Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘Jesaja’

Lezen: Jesaja 48:17-21
           Mattheüs 25:14-30

Gemeente

Vandaag is het oogstdienst, een term nog uit een maatschappij afkomstig waar bijna iedereen in de landbouw werkte, met de landbouw te maken had. Die tijd ligt ver achter ons. Er zijn kinderen die denken dat de melk in pakken groeit en dat eieren in kartonnen pakken van een lopende band afkomen. Scholen moeten hun best doen om het verband tussen koeien en melk en kippen en eieren duidelijk te maken. Toch blijft de kerk zo in de herfst aan een oogstdienst vasthouden. Misschien omdat de oogst altijd opbrengst van ons werk is, en dat wat we van onze God hebben ontvangen. Niet wij zijn het die geld en goed verdienen, maar het is onze God die het ons heeft gegeven. Ergens hebben we ook best door dat wat we materieël ontvangen aan bezit en geld niets is als het niet van onze God gekregen is en dat als we arm zijn we nog best rijk kunnen zijn met al het goede dat we van God gekregen hebben. Dat betekent overigens niet dat we tevreden moeten zijn met materiële armoede. In een samenleving die hoort op de roep van God om recht en gerechtigheid te betrachten krijgt ieder naar wat hij of zij nodig heeft, en geeft een ieder naar vermogen. Aan ons om steeds opnieuw, bijna van zondag tot zondag, onze samenleving de maat te namen of die daar nog wel aan voldoet en te blijven werken aan wat in de Bijbel dat Koninkrijk van God genoemd wordt. Daarom is een dienst over oogst niet onbelangrijk. Het leert ons ook ons zelf niet te beroemen op alles wat we wel niet tot stand hebben gebracht en hen die minder hebben, of zelfs tot armoede zijn vervallen, te veroordelen. Het is altijd de God van Israël die het ons heeft geschonken en daarom is de vraag :Wat doen we met de oogst die we behaald hebben? Hoe zetten we die nu in voor de God van Israël? We horen nog wel eens verkondigen dat de mens zijn redder pas leert kennen in de hoogste nood. Daarom zouden we onszelf ineens heel erg slecht moeten gaan vinden. Want pas als de mens weet hoe slecht die is kan die mens de God van Israël leren kennen of zijn zoon Jezus van Nazareth, dat is dan ongeveer hetzelfde. Maar als we alleen op het slechte van de mens letten dan miskennen we toch een Bijbelse boodschap. Natuurlijk het volk Israël was in ballingschap gestuurd omdat ze de geboden van de God van Israël hadden verlaten en vreemde goden waren nagelopen. Natuurlijk ook wij hebben de neiging om de goden van winst en profijt, van klatergoud en carrièrre belangrijker te vinden dan recht en gerechtigheid voor de armen. Maar de ballingen tot wie Jesaja zich in het gedeelte van vandaag richt zijn nog niet zo slecht. De oproep om de ballingschap te ontvluchten klinkt niet tevergeefs. Trek weg uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën staat er en dan vooral niet stiekem, niet in het geheim, maar iedereen mag het weten dat de God van Israël zijn volk vrijkoopt. Achteraf weten we dat die oproep niet zomaar was. Die ballingen hadden ook in de ballingschap naar hun profeten geluisterd, die hadden hen op de geboden gewezen die in het volk rond hadden gezongen, op het “Gij zult niet doden”, op het “Heb Uw naaste lief als Uzelf”, die hadden hen voorgehouden dat die geboden de kern waren van hun bestaan. Ik ben van een generatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog, maar heb nog de verhalen gehoord van hoe in die oorlog mensen leerden op elkaar aangewezen te zijn, hoe bij velen het beste in mensen naar boven kwam, juist ook omdat ze de liefdesgeboden van de God van Israël kenden. In nood leert men niet alleen beseffen hoe zwak je bent maar ook hoe je samen door vast te houden aan het “heb uw naaste lief als uzelf” boven jezelf kunt uitstijgen en veel meer kan doen dan je ooit van jezelf had kunnen denken. De ballingen in Babel waren weer teruggegaan naar hun eigen geschiedenis. Er waren nog documenten van hun koningen bewaard, er waren nog verhalen uit tempels en heiligdommen over de God van Israël, die geheimzinnige woestijngod die niet aan een land of een stad geboden was maar die meetrok met een volk, een God die een verbond sloot met een volk alsof het twee gelijkwaardige partners waren. Ze hadden nog brieven en geschriften van profeten. Als die verhalen, documenten, geschriften werden bij elkaar gelegd en tot een complete eenheid gemaakt. Dat was het begin van wat wij nu de Bijbel noemen. Daar stond in hoe die God van Israël met mensen omgaat en wat die van mensen verwacht. En dat was eigenlijk een geweldig verhaal dat zich laat samenvatten als “Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf”.  