verdwenen is kunnen we toch niet meer zomaar over broeders zingen zonder de zusters daarbij in te begrijpen. In het liedboek blijven genoeg liederen over die deze gedachten onder woorden brengen. Maar vanmorgen staan we stil bij dat gegeven van die roeping, worden we geroepen om Gods Weg te gaan, of worden gevraagd?

 

In de Bijbel staan een heleboel verhalen over de roeping van mensen. God roept Adam en Eva die zich in het struikgewas hebben verstopt, God roept Kaïn die zijn broer vermoord had, God roept Noach om de Ark te bouwen en God roept Abraham om zijn stad en zijn familie te verlaten om op weg te gaan naar een land dat die God hem geven zal. Vanmorgen horen we over de roeping van Elisa. Hij wordt geroepen door de profeet Elia en het eerste dat ons mag opvallen is dat God ons niet direct hoeft te roepen zoals bij Abraham en ook nog bij Samuël het geval was maar dat God ons ook door een ander mens kan roepen om zijn Weg te volgen.

 

Elia heeft nog wel de opdracht van God gehoord om Elisa te roepen. Elia hoorde dat op de Horeb. Hij was uit Israël gevlucht voor de Heidense koningin Isebel die hem met de dood had bedreigd. Onder een stuik in de woestijn leek hij inderdaad ten dode opgeschreven toen God zelf hem liet verzorgen en hem naar de Horeb verwees. De berg waar het verbond was begonnen en het volk de richtlijnen had gekregen voor de menselijke samenleving, de samenleving die God erkent als Heer en bevrijder, de samenleving waar geen dood meer heerst en ieder mens tot zijn of haar recht kan komen. Hier moet Elia opnieuw beginnen. Hij moet drie mensen zalven, Hazaël tot koning van Aram, Jehu tot koning van Israël en Elisa tot de opvolger van Elia. Alle drie zullen het werktuigen worden voor de vernietiging van de Baäl. Alle aanbidders van de Baäl zullen worden gedood en aangezien het grootste deel van het volk de Baäl aanbad blijft er nog maar een handvol levenden over. Het zal overigens nog wel duren voor Elia aan het zalven toe kwam.

 

Dat op de Horeb al gesproken wordt over de het uitroeien van de aanhangers van de Baäl maakt dat de godsdienst van Baäl een voorbeeld krijgt in de godsdienst van het Gouden Kalf. Ook dat stond voor de God van vruchtbaarheid voor het volk en ook die aanhangers vonden de dood door het zwaard. Maar de afgoden laten zich niet zomaar afslachten. Pas als in Jezus de dood is overwonnen breekt het tijdperk van de vrijheid aan en kunnen alle volken zich wenden tot Jeruzalem waar die Wet die op de Horeb was gegeven werd bewaard. Maar tot in onze dagen hebben afgoden als Winst en Profijt, meer macht over de mensen dan de God van Israël. Juist in onze dagen wordt het geschenk van de God van Israël, de bevrijding van de slavernij van werken en consumeren in de vorm van een dag van vrijheid in de week, afgewezen en mag een volk niet meer samen die vrijheid vieren.

 

Het zal dus nog even duren voor Elia tot zalven komt. Eerst moet Elisa gevonden en geroepen worden en daar gaat het over in het gedeelte dat we vanmorgen gelezen hebben.

 

We zijn vanmorgen in de tweede zondag van de zomer volgens de liturgische kalender. Maar de oogstmaand is nog niet aangebroken. Toch kunnen we ons hier wel een voorstelling maakte van het beeld dat Elia treft als hij Elisa vindt. In augustus krijgen we immers uit Amerika de beelden te zien van de combines die naast elkaar enorme akkers met graan maaien en dorsen. In een enorme rij lijken die machines zelfstandig eindeloze vlakten met graan af te werken. Zoiets moet ook Elia ervaren hebben. Twaalf span ossen naast elkaar vraagt een hele grote akker. Aan het getal twaalf zou je bijna zeggen dat heel het volk samen de akker aan het bewerken is. Elisa hoort dan bij de twaalfde stam van Israël.

 

Elia begint met het gooien van zijn mantel over Elisa heen. Niet zomaar een gebaar. De mantel tekent de profeet en is het ambsgewaad van de profeet. Als Elia op het eind van zijn verhaal in een vurige wagen naar de hemel gaat daalt de mantel neer op Elisa. Elisa loopt echter niet zomaar met de profeet mee. Hij vraagt eerst of hij afscheid mag nemen van zijn vader en zijn moeder.

Wie zijn vader en moeder zijn? Jezus van Nazareth zou later zeggen dat zijn vader en moeder degenen zijn die de wil van zijn Vader doen, zijn vrienden en volgelingen. Zoiets laat ook Elisa zien. Hij breekt de ploeg in stukken, slacht de ossen en deelt die uit aan zijn knechten, breken en delen, waar kennen wij dat nog van. Het lijkt of hij eerst de maaltijd aanricht die in Deuteronomium staat voorgeschreven, met je slaven, je knechten, de armen en de vreemdeling die onder je woont. Elisa maakt zich ook los van zijn eigen stam, hij deelt nu met heel Israël.

 

Pas nu wordt hij de dienaar van Elia, uit eigen keus, bijna zou je zeggen uit eigen beweging.

De zorg die Elisa heeft voor zijn knechten, zijn naasten bij het ploegen hoort niet bij het rijtje smoezen dat Jezus van Nazareth schetst in het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben uit het Evangelie van Lucas. Ook daar gaat het over het afscheid van vader en moeder, de zorg voor de akker, het ploegen, en de huisgenoten van wie afscheid genomen moet worden. Maar die smoezen lijken allemaal gericht op het eigen aanzien. Niet op het delen met het hele volk. Het is dan ook een bijzonder verhaal dat ons daar verteld wordt.

Jezus van Nazareth gaat zijn weg naar het einde en het Evangelie van Lucas vertelt ons dat dat einde ligt in Jeruzalem. Letterlijk staat er dat hij op weg gaat naar zijn opneming. Nu staat de opneming verderop in de Bijbel voor wat wij zijn gaan noemen de Hemelvaart. Het eerste vers van onze lezing uit Lucas markeert echter een nieuw begin in het verhaal, net als in het Kerstverhaal staat hier “En het geschiedde” Nu begint een belangrijk verhaal, het verhaal van de reis naar Jeruzalem.

Daar in Jeruzalkem was het verhaal ook begonnen. Aan het begin van het Evangelie van Lucas staat Zacharias, de priester zonder hoop en verwachting die met stomheid geslagen wordt als hij ontdekt dat de verwachting die hij en zijn vrouw altijd gehad hadden toch nog uit zal komen. Maar ook het einde van het verhaal ligt in Jeruzalem. In Jeruzalem immers is de Tempel waar de Wet van de Woestijn, van de Horeb, wordt bewaard. De Wet van heb je naaste lief als jezelf. Vanuit Jeruzalem zal die wet de wereld in moeten, tot aan de einden der aarde, dat is de opdracht die de leerlingen zullen ontvangen. Nu moeten ze leren hoe ze met die wereld om moeten gaan. Wat nu als ze helemaal niet welkom zijn met hun boodschap van liefhebben tot het uiterste?

 

Jezus wijst zijn volgelingen streng terecht als zij vuur willen laten neerdalen op een dorp dat hen niet wil ontvangen. Dat is niet de Weg. Deze twee dicipelen, door Marcus zonen van de donder genoemd dachten misschien aan de profeet Elia van wie in de Bijbel vertelt wordt dat hij vuur uit de hemel liet neerdalen op een hoofdman en zijn vijftig soldaten, maar ze zullen moeten leren het stof van hun voeten te schudden als iemand ze geen onderdak wil geven.

Samaria had ooit een eigen tempel voor de God van Israel en de wrijving daarover was altijd gebleven. De Samaritanen leefden nog steeds uit de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel, die zich lieten samenvatten als Heb God lief boven alles en doe dat door je naaste lief te hebben als jezelf. Ze hadden ook hun eigen heiligdom op de berg Gerizim. De boeken van de profeten en de geschriften erkenden ze niet. Een ondersteuning van een zo duidelijke demonstratie van Jeruzalem als het centrum van de Godsdienst van de God van Israël kun je dan ook niet van de Samaritanen verwachten.

Denk ook niet dat het om een handjevol rondtrekkende mannen gaat, het is een hele menigte die Jezus volgt op zijn weg. Ze worden onderhouden door een groep door Lucas met name genoemde vrouwen. Maar dat volgen is niet vanzelfsprekend. Daarvoor moet je afscheid nemen van hetgeen je lief is. Net als Elisa die in eerste instantie afscheid wil nemen van zijn vader en moeder maar tot de ontdekking komt dat hij radicaal moet breken met het leven dat hij leidt, moet breken met de ploeg en de ossen moet offeren aan zijn knechten.