Daar staken de goden van Babel maar schril bij af, die moesten in leven worden gehouden door het voedsel dat aan hen geofferd werd. Met die goden moest je handeltjes zien te drijven. Als je wat voor zo’n god deed dan kon je geluk hebben, dan kon die god wat voor jou doen, als die God daar zin in had en niks anders te doen had. Zo zat het niet bij de God van Israël. Die liet niet varen het werk dat zijn hand begon, die God was ook in de ballingschap de God van Israël. En dan komt in deze tekst ook ons oogstfeest ter sprake. Want er wordt over gevolgen gesproken van het nakomen van de geboden van de God van Israël. Dan komt er  vrede. Niet zomaar vrede als een pauze tussen twee oorlogen maar vrede als een rivier, en rivieren kennen we hier in Zwijndrecht, rivieren die traag door oneindig laagland gaan, rivieren net als de ballingen de Eufraat en de Tigris hadden leren kennen, paradijselijke rivieren. Nageslacht krijgt een volk dan ook, nageslacht talrijk als het zand van de zee. Bij een volk dat gerechtigheid voortbrengt dat talrijk is als de golven van de zee wil je wel horen. En gerechtigheid betekent dat elk mens tot zijn of haar recht komt. Daarvoor moeten we dus uittrekken uit het land van de ballingschap. Moeten we in onze dagen durven breken met het voorop stellen van winst en profijt, van klatergoud en carrière, moeten we voorop stellen hoe het met de minsten in onze samenleving gaat. De zwervers in de stad, de hoeren en tollenaars uit het nieuwe testament en de weduwen en de wees uit het oude Testament. Moeten we  in onze dagen de minsten voorop stellen,  de gedwongen prostituees, de bezoekers aan de voedselbanken, de hongerenden in Afrika, de gewetensgevangen in de wereld, de zieken en gehandicapten, de mensen die langs de kant van de weg zijn gezet en al die talloze slachtoffers van oorlog en geweld in de wereld. Elk van ons kan slachtoffers van de zwarte kanten van onze samenleving noemen die het rijtje eindeloos kunnen aanvullen. Daarop bedacht zijn is dus onze eerste opdracht. Maar het is voor ons ook een duik in de woestijn, loslaten van winst en profijt, van carrière en inkomensgroei voor onszelf is een risico. Die God belooft ons wel dat we geen dorst zullen lijden, dat uit de hardste rots water zal ontspringen maar zijn wij niet te zwak om dat avontuur aan te durven? Een kleine kudde die ook nog steeds kleiner wordt? Zelfs het volk Israël dat bevrijdt was uit het slavenhuis in Egypte was een hardleers en morrend volk. Lopen we niet een te groot risico? Over dat risico gaat de lezing uit het Evangelie van vanmorgen. Het is een gelijkenis, maar wat is een gelijkenis? Het is niet zomaar een voorbeeld, dat is veel te zwak. Een gelijkenis is wel eens een raadselspreuk genoemd, geladen met macht, een woord uit een Koninkrijk waarin enerzijds dingen worden geopenbaard maar anderzijds zaken gesloten blijven. Het koninkrijk Gods wordt uitgedrukt in gelijkenissen. Dat het over dat bijzondere koninkrijk gaat geeft die gelijkenissen een bijzondere geladenheid, een zeldzame spanning. In die gelijkenissen komt de macht van dat Koninkrijk op ons af. Jezus van Nazareth probeert in gelijkenissen antwoorden te geven op vragen die hem worden gesteld. Op de vraag “wie is mijn naaste” geeft hij als antwoord de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. De gelijkenis die we vanmorgen hebben gelezen is de derde uit een reeks gelijkenissen die verteld worden als antwoord op de vraag waaraan je nu kunt herkennen dat het eind van de geschiedenis nabij is. Het antwoord is klip en klaar, dat kun je niet herkennen, iedereen die beweert het te kunnen uitrekenen of  die de plek weet waar het zal gebeuren die liegt en is een bedrieger. Dan volgen een aantal gelijkenissen, waaronder die van de wijze en dwaze meisjes, met de brandende lampen en het verhaal over de talenten. Dat verhaal uit het Evangelie naar Matteüs zal in onze dagen in kringen van bankiers wel niet zo populair zijn. Want het is een verhaal over risico’s nemen en rendementen behalen. Er wordt je een bedrag toevertrouwd en naarmate het bedrag groter is moet je meer opbrengst verdienen, telkens een rendement halen van 100 procent en dus meer risico nemen. Waar dat toe leidt hebben we kunnen merken. Vooral als aan de resultaten ook nog grote beloningen zijn verbonden en wie dit verhaal goed leest zal opmerken dat de beloningen een grote rol spelen. Geen resultaat betekent in elk geval ontslag. De prikkel van buitensporige beloningen op het behalen van grote rendementen wordt tegenwoordig een perverse prikkel genoemd. Maar ook in het Koninkrijk van God wordt je uitgedaagd risico’s te nemen en rendement te behalen. Je hoeft er zelfs geen bankier voor te zijn met gespecialiseerde opleiding en toestemming van de toezichthouder.  