Jezus van Nazareth waarschuwt de volgelingen dat hij geen hol, geen nest, geen huis of plaats om te rusten heeft, ze moeten maar afwachten of er iemand is die ze een plaats in de samenleving gunt. Daarmee gaat hij de weg van de lijdenden waarover vertelt wordt. De weg van de zieken, de weduwen, de armen, de tollenaars en de hoeren. Juist de mens die anderen een plek in de samenleving geeft heeft die zelf niet. Zonder omkijken gaat het op die weg voort. De doden kunnen hun doden begraven, afscheid nemen van huisgenoten is er niet bij, wie geen huis heeft kent ook geen huisgenoten.

Maar vanwaar deze waarschuwing? Er is immers een ander dorp gevonden voor het onderdak en de reis naar Jeruzalem is niet ten einde? De tocht van Galilea naar Jeruzalem is echter populair en heeft een bijzondere betekenis. In de dagen van Jezus van Nazareth zijn er overal opstootjes en opstanden. De beweging van de Zeloten groeit en wordt steeds actiever. Ook in de Evangelieverhalen zijn daar de sporen van terug te vinden. Uiteindelijk zullen die opstootjes en opstanden uitmonden in een grote oorlog met de Romeinse bezetters in het jaar 70. De Romeinen winnen en verwoesten de Tempel, de bevolking wordt verspreid over het hele Romeinse Rijk. Het is na het jaar 70 dat Lucas zijn Evangelie schrijft.

De tocht van opstandelingen van Galilea naar Jeruzalem heeft zelfs de geschiedenisboeken gehaald. Flavius Josephus, de Joodse Historicus, beschrijft een dergelijke tocht die in het jaar 67 moet hebben plaatsgevonden. Gewapende Zeloten trokken op met in hun kielzog meer dan negen duizend mensen, ook vrouwen en kinderen. Ze werden in Jeruzalem als bevrijders binnengehaald.

In de Evangelieën wordt duidelijk dat de Evangelisten de militaire oplossing voor de bevrijding van Israël afwezen. Geleerden beschouwen de Evangelieën dan ook wel als commentaren op de Grote Oorlog. Opvallend is zeker dat Lucas eenzelfde indeling gebruikt als Flavius Josephus, eerst het optreden in Galilea, daarna de reis naar Jeruzalem om te besluiten met het optreden in Jeruzalem. Maar dat commentaar geeft een forse veroordeling van al het geweld en het bloedvergieten waar die Grote Oorlog op uit is gelopen.

 Daarom de veroordeling van de verwoesting met vuur uit de hemel, daarom de waarschuwing voor het zwerversbestaan van de Messias, daarom de voorwaarde dat je een andere weg moet volgen dan je gewend bent. Je moet alle banden met het leven tot dan toe doorsnijden en de nieuwe Weg van de God van Israël gaan. Op die Weg past geen geweld, op die Weg wordt gekozen voor het leven, het leven van elk individu. Als Jezus van Nazareth uiteindelijk in de Hof van Getsemane gevangen wordt genomen is het eerste bevel dat hij zijn volgelingen geeft het opbergen van de zwaarden en het eerste dat hij na zijn gevangenneming doet is het genezen van een gewonde die bij zijn belagers is gevallen.

Op de weg van Jezus van Nazareth wordt de armen het aangename jaar van God verkondigd, krijgen de hongerigen eten, worden naakten gekleed, gevangenen bevrijd. Dat is het programma van het Koninkrijk van God. Wie tot dat Koninkrijk wil behoren moet de weg gaan van de lijdenden, moet met andere woorden het kruis achter Jezus aan opnemen. Wie bij dat Koninkrijk wil horen keert zich af van de wereld waar het gaat om winst en profijt, om aanzien en pracht en praal, om geweld en onderdrukking. Dat Koninkrijk is voor de levenden, voor echte mensen zou Paulus later schrijven. De onechtheid, het klatergoud, de schijnvroomheid, de sociale drang tot aanpassing, verdwijnen in het licht van dat Koninkrijk.

Evangelie betekent blijde boodschap en voor armen die worden bevrijdt van de armoede is het natuurlijk een blijde boodschap, maar ook voor al die mensen die de schijn moeten ophouden dat streven naar geluk ook streven naar materiële welvaart is. Streven naar geluk in het Koninkrijk van Jezus van Nazareth is het geluk in de ogen van de naaste die weer op weg geholpen is, die weer mee mag doen. Kijk vandaag maar eens goed in de ogen van je naaste.

 

Wij zijn Jeruzalem inmiddels voorbij. Voor ons ligt de Weg die de mensen van de Weg gaan. Mensen van de Weg zo werden de Christenen genoemd na de Opstanding, toen de opneming was voltooid. Ook zij konden radicale keuzes maken als eens Elisa. Paulus was daar een voorbeeld van, van vervolger tot verkondiger. Maar het Woord dat een daad is heeft de einden der aarde nog steeds niet echt bereikt. Nog steeds gaan er mensen dood van de honger, nog steeds leven mensen in omstandigheden die erger dan de dood zijn. We profiteren allemaal van de goedkope kleding uit Bangla Desh. In onze steden vindt massaal gedwongen prostitutie plaats. Een organisatie als Exodus heeft grote moeite plaatsen te vinden voor ex criminelen die weer een plek in onze samenleving moeten hebben. En zo kunnen we veel aanwijzen in onze wereld waar mensen aan moeten lijden.

 

Wij worden niet gevraagd. Het werk in het Koninkrijk van God is geen vrijwilligerswerk. Wij worden geroepen, God roept voortdurend hier ben ik, ook al zoeken wij hem niet, toch roept hij ons zegt de profeet Jesaja. En hoe roept God? Zijn roept klinkt in de noodkreet van mensen in nood, in de roep van de armen om recht, in de roep van hongerenden om voedsel, in de roep van de zieken en gewonden om verzorging .Voor Jezus van Nazareth was elke kreet van een lijdende een roep de wereld te veranderen, het deed hem zelf pijn. Wij zullen die pijn ook moeten voelen, hij roept ons het kruis achter hem op te nemen.

 

Wij zullen die weg tot de einden der aarde moeten gaan, tot er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen. Een nieuwe aarde waar God zelf zijn tenten zal spannen en waar alle tranen gedroogd zullen zijn, waar de dood niet meer heerst. Elke dag mogen we opnieuw opstaan om die Weg te gaan, een gezegende Weg.

 

Amen

 

Advertentie

Read Full Post »

Lezen: Jesaja 65: 1-9
            Lucas 8:26-39

Gemeente

 

Ooit was er een tuin waarin de mensen rondwandelden zonder zich bewust te zijn van goed en kwaad. Maar dat is lang geleden. Dat kwaad maakte ons nieuwsgierig. Onze God wist immers wel van goed en kwaad en aangezien die God het absolute goede vertegenwoordigt zouden ook wij mensen het kwade moeten leren kennen en herkennen. En zo vertelt de Bijbel, daarmee kwam de zonde in de wereld, wat dat begrip zonde ook mag inhouden, het is niet goed. Sindsdien letten we meer op het kwade dan op het goede. En daar gaat het ook vandaag in de lezingen om. We sluiten compromissen met het kwade, we nemen het voor vanzelfsprekend, het hoort er nu eenmaal bij, of we sluiten het uit, we weren het uit de samenleving. Het kwade bestrijden door het goede te doen is voor Christelijke idealisten, dat mogen we op zondagmorgen misschien in de kerk nog horen maar in onze samenleving zijn goeddoeners nu eenmaal de zwakken, de mensen die zich voor de gek laten houden, die zich het kaas van het brood laten eten.

 

Toch zegt de Bijbel ons dat al die rampen en al die ellende die mensen elkaar aandoen alleen kunnen verdwijnen, ja zelfs zullen verdwijnen als we een wereld weten te scheppen waar alleen het goede gedaan wordt en niet dan het goede. Onze lezing uit het boek van de profeet Jesaja gaat daar ook over vanmorgen. Dat boek van de profeet Jesaja valt in drie grote delen uiteen, Het eerste deel gaat over de tijd vlak voor de ballingschap, het tweede deel over de tijd van de ballingschap en het derde deel over de tijd vlak na de ballingschap. Het gedeelte dat we vanmorgen hebben gelezen staat in een hoofdstuk dat bijna de afsluiting vormt van dat derde deel. De ballingen zijn teruggekeerd en er moet weer een normale samenleving in Israël worden opgebouwd.

 

Maar dat kan mislopen. Zo zit je in een welvarend land waar de rijkdom kennelijk niet op kan, waar ook het laatste groen bebouwd wordt met kantoortorens en zo zit je in een verarmde samenleving waar zelfs hoogbejaarden uit hun zorgcentra worden verhuisd omdat de zorg voor hen te duur zou worden, ze moeten weer voor zichzelf gaan zorgen en anders maar een beroep doen op kinderen of buren. Hoe bouwen we nu een samenleving op waar dat ons niet meer kan overkomen? Dat is de vraag die in de hoofdstukken wordt gesteld die aan de lezing van vandaag vooraf gaan.