In dit verhaal uit Matteüs kan iedereen meedoen. Of je nu veel kunt of weinig maakt niks uit, als je maar mee doet. Je hoeft ook niet bang te zijn dat je te weinig doet. Je krijgt net zoveel talenten als je aankunt. Pas als je je door angst of onverschilligheid laat verlammen en niks meer doet dan loopt het verkeerd af. In het verhaal dat we gelezen hebben is het de angst die verlamde. De Heer oogst waar hij niet gezaaid heeft, de Heer is een gestreng Heer. Maar wat zijn dan die talenten waarmee ook wij mogen woekeren? Dat zijn dus niet bijzondere vermogens waarmee je meer zou kunnen dan een ander, want de hoeveelheid talenten is al afgestemd op wat je aan kunt. Het gaat dus niet op een bijzondere intelligentie, of een bijzondere handigheid. Iedereen in het verhaal kreeg immers een talent? Nee de talenten waarmee ook wij mogen woekeren zijn het goud van God en dat kennen we. Het goud van de God van Israël is de liefde voor de armsten en de zwaksten. Je daar mee bezig houden en de liefde voor de naaste vermeerderen dat is pas woekeren met talenten. Dat kan in het groot, maar dat kan ook in het klein, thuis desnoods, simpel een handtekening zetten voor eerlijke handel ergens op het internet of een zegeltje plakken in de supermarkt in de buurt voor een voedselpakket voor de armen. En dan niet zeuren dat die liefde te kostbaar is, dat die verspild zou kunnen worden of gestolen door de rijken, dat je niet wist wat er van terecht zou komen of dat het geld dat je kon storten op giro 555 voor de honger in de Hoorn van Afrika wel goed zou worden besteed. Dat is wat politici doen die de positie van de rijken willen beschermen, die alles voor zichzelf willen houden. Woekeren met de talenten van God is onvoorwaardelijk liefde geven. Het rendement is de liefde die gegeven is, niet of het echt beter is gegaan, onze God bepaald immers zelf wat er met zijn liefde wordt gedaan, het is genade dat wij daarvoor de instrumenten mogen zijn. De hongerigen die gevoed zijn kunnen later best ziek zijn geworden, de naakten die gekleed zijn kunnen later best in een oorlog terecht zijn gekomen, de vrede die gesticht is kan best werkloosheid in de wapenindustrie tot gevolg hebben gehad, de bedroefden die getroost zijn vergaten misschien voor de graven op het kerkhof te zorgen, de jongeren die weer naar school gingen konden na hun schooltijd misschien niet direct werk vinden. Zo kun je wel doorgaan. Onze wereld is voor ons niet maakbaar, in je eigen omgeving niet en in de grote wereld ook niet. Maar alle liefde die onbaatzuchtig wordt getoond draagt bij aan een betere wereld. Aan het eind van zijn evangelie vertelt Matteüs dat wij de opdracht kregen om alle mensen op aarde te dopen, tot de aarde voltooid zal zijn vertaald de Nieuwe Bijbelvertaling. Dus door alle mensen te betrekken bij die liefde van de God van Israël doen we mee in het scheppingswerk dat nog steeds bezig is. Paulus zegt ons ergens dat er nergens liefde is zonder dat God er voor gezorgd heeft. Dat meewerken met God in het voltooien van zijn schepping is dus niet om die God voor ons te winnen, handeltjes zijn er niet te drijven met de God van Israël. Het is ook niet uit dankbaarheid, we moeten maar afwachten wat de Heer vindt van ons woekeren met zijn talenten. Maar dankbaarheid voelen we zelf als we de liefde delen die we van onze God voor onze naasten hebben gekregen. Wie die liefde heeft zal voortdurend meer ervan krijgen om weer weg te geven. Wie de liefde alleen voor zichzelf houdt die zal alles verliezen en nooit geliefd worden. Delen van de liefde leidt onherroepelijk tot een feestmaal, de maaltijd waar niemand meer honger heeft en alle leed zal zijn geleden. En dat is een reden tot grote vreugde en nog grotere dankbaarheid, als je dat eenmaal hebt ervaren wil je er nooit meer mee ophouden. Begin dus vandaag maar te woekeren met je talent lief te hebben, elk voor zich en samen als gemeente, dan ben je klaar om de Heer te ontvangen wanneer hij komt en wanneer je er tot in eeuwigheid mee mag doorgaan.