 

En het antwoord staat in het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben en is natuurlijk dat je dat doet, dat bouwen aan een samenleving die duurzaam is,  door naar de God van Israël te luisteren. En zeg nu niet dat die God niet te vinden is. Die God is er zelfs als je hem niet aanroept. Die God roept voortdurend “Hier ben Ik” zo heet die God zelfs en omdat het zo ontzagwekkend is spreken we die Naam nooit uit. We houden het bij Heer, of  “God bevrijdt” de betekenis van de naam Jezus. En natuurlijk weten we wat die God van Israël van ons wil. Juist in de ballingschap is dat zorgvuldig opgeschreven, soms herschreven zodat het ook voor generaties die de Tempel niet hebben meegemaakt te snappen is. Het zijn de Wetten van Mozes, de eerste vijf boeken van de Bijbel. Waarin de verhalen worden verteld over het volk dat door de woestijn trok, over waar dat volk vandaan kwam, waar die woestijn vandaan kwam en hoe dat volk ook een echt volk kon worden, het volk van de God van Israël.

 

Dat verhaal ligt niet in de hemel, zodat we kunnen zeggen dat het te hoog is, het ligt niet aan de overzij van de zee zodat we kunnen zeggen dat het te ver is, het ligt zelfs voor de hand, het laat zich samenvatten in een zeer eenvoudige regel, heb God lief boven alles en doe dat door je naaste lief te hebben als jezelf.

 

Maar zoals gezegd, al dat goede zal wel zo zijn maar de werkelijkheid is harder. Niet meedoen met een samenleving van winst en profijt maakt je maar zwak. De schriftlezing van vanmorgen somt een aantal zaken op die de teruggekeerde ballingen gingen doen en waardoor ze zich aanpasten aan de samenleving waarin ze terecht kwamen. Ze offerden weer in hun tuinen, ze aten weer willekeurig vlees zonder respect te tonen voor de dieren die gestorven waren voor hun voedsel en deden dus gewoon mee met de Heidenen.

 

Toch, zo zegt de profeet, toch is daar de God van Israël die je kan helpen een nieuwe crisis te voorkomen, die je kan helpen bewoners te maken van een land dat overvloeit van melk en honing. Je vraagt waarom die God dat zou willen als dat volk zo hardnekkig zich bezig blijft houden met het kwade, dat wat minder kwaad noemt of dat zegt dat het geen kwaad kan. Wie niet weet wat er in de schappen van de supermarkt ligt kan er ook niet ziek van worden. Wie niet weet wie zijn kleding gemaakt heeft is ook niet verantwoordelijk voor het hongerloon dat de arbeider kreeg of de ketting waarmee het kind aan de machine vast zat.

 

De profeet gebruikt een spreekwoord om duidelijk te maken waarom de God van Israël zich met ons bezig zou willen houden. Zolang er sap is in een druiventros, zegt men:

‘Vernietig hem niet, er zit nog iets goeds in.’ Zoals de wijnbouwers doen met de druiventros die toch nog wat sap bevat zal ook de God van Israël doen met hen aan wie de richtlijnen voor de menselijke samenleving gegeven zijn. Er komt staat in het slot van het stuk dat we uit Jesaja gelezen hebben dat land dat overvloeit van melk en honing. De twee koninkrijken Israël en Juda hebben een gezamenlijke toekomst.

 

Jezus van Nazareth breidde die toekomst uit tot een toekomst voor alle volken tot aan de einden der aarde en die toekomst ligt nog steeds voor ons. Ook nu nog worden we uitgenodigd aan die toekomst deel te gaan nemen en niet te blijven staren op het verleden, een verleden van oorlog en geweld, een verleden van vernietiging van mensenlevens. Er is iets nieuws begonnen en wij moeten zorgen dat we het zien.

 

In het verhaal van vandaag laat Jezus ons iets zien van de toepassing van het spreekwoord over die druiven die ergens toch nog wat sap hebben. Jezus is met zijn leerlingen het meer van Galilea overgestoken en komt in het land van de Gerasenen.

In veel Bijbelverhalen wordt met de naam ook iets over de persoon zelf verteld. Met de naam “Jezus” is dat het geval, het betekent iets als “God bevrijdt” en ook met het land van de Gerasenen is dat het geval, het is het buitenland maar de naam betekent iets als “de beloning ligt aan het einde”. In deze naam zit overigens ook het werkwoord Gerasa dat verdrijven betekent.  Als Jezus vraagt naar de naam van de man die zo hard roept dat hij niks met Jezus te maken wil hebben dan krijgt hij dan ook een antwoord dat iets vertelt over de man zelf, Legioen, want zo vertelt het Evangelie van Lucas, er wonen veel demonen in de man. De man draagt geen mantel meer en is dus al zijn menselijke waardigheid kwijt.

De ontmoeting vindt plaats buiten de gemeenschap, in het buitenland, aan de overkant van het meer. Veel verder buiten de gemeenschap lijkt niet echt mogelijk. Een man zonder huis, die in grotten slaapt, zonder kleren, een man die bij de varkens verblijft, een volstrekt ongebonden bestaan lijdt, niet te binden met niks, eenzamer en meer verlaten lijkt niet mogelijk. Een man die leeft, zoals Jesaja  de kwade weg van het volk Israël heeft getekend  in het gedeelte dat we vanmorgen uit het boek van de profeet Jesaja hebben gelezen.

Zo gaan we graag om met boze geesten, met het kwade. De pedofiel graag niet in ons dorp als hij de straf heeft uitgezeten die bij zijn misdrijf paste. De ex-criminelen liever niet in een Exodushuis in onze buurt, ze konden eens besmettelijk zijn. Geen moskee in onze achtertuin. We letten op het kwade dat mensen hebben gedaan, we letten niet meer op het goede dat ze zouden kunnen doen. Jezus van Nazareth doet ons  op heel andere manier voor hoe we met het kwade om zouden kunnen gaan.

De bezetenheid van de man mag volgens Jezus ook overgaan op de varkens, die mag je immers toch niet eten, die dienen nergens voor in Israel. In dat buitenland overigens wel, ook de Romeinen waren er dol op en het zou wellicht voedsel voor de bezetter zijn geweest dat nu de afgrond in geholpen wordt?  Het kwade mag met het kwade van de bodem van de aarde verdwijnen. Wat houden we over als we het kwade verdrijven? Een mens, die mens met de mensen mag zijn. Als de mensen komen kijken hoe het met Jezus is vergaan zien ze de man aan zijn voeten zitten, als leerling dus, gekleed en volkomen bij zijn verstand. Het nuttige sap dat in deze druiventros zat is tot ontwikkeling gekomen.

Wij doen zo niet, wij vormen aktiegroepen om zij die het kwade deden en daarvoor gestraft werden uit onze samenleving te weren. Geen wonder dat ook de Geresenen bang werden en vroegen om het vertrek van die vreemde uit Israel die hen de man weer terug had gegeven. Want nu immers kon de man die bezeten was geweest door vele demonen weer deelnemen aan de samenleving. Delen met zijn samenleving wat hem was overkomen, dat eindelijk iemand naar zijn naam had gevraagd, had gevraagd wie hij eigenlijk was.

Voor ons zeggen namen niet zoveel, wij kiezen geen namen meer bij de persoonlijkheid van de mens. Zelfs onze beroepsnamen zeggen meestal niet zo veel meer. Slechts bij enkele ambachten weten we nog wat mensen doen, maar de meeste mensen weten niet meer te vertellen dan dat ze op een fabriek, of een kantoor werken. Doorvragen naar wie je eigenlijk bent gebeurt maar weinig. Maar juist dat vragen naar wie iemand is, kan mensen van hun angsten voor de samenleving afhelpen. Wie is die moslim in onze buurt, wie is die hindoe die we tegenkwamen.

Vragen we dat wel eens? Vragen we dat wel eens aan hen, of scharen wij ons achter vooroordelen van mensen die er belang hebben de angst aan te wakkeren in plaats van de angst weg te nemen en mensen een plaats in de samenleving te geven. Jezus vraag naar de naam, naar de persoon, is de inleiding tot een bevrijding van demonen. wij weten dat angst die demonen voedt, neem vandaag dus iets van die angst weg en doe mee aan de bevrijding door Jezus van Nazareth.

Uiteindelijk willen we naar een wereld waar al die angst verdwenen is, naar een wereld waarin iedereen meedoet. Elk mens heeft ergens een talent dat ons allemaal ten goede kan komen. Elk mens lijkt op die druiventros waar nog wat sap in zit. Ook al wordt een mens beheerst door duizend demonen, daaronder, daarachter schuilt een mens met een waarde voor de samenleving. Een mens dat het waard is voor die samenleving behouden te worden en niet te vergaan in de demonische overheersing.