Amen

Advertentie

Read Full Post »

Lezen : Jesaja 5: 1-7
             Matteüs 21:33-43

Gemeente,

Wie is er gisteravond zo tegen middernacht nog de stad in geweest om te winkelen? Steek gerust de vinger op? Of waren er nog mensen uit Langedijk of Heerhugowaard die gisteravond nog laat naar Alkmaar kwamen om te winkelen? Niemand? (een enkeling?) En er waren nog wel zoveel aanbiedingen om juist op zaterdagavond mensen naar de stad te lokken. Er kan wat afgewinkeld worden in onze stad dit weekeinde. Gisteravond tot middernacht een superkoopavond en vanmiddag kunnen we al weer terecht in de binnenstad. Werk in overvloed voor het winkelpersoneel, consumptie in overvloed. We leven in een samenleving die overstroomt van overvloed. Het is zo overvloedig dat het wel lijkt of we er bang van worden. Want als het centraal planbureau het consumentenvertrouwen onderzoekt, dan blijkt dat het vertrouwen van consumenten in de toekomst dalende is. We stellen onze aankopen uit, we sparen liever dan dat we lenen, we zijn voorzichtig met het aangaan van nieuwe avonturen. Onze stad lijkt ondertussen wel op de wijngaarden waarover we vanmorgen in de schriftlezingen gehoord hebben. Hoewel, misschien is dat niet helemaal te hopen, want hoe belangrijk de wijngaard ook in het Oude Testament is, in het Nieuwe Testament komt de wijngaard zelf, eigenlijk maar in één verhaal voor, en dat verhaal is de geschiedenis ingegaan als het verhaal van de onrechtvaardige pachters, vanmorgen hebben we het gelezen uit het Evangelie naar Mattheüs, maar het is ook te vinden bij Marcus en bij Lucas elk op hun eigen manier. Er is ook nog een verhaal over de arbeiders in de wijngaard maar dat gaat meer over de werkers, de Heer en de beloning, dan over de wijngaard In het Oude Testament komt de wijngaard ruim negentig keer voor, van Genesis tot Hooglied en vanmorgen hebben we één van de mooiste liederen over de wijngaard gehoord. Al liep dat lied uit op een proces tussen de Heer van de wijngaard en de wijngaard zelf, maar daar komen we zo op terug.  Een wijngaard was een kostbaar bezit. De grond moest speciaal worden bewerkt, er was een goede en stevige omheining nodig en om rovers op een afstand te houden zelfs een wachttoren. En om van de druiven wijn te kunnen maken is er ook een goede perskuip nodig. Geen kleinigheid om een wijngaard te beginnen. Geen wonder dat het vaak een taak van vrouwen was zoals we in Spreuken 31 kunnen lezen. En als je zoveel hebt geïnvesteerd in een goede wijngaard dan verwacht je ook een goede opbrengst. En daar ging het mis in de wijngaard van de vriend van Jesaja. Er kwamen slechts wrange druiven, wilde bessen die je niet kunt eten laat staan kunt gebruiken om de kostbare wijn van te maken die je nodig hebt om te offeren of om bij het Pesachmaal te delen met de aanwezigen. De wijngaard behandelt de eigenaar onrechtvaardig. Alle moeite die er in gestopt is wordt niet beloond. Het overkomt bijna iedereen wel eens in het leven. Onrechtvaardig behandeld te worden. Het doet altijd pijn. Meestal is er weinig aan te doen. Zelfs als je rijk en machtig bent kun je onrechtvaardig behandeld worden. Een hele rijke man had zo een stuk land bij Schiphol en dacht daar te kunnen bouwen en ontwikkelen en zo nog veel meer geld te verdienen. Schiphol zat hem echter ten onrechte dwars. Uiteindelijk bleef hij zitten met grote schadevergoedingen en het gevoel zeer onrechtvaardig behandeld te zijn. In het verhaal van Jesaja is het het volk Israël dat zijn God onrecht heeft gedaan. God heeft de volken immers de macht gegeven de zwakken op aarde te beschermen. Na de grote oorlogen in de twintigste eeuw hadden die volken de oproep voor gerechtigheid gehoord en de Verenigde Naties gesticht. Maar oorlogen en geruchten van oorlogen zijn er nog elke dag. Ingrijpen door de Verenigde Naties gebeurd maar sporadisch en, zoals we zelf in Srebrenica op een pijnlijke manier hebben moeten leren, vaak alleen symbolisch en zeker niet effectief. De slachtoffers in Darfur, in Congo en andere landen kunnen daarover meepraten, zij hebben vaak vergeefs gewacht op ons ingrijpen. Zij zochten rechtsbetrachting maar vonden rechtsverkrachting. In het verhaal dat Jesaja ons vandaag voorhoudt zien we dat God aan de kant van die slachtoffers staat. Dat die God van Jesaja ons uitnodigt, oproept en aanspoort om ook aan zijn kant te komen staan. Dat betekent wel dat we moeten ingrijpen, dat recht en gerechtigheid moet geschieden. Maar recht en gerechtigheid laten geschieden gebeurt in de Bijbel niet zoals we dat  in de wereld gewoon zijn, in de Bijbel gaat het altijd net een beetje anders. Daar gaat het over het algemeen zonder geweld, in de Bijbel geldt niet het recht van de sterkste maar het recht van de God van Israël. En die God van Israël laat elk mens tot zijn of haar recht komen. De zon en de regen zijn er voor rijken en armen gelijk staat er geschreven. De God van Israël is dus de Heer van de wijngaard waarin wij werken. En wat moeten we dan aan huur, of pacht, betalen? Offers heeft de God van Israël niet nodig, we hoeven de God van Israël niet in leven te houden door het geven van voedsel. We kunnen ook geen handeltje drijven met de God van Israël, als wij ons best doen dan zorgt die God wel voor ons, zo zit het niet in elkaar. Wij hebben de aarde gekregen om daar samen op te werken en te leven, maar wat geven we er voor terug? In het Oude Testament heet het “recht en gerechtigheid” De muur die we rond de wijngaard bouwen is om wilde dieren en rovers buiten te houden, maar de armen mogen binnenkomen, de weduwe en de wees worden ze in het Oude Testament genoemd. Van de opbrengst van de wijngaard voeden we hongerenden, laven we de dorstigen, kleden we de naakten en richten we de zwakken op. Dat geven we terug aan de God van Israël die zo genadig was ons die wijngaard te geven. In de dagen van Jeremia ging dat helemaal fout, kwam er niks meer van terecht van recht en gerechtigheid. En een wijngaard die niet meer opbrengt die moet je rooien, opnieuw bemesten, nog eens zien of alle stenen er wel echt uit zijn en dan opnieuw met frisse takken beplanten. Paulus zegt ergens dat ook de takken van de wijnstruiken gesnoeid kunnen worden om er wilde takken op te enten die wel goede vrucht geven. Maar tussen Paulus en het verhaal van Jeremia staat het verhaal dat  Matteüs ons over Jezus van Nazareth  heeft verteld. Net als bij Jeremia gaat het daarbij over een gelijkenis. Maar wat is een gelijkenis eigenlijk? Het is niet zomaar een voorbeeld, dat is veel te zwak. Een gelijkenis is wel eens een raadselspreuk genoemd, geladen met macht, een woord uit een Koninkrijk waarin enerzijds dingen worden geopenbaard maar anderzijds zaken gesloten blijven. Het koninkrijk Gods wordt uitgedrukt in gelijkenissen. Dat het over dat bijzondere koninkrijk gaat geeft die gelijkenissen een bijzondere geladenheid, een zeldzame spanning. In die gelijkenissen komt de macht van dat Koninkrijk op ons af. Jezus van Nazareth probeert in gelijkenissen antwoorden te geven op vragen die hem worden gesteld. Op de vraag “wie is mijn naaste” geeft hij als antwoord de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. De vraag die hem nu was gesteld was “Op grond van welke bevoegdheid doet u dit allemaal?” Die vraag werd gesteld door Farizeeën en Schriftgeleerden, de religieuze autoriteiten van zijn tijd. Jezus van Nazareth antwoord allereerst met een tegenvraag. Namelijk op welke grond Johannes eigenlijk iedereen had gedoopt. Heel het volk was immers uitgelopen naar Johannes en die had iedereen gedoopt in de Jordaan en opgeroepen weer recht en gerechtigheid in het land te brengen. Maar op grond van welke autoriteit Johannes dit gedaan had konden de religieuze autoriteiten uit de dagen van Jezus van Nazareth niet zeggen. Jezus verwijt hen daarom niet te hebben geloofd in de boodschap van Johannes, dat in tegenstelling met de hoeren en tollenaars die zich hadden laten dopen omdat ze in recht en gerechtigheid wilden geloven. Zo kun je op allerlei manieren in een wijngaard werken staat er dan en dan volgt de gelijkenis. Die uitloopt op het doodslaan van de zoon van de heer en het citaat uit de psalm  over  de steen die weggeworpen werd. Het is duidelijk, je kunt wel doen of je de wijsheid in pacht hebt, of je zelf eigenaar van de wijngaard bent, maar pas aan de vruchten kun je herkennen of het waar is, zijn die vruchten voor iedereen te eten of zijn het wrange bessen. Jezus van Nazareth citeert  Psalm 118. Over de steen die was weggeworpen maar die tot hoeksteen werd. Voor ons een vreemd beeld maar wie wel eens een muurtje heeft opgezet zonder cement, of op vakantie een muur van natuursteen heeft gezien, zal het misschien snappen. Je hebt dan te maken met de onregelmatigheid van de stenen. Niet alles past. Maar juist op de hoeken kan de meest onregelmatig gevormde steen het best passen en daarmee de belangrijkste steen vormen. En onregelmatig gevormd is de leer van Jezus van Nazareth. Niet de harde werkers, niet de mooi gekleden, niet de beste praters, niet de best gesneden pakken of de mooiste hoedjes bepalen het koninkrijk van God maar de minsten, de armen, de hoeren en de tollenaars. Wie de blinden en de bedelaars langs de weg ziet, wie de hongerenden voedt en de naakten kleed. Juist in deze dagen van financiële crisis, dagen waarin de positie van de rijksten in de wereld wankelt, juist in deze dagen is de zorg voor de armsten in Afrika van meer dan groot belang. Als we het werkelijk weten op te brengen de  welvaart die wij delen ook te delen met de armen in Afrika dan brengen we iets van Koninkrijk van God op aarde. Nu, in deze dagen, komt het er op aan. Nu zelfs de meest verstokte aanbidder van de vrije markt en de goden van winst en profijt tot de ontdekking komt dat er in elke samenleving ook iets van samen delen moet zijn. Nu zelfs de huidige regering aan nivelering gaat doen. Juist nu zal duidelijk moeten zijn dat delen met de armsten in de wereld voorop moet staan en niet de sluitpost moet worden van de internationale welvaart. Maar denk niet delen vanzelfsprekend is. Luister naar het verhaal dat Jezus van Nazareth vertelt over de werkers in de wijngaard. Op het moment dat de wijngaard opbrengst