 

In de oude taal van de Kerk klinkt dan dat Jezus van Nazareth zijn leven over had voor die door demonen bezeten mens en voor zijn redding stierf aan het kruis. Het is een beeldtaal waar wij vaak niet meer bij kunnen, die voor ons tot een leeg cliche geworden is ook. Maar wie de verhalen over de gevangenneming en de kruisiging nog eens naleest zal het opvallen dat Jezus van Nazareth door zijn houding er voor zorgt dat er geen bloedige opstand uitbreekt. Hij verbiedt zijn leerlingen het zwaard te trekken, als een van hen dat toch doet en een tegenstander verwond dan geneest Jezus eerst die wond. Tijdens zijn proces zwijgt hij, nergens een beroep op zijn macht, nergens een beroep op al die mensen die hem gevolgd zijn, die door hem genezen zijn. En aan het kruis bidt hij voor hen die hem hebben vervolgd, zij weten niet wat zij doen. Ook zorgt hij voor een mede gekruisigde en voor zijn moeder die hij opdraagt aan zijn meest geliefde volgeling. God bevrijdt betekent de naam van Jezus en door te dienen bevrijdde hij van opstand en geweld, mogen wij bevrijdt zijn van de angst voor de dood. Mogen we weten dat het goede doen en niet dan het goede uiteindelijk het kwade zal verdrijven.

 

In die Geest mogen we van hier de wereld weer in gaan. Vragend naar de betekenis van elk mens in de overtuiging die iedereen uiteindelijk een talent heeft dat de samenleving ten goede komt. Niet oordelend over het kwade dat is gedaan, het oordeel over mensen ligt aan het einde van de geschiedenis in de handen van de God van Israël zegt de Bijbel, dan komt Jezus van Nazareth om te oordelen de levenden en de doden. Het is dus niet en nooit niet aan ons om de levenden en de doden te oordelen. Schuif de demonen die mensen beheersen in de onnutte dieren om ons heen, stort ze in de afgrond, bevrijdt de mensen van de demonen die hen beheersten, de zucht naar winst en profijt, de aanbidding van het eigenbelang, het meer en altijd maar meer, de lustbevrediging door andere mensen als object te behandelen. Al die kwade demonen waarvan wij zo vaak ons afvragen hoe die nu te bestrijden zijn. Het Evangelie geeft vanmorgen het antwoord, vraag naar de werkelijke betekenis van de mens zelf, vraag naar het goede dat nog over is in de mens.

 

Dan gaan we op weg naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde,  een aarde waar de dood niet meer heerst, waar alle tranen gedroogd zullen zijn en waar God zelf zijn tenten zal spannen belooft ons de Bijbel. Naar die aarde kijken we niet alleen uit, die nieuwe aarde is al begonnen, want van God is deze aarde, deze tijd, naar die aarde zijn we op weg. In het geloof dat de Naam van onze God de hartstocht naar gerechtigheid is, zodat alle mensen tot hun recht zullen komen, dat die God ook voor ons toekomst betekent en zin geeft aan ons bestaan.

 

Amen

 

Read Full Post »

Lezen: Hooglied 4:16-5:8
            Lucas 7:36-8:3

Gemeente

Vandaag is het vaderdag. Er was al een Moederdag en voor de commercie is het dan ook handig om een vaderdag te hebben. We kunnen dan natuurlijk ook stil staan bij het begrip Vader. Onze Vader is immers in de Hemel en aan hem mogen alle Vaders, en overigens ook alle moeders, een voorbeeld nemen. Dat is wat eng en de laatste decennia is het misschien nog wel enger geworden. De almachtige Vader die altijd aan het werk is in een geheimzinnige baan waar je als kind toch weinig zicht op krijgt komt op zondag het vlees snijden en moet ook nog gehoorzaamd worden. Vaders en moeders hebben gelukkig wel oog voor dit scheve beeld van de vader en proberen dat te corrigeren maar onze samenleving maakt een verdeling van zorg en werk tussen vaders en moeders nog niet vanzelfsprekend mogelijk, dat blijft zeuren. Ook in de kerk is het woord uit Galaten dat in de gemeente het verschil tussen mannen en vrouwen verdwenen is nog niet overal doorgedrongen. Ook daar heersen nog te vaak de almachtige vaders die zonder verantwoording af te leggen beslissen over het wel en wee van de gemeente.

De heersende Vader heeft grote gevolgen. Die heersende Vader is zeker niet het beeld dat de Bijbel van onze hemelse Vader geeft, dat is een dienende Vader, barmhartig, lankmoedig en vol van liefde wordt hij daar genoemd. Een Vader die als een moeder voor zijn kinderen zorgt wordt dan vaak gezegd en zo mogen wij proberen op die moederlijke Vader gaan lijken. Maar wij hebben te maken met het beeld van de heersende vader waar we af moeten zien te komen. De schriftlezingen van vandaag, over twee huilende vrouwen kunnen ons daarbij wellicht helpen. .

 

Het boek Hooglied is het Hoge lied der liefde, zo heeft Maarten Luther het genoemd en over liefde gaat het daar. We horen de stemmen van de Hij, van de zij en van de vriendinnen van de zij, de meisjes. Hij heeft zijn bruid toegezongen als een besloten hof, net voor wij de lezing van vandaag hoorden. En je kunt het rond de Middellandse Zee nog wel tegenkomen, tuinen die omringt zijn door een hoge muur opgetrokken uit, schijnbaar lukraak opgestapelde, keien. Daar durf je zelfs niet overheen te klimmen. Een zeer effectieve afscheiding. Sommige handschriften noemen die gesloten tuin dan ook een gesloten steenhoop. Intimiteit op z’n best. Twee mensen die alles, maar dan ook helemaal alles met elkaar willen delen, maar dan ook alleen met elkaar. Daar hoort niemand tussen te komen en daar hoort al helemaal niemand misbruik van te maken.

Zij roept de noordenwind en de zuidenwind te hulp om door de hof te waaien zodat de balsems gaan geuren, dan kan haar lief in de hof komen, daar kan hij de zoete vruchten van de liefde proeven. En hij komt, en plukt zijn mirre en balsem, eet zijn honing en drinkt melk en wijn. Dronken van liefde mogen ze samen worden.

Een prachtig beeld, we zouden er uren bij willen stilstaan en van genieten, twee jonge mensen die zich in elkaar verliezen. Maar voor de zij in het Hooglied veranderd het liefelijke beeld in een kwade droom. Ze had haar kleed al uitgedaan, hij stak zijn hand voorzichtig naar binnen in de besloten hof. Maar toen ze opsprong om hem open te doen en de grendel van de deur voor haar lief te ontgrendelen was hij weg. Ze zocht hem maar vond hem niet. De wachters van de stad vonden haar en mishandelden haar, misbruikten haar misschien ook?

Misbruik wordt in onze dagen vaak verbonden aan de kerk. Nog vorige week werd in Noord Holland in een Christelijk Gereformeerde Gemeente een kerkenraadslid op non actief gesteld omdat er een verhaal over hem rondging dat te maken had met misbruik. En de reactie op Twitter was dat het geloof wel afgeschaft kon worden want overal in de kerk was misbruik. Dat je zwembaden zou moeten sluiten of op z’n minst zwemlessen zou moeten verbieden hoor je nooit en zo zit het natuurlijk ook niet, ook niet in de kerk.

Dat we beducht moeten zijn voor misbruik staat wel vast. In de kerk, op het werk, in de straat en in de hulpverlening overal kan het voorkomen en overal dient het bestreden te worden. De geliefde die mishandeld wordt door de wachters van de stad is voor het leven getekend.

Maar zo af en toe hoor je van kerkelijke voorgangers die op grond van hun positie in de kerk mensen wijs maken dat intiem contact er bij zou horen, een teken van geloof zou zijn. Het is telkens weer schrikken als je dat hoort, het is misbruik van het ergste soort en mensen die het overkomt doen er goed aan het aan de grote klok te hangen.

Mensen die er tegen bestand waren en het afwezen dienen het te rapporteren aan de kerkelijke autoriteiten, mensen die er voor bezweken zijn dienen aangifte te doen bij de politie. Het seksueel kleuren van godsdienst is het tegendeel van wat hier in het Hooglied verkondigd wordt. Dat twee mensen zo geweldig van elkaar kunnen genieten staat niet voor niets in de Bijbel. In het boek Hooglied wordt God niet genoemd want als mensen zo intens lief kunnen hebben dan hoeft God niet meer, die mensen gaan als het ware vanzelf op in God die immers liefde is.