gaat vertonen steken ze die opbrengst in eigen zak. De heer van wijngaard, de Liefde zelf, wordt buitengesloten. In onze samenleving gebeurt hetzelfde. Zelfs de redding van het financiële systeem dreigt ten goede te komen aan de bazen van de banken en hen nog rijker te maken. Ook wij zijn geneigd muren te bouwen rond onze wijngaarden zodat we kunnen voorkomen de opbrengst te moeten delen. De vruchten die gegeten worden door hen die echt honger hebben zijn dan wrang en bedorven. En boodschappers die ons komen vertellen dat er honger geleden worden en dat we moeten delen sturen we weg. Bij Jesaja begon het verhaal bij de 10 woorden, de richtingwijzers die de God van Israël voor het volk had neergezet bij de uittocht en de tocht naar het beloofde land. Die 10 woorden beginnen met de God van Israël die het volk uit het land Egypte heeft geleid, bevrijd heeft van de slavernij. Maar het volk heeft zichzelf weer in slavernij gebracht. Het was andere goden achterna gelopen en had de Sabbat verwaarloosd. Daarom moest de God van Israël in een proces het nakomen van zijn verbond afdwingen. In de gelijkenis van Jezus van Nazareth hadden de pachters zichzelf opgesloten achter de muur rond de wijngaard, zichzelf in slavernij gebracht. Ook zij waren gevangenen van hun zucht naar winst en profijt. En doen wij anders? Onze rustdag is bedoeld om ons te bevrijden van de slavernij van werk en winst. Eén dag in de week zijn we allemaal vrij, allemaal gelijk, niemand werkt meer voor winst en profijt, alleen de zorg voor de ander vraagt nog om activiteit. Juist omdat we allemaal vrij zijn weten we dat we niet vast zitten aan het werk, het werk is er voor ons, voor ons allemaal, wie niet kan werken die deelt toch mee en kan op die ene vrije dag met ons allemaal mee doen. Maar we laten toe dat die ene vrije dag, de feestdag van de bevrijding van de slavernij, wordt bedreigd. Juist op die ene dag moet er gewerkt kunnen worden, moet er geconsumeerd kunnen worden. Voor iedereen moet er maar een willekeurige vrije dag zijn in plaats van de gezamenlijke vrije dag die kan laten zien dat het hele volk bevrijd is van de slavernij. De roep vanuit de kerken om de vrije zondag te handhaven is daarom niet omdat het moet van het geloof, omdat het zo Christelijk is, maar die roep is omdat we iedereen bevrijd willen zien van de slavernij, omdat we met gelovigen en ongelovigen willen kunnen vieren dat we geen slaven meer zijn van winst en profijt en samen vieren kunnen we op allerlei manieren. Ergens in de Bijbel staat dat de mens niet bij brood alleen leeft maar bij het Woord van God. Het is het antwoord van Jezus van Nazareth op de vraag of hij geen wonderen voor zichzelf zou willen doen door stenen in brood te veranderen. Maar wonderen doen we, in navolging van Jezus van Nazareth voor elkaar, voor onze broeders en zusters die de wonderen het hardst nodig hebben, voor de hongerenden in de Hoorn van Afrika, voor de armen die een beroep doen op het Isba, het interkerkelijk sociaal beraad Alkmaar, ook voor hen die een beroep doen op de voedselbanken, voor de bewoners van het Exodus huis dat komende week door prinses Maxima wordt geopend en die wij weer een plaats moeten geven in onze samenleving,  voor de mensen in nood straks bij de collecte.  De zwaksten en de minsten, de slaven van winst en profijt, worden de hoekstenen van onze nieuwe samenleving, de samenleving die het Koninkrijk van God is gaan heten. Dan weten we dat de vruchten van ons werk ook echt gaan smaken, dat ze ons echt in leven houden, een eeuwig leven zeggen ze dan in de kerk, totdat hij komt om alle tranen te drogen. Tot die dag mogen wij alvast onze wijngaard op zijn koninkrijk laten lijken.

Amen.

Read Full Post »

Lezen: Jesaja 56:1-8

           Matteüs 15: 21-28

Gemeente,

Vandaag gaat het over vreemdelingen, een uiterst actueel onderwerp, we worden doodgegooid met de discussie over vreemdelingen, de kranten staan er vol van, we zien het elke avond op de TV. Maar die discussie over vreemdelingen, over integratiebeleid,  is een politieke discussie, die gaat over het bestuur van de stad, over welke regels er in onze stad zouden moeten gelden. In het Grieks heet een stad een polis en dat wat het bestuur van de polis aangaat heet politiek. Daar hebben we het in de kerk niet over. Voor ons gaat het niet over een stad maar over heel de aarde. En als we het hebben over een stad dan hebben we het eigenlijk altijd alleen over Jeruzalem als voorbeeld voor heel de aarde. In Jeruzalem was immers de Tempel van de God van Israël, daar werd de Wet bewaard waar alle volken van de aarde zich naar zouden moeten richten. Bij de vraag hoe wij onze stad, onze steden en dorpen, ons land, zouden moeten besturen zouden we dus moeten kijken naar de richtingwijzers die de God van Israël voor ons heeft uitgezet, dat zijn voor ons de regels om een betere samenleving te maken. Want de Wet van de God van Israël is niet een maatlat waarlangs je het gedrag van mensen kunt leggen, het zijn richtingaanwijzers die ons in beweging moeten zetten om van onze wereld het land te maken dat overvloeit van melk en honing en dat we van God gekregen hebben. In het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben uit het boek van de profeet Jesaja komt dat duidelijk tot uiting. Dat boek van de profeet Jesaja is een bijzonder boek. Het gaat namelijk over drie verschillende perioden in de geschiedenis van het volk Israël. Het eerste deel gaat over de periode voor de ballingschap, het tweede gedeelte over de periode van de ballingschap en het derde gedeelte over de periode na de ballingschap. Dat derde gedeelte begint op de plaats die we vanmorgen gelezen hebben. “Handel rechtvaardig, handhaaf het recht”. Dat is het eerste dat de teruggekeerde ballingen te horen krijgen van de profeet. En die ballingen weten dus ook nog heel goed hoe het is om vreemdeling te zijn, hoe het is om te maken te krijgen met vreemde godsdiensten, met vreemde culturen en gewoonten, met vreemde machten. Ook hier zijn rechtvaardigheid en het recht geen maatlatjes die je langs mensen moet leggen, maar zijn het rechtvaardig handelen en het recht handhaven iets wat je aan je naaste moet doen. Je moet namelijk de ander tot zijn recht laten komen, een samenleving inrichten waarin iedereen tot zijn recht komt, de arme en de minste voorop, de weduwe en de wees en zeker dus ook de vreemdeling. Daarbij staat de Sabbat centraal. God zelf brengt ons zijn gerechtigheid nabij, wij horen hier toekomst in, maar in het Hebreeuws staat er eigenlijk dat God er voor zorgt dat zijn gerechtigheid voor ons voor de hand ligt, het is niet in de hemel of aan de andere kant van de zee, maar het is voor ons onder handbereik. Maar waarom dan beginnen met de Sabbat en daarbij dan die vreemdeling noemen die de Sabbat onderhoud? Om dat te begrijpen moeten we iets weten over de positie die de vreemdeling in het verhaal van Israël inneemt. Je hebt natuurlijk de andere volken,. In het verhaal zijn dat over het algemeen broedervolken, afstammend van de kinderen van Noach, of van Abraham, of zelfs van Isaäk, zoals Edom van Esau afstamt. Die andere volken worden altijd opgeroepen de aarde te delen met het volk Israël. Maar het gaat hier niet om de vreemde volken maar om de individuele vreemdeling. En daar kent de Bijbel twee soorten van. Er zijn de vreemdelingen die te gast zijn, die voorbij komen, handeldrijvers, reizigers, vertegenwoordigers van een regering of rovers en bezetters. Maar er zijn ook vreemdelingen die komen om te werken, die bij het volk komen wonen,  bijwoners wordt dan soms wel vertaald, in de praktijk waren dat soms ook wel slaven en slavinnen.. Zij zijn mede afhankelijk van de gebruiken van het volk. Dat zijn ook de mensen die afhankelijk zijn van de Sabbat. Op de Sabbat ben je namelijk bevrijdt van de slavernij van het werk. Dat is ook vandaag de reden dat vanuit de kerken opgeroepen blijft worden om één dag in de week iedereen vrij te geven van het werk zodat je als volk samen kunt leven bevrijdt van de slavernij van de economie en van het werk. Vrij dus voor iedereen op dezelfde dag zodat je die bevrijding ook echt samen kunt vieren. Zorg is natuurlijk nodig en ook de landbouwer zal zorg moeten hebben voor het vee, maar dat wat gedaan wordt uit plicht en voor winst en niet uit liefde en zorg zou achterwege gelaten moeten worden. Dat doe je samen, dat doe je niet alleen als gelovigen, niet omdat je gelovig bent, maar dat doe je samen, omdat je geeft om alle mensen, omdat alle mensen tot hun recht moeten komen. Dat geldt zelfs voor mensen die buiten de samenleving zijn geplaatst, door de profeet worden eunuchen genoemd, zij die niet kunnen zorgen voor het voortbestaan van het volk, ook zij horen er bij, ook voor hen is een plaats in het volk, ook zij moeten tot hun recht komen, ook zij moeten bevrijd worden van de slavernij. Als je zo met vreemdelingen omgaat, zegt Jesaja, dan gaat er een licht op voor alle volken. Dan wenden alle volken zich tot Jeruzalem, dan is de Tempel een huis van gebed voor alle volken. Maar in onze kerken wordt vaak gelezen dat die vreemdelingen zich met God verbonden moeten hebben, die vreemdelingen moeten zich bekeerd hebben, het zou dus alleen voor gelovige vreemdelingen gelden. Maar dat staat er niet. Verbonden met God is verbonden met het volk van Israël, bijwoner geworden zijn. Maar ook in de dagen van Jezus van Nazareth  was er de neiging om een dergelijke beperkte uitleg van de schrift te volgen. Jezus van Nazareth liep steeds tegen de Farizeeën op die een dergelijke nauwe en beperkte uitleg van de schrift nastreefden. En het derde deel van het boek van de profeet Jesaja wordt ook wel gezien als een reactie op de beweging van Ezra en Nehemia die heel nauw wilden bepalen wie er wel en wie er niet bij het volk van Israël hoorden, daar was na de ballingschap nog de nodige verwarring over. Maar als Jezus van Nazareth zich steeds tegen een te nauwe uitleg van de schrift verzette, hoe moeten we dan het verhaal plaatsen dat we vanmorgen uit het Evangelie naar Matteüs hebben gelezen? Het gaat in dat verhaal om een moeder die hulp vraagt voor een zieke dochter. En op zo’n vraag kun je toch geen nee zeggen is ons gevoel