Als kerkelijke vertegenwoordigers kinderen wijs maken dat seksueel contact bij hun kerkelijk vertegenwoordiger zijn of het geloof van de kinderen hoort is elke grens van het christelijk geloof overschreden. Dat er kerkgenootschappen zijn die dergelijke vertegenwoordigers als kerkelijke autoriteiten handhaven is onbegrijpelijk. In het licht van het Hooglied eigenlijk Godslasterlijk. Ieder mens verdient een nieuwe kans, elke dag en elk moment, en elk kerkgenootschap mag haar vertegenwoordigers best helpen als die hun gerechte straf hebben ondergaan. Maar er zijn banen genoeg waarin je de samenleving van dienst kan zijn. Het is ook een onderdeel van verkondiging van het verhaal van de Bijbel dat er ver afstand wordt genomen van het misbruik maken van mensen die aan kerkelijke vertegenwoordigers zijn toevertrouwd. Zij immers nemen een positie als pastor in en pastor betekent hier herder.

De herders uit de Bijbel hadden ook zo’n ommuurde tuin, zo’n besloten hof, tot hun beschikking, ze dreven er de schapen in en gingen gewapend met een stok in de enige ingang liggen slapen. Een verdediging tegen wilde dieren. Met hun eigen leven verdedigden die herders hun schapen tegen de gevaren van buiten. Wie zelf een bedreiging van de schapen is kan geen herder blijven. Mensen hebben het recht de aansporing van de meisjes uit het Hooglied in vrijheid op te volgen: “Wordt dronken van liefde”, alle mensen hebben dat recht, wij ook.

Maar hoe komen die almachtige mannen nu van hun almacht af en worden ze dienend aan hun geliefden? Dat is zelfs eeuwen na het ontstaan van het Hooglied, eeuwen ook na Jezus van Nazareth onze dienende herder bij uitstek, nog steeds niet eenvoudig. Het verhaal dat we over hem vandaag uit het Evangelie van Lucas hebben gelezen gaat daarover.

Er wordt van Jezus van Nazareth  verteld dat hij omging met hoeren en tollenaars maar in het verhaal van vandaag lezen we hoe het hem vergaat als hij bij keurige mensen op visite gaat. Hij gaat bij een Farizeër op bezoek. Nou klinkt de titel Farizeër bij ons inmiddels een beetje hetzelfde als huichelaar, iemand die zich keurig voordoet maar het niet is. Dat is bij de Bijbelse Farizeërs niet terecht. Op heel veel punten kwamen de opvattingen van Jezus van Nazareth en de Farizeën overeen. De beweging van de Farizeën had ook de synagoge uitgevonden. In elke plaats, in elk dorp en elke stad, stond een gebouw waar de rollen met de boeken uit de Bijbel werden gelezen en bewaard en waar men samenkwam om te leren over het verhaal van Israel en wat daarvan in het leven van alle dag toe te passen. De Tempel in Jeruzalem was vanouds ver weg en wekelijks, of soms dagelijks, bij elkaar komen rond het oude verhaal in plaats van een paar keer per jaar leverde meer op. Jezus van Nazareth sprak vaak in de synagogen en later ging ook Paulus van Tarzus naar de synagogen die hij tegen kwam.

Het grote verschil was dat bij de Farizeën alleen de keurige burgers mee mochten doen terwijl Jezus van Nazareth er de nadruk op legde dat iedereen de weg van Liefde voor de naaste, het leven van delen, moest volgen en daarmee een plaats kreeg in de samenleving. Ook in het verhaal van vandaag wordt dat duidelijk. Een vrouw die kennelijk uitgestoten is uit de samenleving herkent in Jezus van Nazareth de mogelijkheid om weer een gerespecteerd en gewaardeerd lid van de samenleving te worden. Voor iemand die altijd met de nek wordt aangekeken en naar de rand van de samenleving wordt gedwongen een geweldige ervaring. Deze vrouw brengt dat tot uitdrukking door Jezus van Nazareth zijn voeten te wassen en vervolgens te zalven. Daarmee wordt die Jezus van Nazareth de Christus, de gezalfde. Overigens niet als een koning die op het hoofd gezalfd wordt maar als een geliefde die de voeten wordt gezalfd.

Die zalfjes van Christenen, zoals ze later genoemd zullen worden, stellen zich dus kennelijk niet als koningen op, maar als mensen van de Liefde. Zij geloven dat de Liefde voor iedereen mogelijk is, dat binnen de Christelijke gemeente het onderscheid tussen mannen en vrouwen, tussen vrijen en slaven, tussen Joden en Heidenen, verdwenen is. Het is het geloof dat het uiteindelijk met iedereen goed kan komen, wat iemand ook gedaan heeft. Ondanks de wrede bezetting door de Romeinen, ondanks de mishandeling door de wachters in de stad, ondanks misbruik dat van jou gemaakt is, of ondanks het misbruik dat jij gemaakt hebt, mag je in dat geloof in het goede in vrede je weg vervolgen door het goede te doen en niet dan het goede. Het kwade verdrijven door het goede te doen zegt Paulus dan.

Maar voor de machtige mannen is het niet zo eenvoudig. Voor hen moet je niet op het goede letten maar op het kwade. Dat is tenminste wat de Farizeeër bij wie Jezus op bezoek is hem voorhoudt. En dan laat Jezus van Nazareth zien waar dat op uit loopt. Jezus is gast, maar de gastheer heeft hem niet de voeten laten wassen. Dat moest die vrouw doen met haar tranen. De gastheer heeft zijn gast ook niet begroet met de gebruikelijke broederkus, dat moest de vrouw doen, onophoudelijk zijn voeten kussend. Het hoofd van de gast werd niet met olie ingewreven, dat moest de vrouw doen die de voeten van Jezus met geurige olie inwreef. Ze mag dan zoveel zonden hebben bedreven haar zonden zijn haar vergeven door de vele liefde die ze heeft betoond. Dat was kennelijk haar geloof, dat je liefde kunt tonen zonder dat daar misbruik van wordt gemaakt, zonder dat er misbruik van jou wordt gemaakt. Als je weinig liefde betoont hoeft er ook maar weinig worden vergeven. En uit het grote lied over de liefde dat Paulus heeft geschreven in 1 Corinthe 13 leren we dat de liefde zichzelve niet zoekt.

Hoe kun je nu zonden vergeven? Dat vragen de tafelgenoten van Jezus zich af. En aangezien ook Christenen worden geacht te vergeven wordt het ons ook gevraagd. Hoe kun je dat misbruik van kinderen, dat misbruik van gelovigen die aan je zijn toevertrouwd nu vergeven? Wordt er dan niet te gemakkelijk over Liefde gesproken? Jezus van Nazareth spreekt over vergeving in relatie met wat de vrouw, die als zondares bekend stond, had gedaan, ook over vergeving in relatie met wat de gastheer had gedaan. Door het goede te doen, door het geloof dat ondanks alles voortaan ook het goede gedaan kan worden en niet dan het goede, worden de zonden vergeven. Hoe meer het goede gedaan wordt, hoe meer de liefde voor de naaste wordt getoond zoals de Bijbel ons dat laat zien, hoe meer de zonden vergeven zullen worden. Vergeven gaat dus niet vanzelf, vergeven is dus niet een eigenschap van gelovigen, die vergeven alles. Nee die vergeven helemaal niet alles, die blijven hameren op de bekering, op het gaan van een andere weg als de kwade weg, op het gaan van de Weg van Jezus van Nazareth, de weg van de naaste liefhebben als jezelf, het goede doen en niet dan het goede.

Als iemand je het verwijt maakt dat je het kwade iemand blijft nadragen en dat je toch moet vergeven dan mag je gerust vragen naar het goede dat de ander getoond heeft, wie veel liefde laat zien wordt veel vergeven, wie weinig laat zien wordt ook weinig vergeven.

De maaltijd bij de Farizeeër waar Jezus werd gezalfd werd een begin. Het begin van het Koninkrijk van God. Samen met de twaalf zendelingen, apostelen in het Grieks, die Jezus had uitgezocht trok hij van stad tot stad. Maar die groep mannen, die groep vaders stonden niet alleen. Ze hadden een groep met name genoemde vrouwen die uit eigen middelen voor hen zorgden. Vrouwen die vrij waren van alle boze geesten. In die groep begon dus het onderscheid tussen mannen en vrouwen al te verdwijnen. Ze gingen op weg om het Koninkrijk van God te verkondigen, elders noemt Lucas dat het aanzeggen van de bevrijding van de armen. Wij mogen ons daarbij aansluiten, mannen en vrouwen, op Weg naar die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, waar alle tranen gedroogd zullen zijn, waar alle wonden van misbruik geheeld zullen zijn, waar de dood niet meer heerst en waar de Liefde heerst in eeuwigheid.

Amen

Read Full Post »

Lezen: 1 Koningen 17: 17-24
            Lucas 7: 11-17

Gemeente

 

Twee droevige schriftlezingen vanmorgen. Ja de verhalen lopen goed af, de doden uit de beide verhalen komen weer tot leven. Maar voor wie een zoon verloren heeft, of een andere geliefde uit de directe omgeving, man, vrouw of dochter, vader of moeder, blijft het droevig en dat mag het ook zijn. Verhalen uit de Bijbel gaan over het leven van gewone mensen en bij het leven van gewone mensen hoort soms helaas ook het meest pijnlijke verlies. Dat poetsen we niet weg met verhalen met een goede afloop. Die goede afloop is er dan altijd voor anderen en nooit voor hen die het pijnlijke verlies lijden.

 

Als we het soort verhalen vertellen die we vanmorgen hebben gehoord moeten we het daarom altijd eerst even hebben over de vraag wat Bijbelverhalen eigenlijk zijn. We lezen ze vaak als geschiedenisboekjes. Zo van in 1600 was de Slag bij Nieuwpoort en in het jaar 31 van onze jaartelling kwam Jezus in Naïn om een zoon van een weduwe uit de dood op te wekken. Ik ben maar niet aan het rekenen geslagen naar het jaartal waarin het verhaal van Elia zou hebben moeten spelen.

 

Er zijn gelovigen die krampachtig vast willen houden aan het gelijkstellen van de verhalen uit de Bijbel met de verhalen uit de geschiedenisboekjes. De verhalen uit de geschiedenisboekjes zijn immers wetenschappelijk bewezen, ze zijn waar zoals wetenschap waar is. En als de Bijbelse verhalen niet op die manier waar zijn dan zijn ze onwaar en dat kan niet. Nu zegt de Bijbel zelf dat geloven een zeker weten is van wat je niet zeker kunt weten. Geloven heet dan ook wel vertrouwen. De Bijbelse verhalen zijn geloofsverhalen en als je geloofd dat jouw geloof in de God van Israël als Heer van de wereld waar is, dan zijn ook al die verhalen waar. Maar ook waar is dat de God van Israël alle verstand te boven gaat en dus ook alle menselijke wetenschap.

 

Wie de verhalen uit de Bijbel onder de maat van de geschiedeniswetenschap wil leggen vernederd de verhalen uit de Bijbel, ze gaan namelijk over iets hogers, over de Schepper van hemel en aarde en over de mensen die door die Schepper geschapen zijn.

 

 

Het mooiste gebed uit het geloof van het Rabbinale Jodendom is het Achttiengebed. Daarin wordt het geloof van de Rabijnen treffend samengevat. Dat geloof heeft zich ontwikkeld na verwoesting van de Tempel in Jeruzalem, dus na het jaar 70 toen ook de Evangelieën uit het nieuwe Testament werden geschreven als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel die ook de Rabijnen hebben uitgelegd. In dat Achttiengebed staat de volgende passage:

 

Hij steunt hen die vallen

Maakt los de geboeiden

En blijft trouw aan die slapen in ’t stof

Hij doet de doden leven.

 

Het gebed wordt nog steeds gebeden. Je vraagt je af hoe dat kan na de Holocaust toen 6 miljoen gelovigen werden vermoord door een volk dat als Christelijk bekend stond.

 

Dat kan dus omdat de verhalen uit de Hebreeuwse Bijbel niet gelezen worden als verhalen over een geschiedenis van lang geleden maar omdat die verhalen worden gelezen als verhalen over het hier en nu, over ons leven van alledag. De daders van de Holocaust dachten alle Joden uitgeroeid te hebben, voor Joden van geen toekomst meer. Maar elke keer als het Achttiengebed weer klinkt, als de God van Israël wordt aangeroepen en van de God van Israël wordt getuigd dan klinkt ook het getuigenis dat zijn volk niet dood is maar dat zijn volk leeft, dat de doden, zij die dood werden geacht, weer tot leven zijn gekomen. En langzaam is onder Christenen het besef gerijpt dat wij onopgeefbaar met hen zijn verbonden.

 

Ook het verhaal over Elia moet dus gelezen worden als een verhaal over vandaag. Het is een verhaal over dictators, over koningen, regeerders, die zich met de verkeerde opvattingen verbinden. In het verhaal van Elia ging het over Koning Achab, koning van Israël, die zich verbonden had met Sidon en daartoe de prinses uit Sidon Izabel getrouwd had. Zij had de afgodendienst van Baäl in Israël ingang doen vinden. Ze had het erfdeel dat door de God van Israël aan Nabod was gegeven voor hem en zijn nageslacht gestolen door Nabod te doden en zichzelf tot erfgenaam uit te roepen. Elia had de onvruchtbaarheid over zo’n koningschap moeten uitroepen. Het zou net zo lang droog blijven in het land als de Heer, de echte Heer, de God van Israël het zou willen.

 

Om te leren over het overleven moet Elia vluchten. Hij vluchtte naar de Berg waar de God van Israël de regels voor de menselijke samenleving, de Wetten van Mozes, aan het volk had gegeven. Daar verscheen God in het suizen van de wind, daar bij de beek werd Elia in leven gehouden met vlees en brood. Maar de droogte hield aan en hij moest leren over het leven zelf. Zo werd hij gestuurd naar Sarfat, een dorpje naast Sidon. Hier ontmoette hij een weduwe, een vrouw die op sterven na dood was. Ze had nog een kruikje olie en een maat meel, genoeg om een brood te bakken. Maar ondanks haar benauwde toestand was ze bereid het laatste brood te delen met de man van God. Het tegendeel dus van haar zuster uit Sidon, de Koningin Isebel. Bij deze weduwe uit Sarfat raakte de oliekruik niet leeg en raakte het meel niet op.

 

Maar het gebrek aan oogst betekent ook het einde van de toekomst. De weduwe heeft een zoon die ook voor haar oude dag een ongestoord leven zou moeten garanderen. Die zoon wordt ziek en gaat dood. Weg toekomst. Ze was naar huis gegaan voor de laatste maaltijd en om te sterven. Haar bereidheid om te delen heeft haar in leven gehouden maar gaat dat nu ten koste van haar toekomst? Ze spreekt er de godsman op aan want die had er immers voor gezorgd dat de olie en het meel niet opraakten? Haar bereidheid tot delen was ook niet afgenomen. En de godsman wendt zich weer tot de God van Israël. De woorden die hij moet spreken, de adem die hij moet gebruiken, zijn immers bestemd om de armen in Israël weer een toekomst te geven? Daarom blaast hij de jongen zijn adem in zoals ooit God de mens de adem heeft ingeblazen. En de jongen komt weer tot leven, de toekomst van de weduwe, de armsten in het volk, is weer verzekerd. Daar gaat dit verhaal dus over. Ook als we arm zijn verzekerd het volgen van de Weg van de God van Israël ons van een toekomst, mogen we er op vertrouwen dat de rechtvaardige geen honger hoeft te lijden zoals de Spreukendichter dat heeft gezegd.

 

Maar hoe zit het dan met dat verhaal over Jezus van Nazareth? Het volk Israël zucht immers onder de Romeinse bezetting? En op een zelfstandige staat Israël moesten we zo’n 1948 jaar wachten. Dit jaar wordt het 60 jarig bestaan gevierd. Jezus van Nazareth had duidelijk gemaakt dat de genade voor het volk Israël bestemd was voor alle volken. De les dat je rijker wordt door voor de armen zorg te dragen zou vrede en gerechtigheid brengen voor alle volken op de wereld en met hem was de geschiedenis van Israël geworden tot de geschiedenis van alle volken tot aan de einden der aarde. Jezus van Nazareth had dat uiteengezet in de Bergrede.

En als het verhaal over de jongeling van Naïn wordt verteld zitten we nog steeds in het hoofdstuk waarin de schrijver van het Evangelie van Lucas wil duidelijk maken aan de Heidenen, die meelezen met de Romein Theofilus, wat nu de uitwerking van de Bergrede is. Voor de joden was dit een glashelder verhaal. De uitroep dat God zich om zijn volk heeft bekommerd maakt dat wel duidelijk, maar voor de Heidenen was die opwekking uit de dood natuurlijk veel indrukwekkender. En dat is jammer want het gaat hier niet om de wonderen maar om de mensen.

We hebben aan het verhaal over Elia als gezien dat weduwen in het verhaal van Israel een bijzondere positie innemen. Vrouwen horen er in de samenleving van Israel gewoon bij. Er wordt nauwelijks onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Alleen bij weduwen wordt een uitzondering gemaakt. Een weduwe zit immers zonder familie, en dus zonder land, en dus zonder inkomen. Ze trouwde ooit in in de familie van haar man en leefde mee van de akker die bij de verdeling door Jozua toebedeeld was aan die familie. Als dan haar man sterft dan vervalt dat recht.

De wet van Israel schrijft dan voor dat iemand anders uit de familie van haar man haar trouwt, die wordt de losser genoemd. Die verlost haar uit haar armoede en lost de trouwbelofte in dat ze tot haar dood mee mag eten van de akker uit de familie van haar man. Uit die belofte was ook David geboren, de grote vredevorst. Hij was de nakomeling van Ruth en Boaz en ook Ruth de Moabitische komt voor in het geslachtsregister van Jezus zoals Lucas dat heeft opgeschreven. Ook Jezus stamde dus af van het inlossen van de belofte die de Wet van Mozes in zich hield., een toekomst ontstaat pas als je God lief hebt boven alles en dat doet door je naaste lief te hebben als je zelf.

In Naïn is kennelijk geen losser geweest. Ook de zoon van de weduwe, die de akker van zijn vader zou hebben geërfd, is dood, zorgt niet meer voor zijn moeder. En zijn moeder staat huilend, en denk maar hongerend, aan de kant van de weg. Daartegen mag je opstaan en Jezus roept daar dan ook toe op. Daardoor lost hij de belofte in dat de weduwe gevrijwaard is voor armoede. Dat is dus het gevolg van de Bergrede, want de Bergrede is niet anders dan de vertaling van de Wet van Mozes voor het leven van alle dag.

Op die weg even buiten Naïn, liefelijke heet die stad, komen twee optochten elkaar tegen. De optocht van Jezus van Nazareth die met een menigte volgelingen op weg is naar Jeruzalem en de rouwstoet uit Naïn waarin wel iedereen rouwt en luidkeels verdriet heeft maar waarin niemand de zorg voor de toekomst van de weduwe op zich heeft genomen. Die stoet daalt af naar de begraafplaats, weg van Jeruzalem, weg van de Wetten van Mozes die daar in de Tempel worden bewaard. Het is alsof Lucas wil zeggen dat er wel een groot verdriet was over het verdwijnen van de toekomst van Israël, de weduwe in het verhaal, maar dat niemand een hand uitsteekt om haar te verlossen uit haar verdriet en haar weer een nieuwe toekomst te geven.

Jezus van Nazareth doet het wel. Hij stopt de optocht naar de begraafplaats door de baar met de dode te grijpen. Hij maakt zich daarbij onrein, want wie een dode aanraakt is onrein volgens de wetten van Mozes. Om een toekomst voor Israël te maken maakt Jezus van Nazareth letterlijk vuile handen. Maar de zoon staat op en begint te spreken. Het woord van de opgestane is hier voor het eerst weer te horen en een hand uitsteken naar het lot van de armsten betekent dat er opnieuw leven, dat er een nieuwe toekomst, ontstaat voor de weduwe en de wees. De weduwe en de wees staan overal in de Bijbel voor de kwaliteit van het volk, is het volk nog wat waard? Meet het af aan het lot van de weduwe en de wees. Wordt aan hen gerechtigheid gedaan, hebben zij een leven en een toekomst in de samenleving dat is die samenleving het waard om te blijven bestaan, anders kan ze net zo goed opgeheven worden. En het volk Israël heeft meegemaakt dat het volk werd opgeheven, eerst in de ballingschap en toen na de verwoesting van de Tempel door de Romeinen in het jaar 70 doordat ze over het hele Romeinse Rijk werden verspreid..  

Een nieuwe toekomst voor de armsten is niet de hulp aan de allerarmsten in de wereld zoals die tegenwoordig lijkt te worden geregeld. Het wordt hulp uit eigenbelang die tegenwoordig wordt bepleit. Van hulp aan de armen in de armste landen moet dan het Nederlandse bedrijfsleven profiteren. Men wil wel miljarden uittrekken voor dure medicijnen. Maar die dure medicijnen worden niet in Afrika  gemaakt maar in het rijke westen. Zodat de zieken in Afrika misschien wel genezen worden maar de aandeelhouders in de rijke landen de extra winst  opstrijken van de farmaceutische industrie en de allerarmsten verstoken blijven van die medicijnen omdat ze ze niet kunnen betalen. Soms collecteren we dus niet voor de zorg voor de armsten maar voor het dividend van aandeelhouders in ons eigen land. Niemand die denkt aan het verplicht stellen dat de medicijnen ook in Afrika worden gemaakt, en we weigeren de oneerlijke handelsbarrieres op te heffen zodat de genezen zieken ook in hun levensonderhoud kunnen voorzien Die vorm van hulpverlening is schijn hulpverlening. Echte hulpverlening is op staan tegen de armoede en zorgen dat de armen zelf weer in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het verhaal zoals Lucas dat vertelt leert ons hoe dat te doen. Desnoods moeten we daarvoor zelf vuile handen durven te maken. Met de onrechtvaardige Mammon vrienden durven maken zoals Jezus ons eens heeft voorgehouden.

De verhalen van vandaag gaan dan ook niet zozeer over twee zielige vrouwen die hun enige zoon verloren en blij mogen zijn dat de God van Israël zich ontfermde en de zonen weer tot leven bracht. Zo verteld blijft het een sprookje, een sprookje over een wrede God die heel soms een zoon tot leven brengt maar de dood van alle andere geliefden ongemoeid laat. Maar zo wordt het niet verteld. De God van Israël heeft ons de weg gewezen naar een toekomst. Een toekomst vol met leven. Een toekomst van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, een toekomst waar de dood niet meer heerst en alle tranen gedroogd zullen zijn. Met die toekomst mogen we elke dag weer opnieuw beginnen, door onze naaste lief te hebben als onszelf, door een hand uit te steken naar de armsten in deze wereld, door recht en vrede te brengen waar ze nu nog ontbreken, door de Weg te gaan van Jezus van Nazareth, hem achterna.

 

Amen

Read Full Post »

Lezen: 1 Koningen 8: 37-43
            Lucas 7:1-10

Gemeente,

Hoe gaan we om met de vragen die we aan de God van Israël mogen stellen? In het algemeen doen we dat met bidden, dan formuleren we onze wensen voor de God van Israël en als we de juiste wensen formuleren dan krijgen we nog antwoord ook. De Bijbel belooft eigenlijk zelfs dat onze gebeden verhoort worden, maar wie vraagt om een nieuwe auto krijgt die over het algemeen niet. In sommige kringen circuleren een heleboel verhalen over wonderbaarlijke uitkomsten op het gebed en soms probeert men ongelovigen van het nut van het geloof in God of Jezus te overtuigen met succesverhalen over gebeden. Maar in het liedje Dear Lord give me a Mercedes Benz komt ook dat gebed niet uit. We hebben een gebed dat we direct van Jezus zelf hebben geleerd, dat in de Bijbel staat en dat we zondag in zondag uit bidden als slot van onze voorbeden, het onze Vader. Het enige dat we daar voor onszelf vragen is ons dagelijks brood. Meer hebben we kennelijk niet nodig. Voor het meerdere of voor andere zaken klinkt bij ons altijd het gebed van Jezus in Getsemane door: Vader niet mijn wil maar uw wil geschiede. De twee verhalen die we vanmorgen uit de Bijbel hebben gelezen werpen een wat ander licht op de vragen die we aan de God van Israël kunnen stellen.

We begonnen een gedeelte te lezen uit het gebed van Salomo bij de opening van de Tempel. Salomo had van die Tempelbouw een bijzonder project gemaakt. Het hele volk had hij bij de bouw ingeschakeld, dat had om te beginnen een behoorlijke last voor de economie betekent. Maar omdat hij veel bouwstoffen uit het buitenland had betrokken, denk maar aan het cederhout van de Libanon, had hij ook de handel op gang weten te krijgen en daar voer iedereen wel bij. De opening van de Tempel was dan ook een groots gebeuren. Bij die lezing hoort eigenlijk nog 1 vers dat een stuk er voor staat. Daar wordt beschreven dat Salomo plaats  neemt voor de ingang van de Tempel, iedereen kom hem zien en horen . Vervolgens staat er dat hij zijn handen ten hemel heft. Zo staat hij te bidden alsof hij via zijn handen de God van Israël zijn wensen wil doorspelen.

Die Tempel van Salomo was een bijzonder gebouw. Erg groot was hij niet. Hij was niet groter dan de Tent die het volk al in de Woestijn had gebouwd en meegenomen had naar dat nieuwe land. David had die Tent opgesteld naast het paleis op de dorsvloer van Arauna dat al vanouds in Kanaaän als offer en gebedsplaats had gediend. In plaats van die Tent had Salomo dus zijn Tempel gebouwd De ruimte om  die Tempel heen was veel groter dan de Tempel zelf, daar stond een groot koperen wasbekken, daar stonden de altaren om de offers op klaar te maken. Een bescheiden rechthoek vormde de eigenlijke Tempel en in het hart van de Tempel was een kubusvormige ruimte uitgespaard waar niemand dan de hogepriester mocht komen.

In die ruimte stond de Ark, een houten kist met daarop twee gouden figuren die de inhoud moesten bewaken. Wij lezen meestal dat er cherubs of kleine engelen op stonden maar het moeten volgens geleerden een soort griffioenachtige figuren zijn geweest. Hoe dan ook, de gelovigen kregen ze niet te zien. In de Ark lagen twee stenen tafelen en een bloeiende staf, de staf van Aäron, Daar lag ook een koperen staf in met een slang er om heen, naar die slang had het volk in de Woestijn omhoog moeten kijken zodat ze zonder gevaar door een menigte slangen konden lopen. In de ruimte voor dat binnenste gedeelte stond dan nog een zevenarmige kandelaar en een tafel met brood. Die staf en die slang zijn overigens later uit de Ark gehaald omdat in het volk men de bloeiende staf of de koperen staaf met de slang ging aanbidden en beschouwde als beelden van de God van Israël.

Want wat er niet in die Tempel stond was een beeld van de God van Israël. Dat was heel raar want in alle Tempels op de wereld stonden beelden, beelden van de goden die in de desbetreffende  Tempel werden vereerd. In de geschiedenis van Israël is dan ook voortdurend geprobeerd om er beelden in de plaatsen, tot in de dagen van Jezus van Nazareth toe en de opstand in het jaar 70 toen de Romeinen definitief de Tempel hebben verwoest werd uitgelokt door het plaatsen van beelden in de Tempel. Dat ontbreken van een beeld in de Tempel speelt een rol bij de vraag hoe we kunnen bidden. Dat hoeft dus niet bij de Tempel, dat kan overal.

*Wat heeft Salomo nu gebeden bij de opening van de Tempel? En wat was er zo bijzonder dat we dat vanmorgen opnieuw hebben gelezen? Het gebed van Salomo bestaat uit zeven smeekbeden. We hebben ze niet allemaal gelezen. In de eerste smeekbede van Salomo vraagt hij aan God te luisteren naar de gelovigen als het volk getroffen wordt door langdurige droogte en het dreigend mislukken van de oogst.

 In die eerste smeekbede vraagt Salomo te luisteren naar boeren die op hun land de handen ten hemel heffen, in de richting ook van Jeruzalem en God smeken om ontferming. Niet de plechtigheden moeten de doorslag geven, maar de oprechte nood van de mensen.  Naar de Tempel reizen hoeft dus niet, je kunt de God van Israël aanroepen daar waar je bent. En het redden van de oogst is voor iedereen van belang. Vooral voor de armen die te arm zijn om zelf te oogsten. Denk maar aan de voorschriften die zeggen dat de randen van de akker bestemd zijn voor de armen net als het graan dat bij de oogst op de grond blijft liggen.

In de tweede smeekbede vraagt Salomo aan God ook te willen luisteren naar vreemdelingen. Vreemdelingen die naar Jeruzalem komen om God te vereren. De Bijbel kent verschillende soorten vreemdelingen. Er zijn er die slaaf zijn in Israël, buit van oorlogen. Er zijn er die bijwoner zijn, afstammelingen van hen die al in het land woonden toen Israël uit de woestijn het land binnentrok, en de vreemdelingen die zich aan willen sluiten bij het volk Israël, de proselieten werden ze later met een Grieks woord genoemd. Die laatsten moesten een hele weg afleggen voordat ze echt hoorden bij het volk Israël. Maar ze begonnen met de studie van de wetten van Mozes en het zich houden aan de Wetten van Mozes. En in die Wetten staat in het boek Deuteronomium dat een gelovige in de God van Israël drie maal per jaar naar de Tempel moest afreizen, ook uit het buitenland, om daar een maaltijd te houden met zijn familie, de Priesters en Levieten, de slaven, de knechten en de vreemdelingen die bij hen woonden. De slaven en de bijwoners moesten dus net zo behandeld worden als de Israëlieten zelf en Salomo vraagt nu God om de vreemdelingen hetzelfde te behandelen als zij net zo doen als voorgeschreven is voor Israël.

In onze dagen hebben we nog wel eens moeite met de behandeling van vreemdelingen. Wij sluiten ze zelfs op in de gevangenis als ze geen misdrijf hebben begaan alleen omdat ze naar ons land zijn gekomen en niet direct weer kunnen vertrekken. Van een gelijke behandeling als Nederlanders krijgen is geen sprake. Veel gelovigen schamen zich daarvoor.

Zeker omdat ook Jezus van Nazareth de vreemdelingen hetzelfde wilde behandelen als het volk Israël. En dat lag in zijn dagen niet eenvoudig. Het land was bezet door de Romeinen en een flink deel van de vreemdelingen bestond uit militairen van de bezettende macht. Overigens kwamen ook in de dagen van Jezus veel vreemdelingen naar Jeruzalem op de feestdagen zoals in Deuteronomium werd voorgeschreven. Samen met Joden uit de hele wereld vierden ze dan het hoogfeest. In de Handelingen staat bij het verhaal over het Pinksterfeest nog een hele opsomming van al die vreemde volken. Sommige mensen denken dan ook dat het Pinksterfeest het feest van de Pamfiliërs is, zo is het dus niet.

Jezus van Nazareth vertelde in de Bergrede hoe mensen met elkaar om zouden moeten gaan. Iedereen heeft wel eens gehoord van de Bergrede. In het zesde hoofdstuk van het Evangelie van Lucas kunnen we daarover lezen. De beroemde uitspraken als “heb je vijanden lief” en “heb je naaste lief als jezelf” klinken op de meest onverwachte momenten in onze taal nog door. Dat “heb je vijanden lief” gaat dan over de vreemdelingen die bij de Romeinse bezettingsmacht horen. In die Bergrede spreekt Jezus uitdrukkelijk uit dat die Wetten van Mozes onverkort geldig blijven, alleen je moet daar de maat van de Liefde voor de mensen over leggen, het is geen dwang maar bevrijding.

Maar wat was de reactie toen Jezus uitgesproken was. Welke reactie schotelt de schrijver van het Evangelie van Lucas ons voor? Lucas vertelt het verhaal over een bezetter. Een Romeins officier. De centurio hier genoemd, vroeger bekend als de hoofdman over honderd. In ons leger een kapitein waarschijnlijk, bevelhebber van een compagnie soldaten. Voor de inwoners van een bezet land geen beste, daar viel niet veel goeds van te verwachten. Maar dit blijkt een vijand die het volk lief heeft. Hij liet zelfs een synagoge voor het dorp bouwen. En dat was niet niks want die synagogen waren uitvindingen van de Farizeeën die de wetten van Mozes zeer strikt wilden nakomen. Contacten met de bezetters en andere vreemdelingen waren daarbij uitgesloten. Zelfs Israëli die werkten voor de bezetter zoals de Tollenaars moesten gemeden worden.

Komen in het huis van zo’n Romein was een grote overtreding van de wet. Maar zo’n Romein had dus voor hen het leerhuis gebouwd, waar het verhaal van Israel gelezen kon worden en waar de Wet van de Woestijn, de wet van Mozes,  bestudeerd kon worden. Die Romeinse centurio ging nu nog verder. Hij bekommerde zich om een zieke slaaf. Ongehoord voor Romeinen, slaven waren gebruiksvoorwerpen, als ze stuk waren deed je ze weg. Maar in de nieuwe gemeenschappen van volgelingen van Jezus van Nazareth werden slaven beschouwd als gelijken van de vrijen. Daar was een hele nieuwe manier van omgaan met elkaar ontstaan. En als de schrijver van dit Evangelie zich richt tot Theofilus, ook een Romein, dan is dit verhaal een toepassing van de Bergrede. Zo ga je dus met je slaven om. Je probeert ze beter te maken, je beschouwd ze als famillie. Niet om zelf in het zonnetje te komen, niet om er een goede naam of faam mee te verwerven. Want de centurio spreekt duidelijk uit dat hij het zelf niet waard is om naar Jezus toe te komen. Hij laat duidelijk blijken dat Jezus ook niet voor hem een zo grote overtreding van de wetten van de Farizeeën hoefde te plegen. Als hij maar zou zeggen dat de slaaf beter was. Dat is dus geloof in Jezus van Nazareth, alles aan de kant voor de armsten, je huis, je bezit, je goede naam. Je naaste liefhebben als jezelf. De Bergrede als praktijk van alle dag, als richtlijn ook voor vandaag.

Dat betekent wellicht dat ook wij onze houding ten aanzien van vreemdelingen moeten herzien. Dat als we vinden dat we in een Christelijk land wonen, of als we in een Christelijk land willen wonen we ook onze vijanden lief moeten hebben. Dat is geweldig moeilijk als je land bezet is en als je buren worden vervolgd en vermoord omdat ze toevallig iets anders geloven dan jij doet en iets anders als de bezetter goed vindt. Maar wij worden nu niet bezet. Wij willen dat alle volken op de wereld zich wenden naar Jeruzalem klinkt het in de kerk. En dat wenden naar Jeruzalem betekent dat we ons allemaal op de wereld gaan houden aan die Wetten van heb je naaste lief, ja heb zelfs je vijanden lief. Zo ver is het nog lang niet. Maar elke dag mogen we er weer opnieuw mee beginnen, totdat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen waar alle leed geleden is, alle tranen gedroogd zijn en de dood niet meer heerst.

 

Amen.

Read Full Post »