altijd. Maar ik heb heel lang in de hulpverlening gewerkt en daar geleerd dat zo maar op elke vraag ingaan niet altijd de juiste hulpverlening is en ook in dit verhaal wordt niet direct ingegaan op de vraag van de moeder. Er zijn allerlei manieren om mensen te helpen. Je kunt mensen negeren. Soms helpt dat. Uit onderzoek naar mensen die op een wachtlijst bij de Geestelijke Gezondheidszorg stonden bleek dat een flink deel van die mensen zonder verdere hulp al genas. Erkenning van een probleem, ook door henzelf was al genoeg om hen aan een oplossing te doen werken. Je kunt ook mensen helpen om er maar vanaf te zijn. Zoals leerlingen van Jezus in het  verhaal van vandaag proberen, zo van ze roept zo hard, dat staat kennelijk lelijk, dat trekt maar ongewenste aandacht. We zien die vorm van hulpverlening nog wel eens bij politici. Dan moeten ineens alle zwervers geholpen worden. Niet met hun probleem, dat kan nog heel verschillend en ingewikkeld zijn, maar met hun gezwerf, geen gezicht, dus, dronken vervuilde in lompen geklede mannen en vrouwen in het centrum van de stad: dus of naar een inrichting of naar een deel van de stad waar ze niet worden gezien. Je hebt ook nog de zogenaamde Rode Kruisagressie. Problemen voor mensen oplossen omdat je het gevoel hebt dat het moet, bij elk probleem ben jij de eerst aangewezene om het op te lossen of men dat nu leuk vindt of niet, je bent er toch voor. Het spreekwoord dat je beter iemand kan leren vissen dan een vis geven telt dan niet. Toch is het natuurlijk altijd goed om je af te vragen wat helpen in een bepaalde situatie echt betekent. Help je iemand door alles over te nemen, of help je iemand door te laten zien dat die het zelf ook kan oplossen?  In dit verhaal schreeuwt de vrouw het uit, help mij, mijn dochter is gek geworden. Het woord roepen is hier echt veel te zwak vertaald. Het is een schreeuw om hulp voor haar dochter. Ze gebruikt  daarbij de woorden die ook de leerlingen gebruiken om Jezus van Nazareth aan te spreken, “Heer” en “Zoon van David”, voor een Heidense niet zonder betekenis. Eindelijk lopen Jezus van Nazareth en zijn leerlingen in een wat meer rustige omgeving in het buitenland, dan komt er zo’n Heidense vrouw hen achterna en trekt alle aandacht door hard te schreeuwen. Hoe wordt er nu op ingegaan? Vaak krijgen we het beeld dat Jezus van Nazareth haar eigenlijk afwijst. Maar het zijn volgens de vertaling de leerlingen die de Heer vragen haar weg te sturen omdat ze zo hard schreeuwt. Dat is tenminste zoals het vanouds wordt vertaald. Als je het Grieks goed leest dan zou er ook kunnen staan dat de leerlingen de Heer vragen haar te bevrijden en dat zou een ander licht op de zaak werpen. Hoe het ook zij, het is niet Jezus van Nazareth die haar wegstuurt maar die met haar in gesprek gaat, met een vrouw, een Kanaänitische. Matteüs schreef zijn Evangelie voor vrome Joden, van die Joden die vonden dat vrouwen niet mee naar de Synagoge hoefden, omdat zij van nature de Wet al kenden, klonk het dan vroom als ze dat moesten uitleggen, van die Joden die in elk geval geen enkele omgang wilden met Heidenen, dat zijn honden. Aan die lezers brengt Matteüs zijn boodschap. Die anders gelovigen zijn gevaarlijk, die zijn besmettelijk, voor je het weet loop je vreemde goden achterna, ben je onrein in de zin van de Wet. We horen op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament de discussies oplaaien als Jezus van Nazareth weer eens meer let op de mensen dan op de afkomst. En wij herkennen het op die manier praten over vreemdelingen: angst moeten we er voor hebben, hun geloof is gevaarlijk. Maar Jezus van Nazareth gaat ons voor in het gesprek met de vreemdelingen. En de vrouw uit Kanaän laat ons zien waar het in ons geloof eigenlijk om gaat. De honden eten toch de kruimels die van de tafel vallen? En als honden meedelen in de rijkdom en de overvloed, zou een bezorgde moeder dat dan niet mogen? Het herkennen van dat delen als het hart van het geloof van Israël is voldoende voor Jezus van Nazareth. Dat kun je pas herkennen als God dat zelf in je hart hebt gelegd en daar kan niets en niemand tegenop. En wat dan? Wat de dochter mankeert blijft buiten het verhaal. Ze was genezen omdat haar moeder wilde dat ze genas. De inzet van ouders voor hun kinderen kan groot zijn. Dat betekent niet dat ongeneeslijk zieke kinderen genezen als hun ouders maar genoeg van ze houden, of genoeg in de Here Jezus geloven, integendeel. Kinderen die ongeneeslijk ziek zijn genezen niet, hoezeer hun ouders ook van ze houden, maar die liefde maakt wel dat de kwaliteit van leven omhoog kan gaan. Wetenschappelijk onderzoek, voorzieningen voor zieken en gehandicapten, instellingen en ziekenhuizen, het is er vaak door de inzet van zulke ouders gekomen. Die ouders gaan niet alleen door het stof voor hun eigen kind, maar voor alle kinderen. Alleen onvoorwaardelijke liefde voor mensen helpt echt, maar voor iedereen die hulp nodig heeft geldt:  hulp vragen is eigenlijk heel gewoon, ook dat mogen wel wat vaker laten merken in onze eigen omgeving. Ook  Maarten Luther heeft ook ooit eens over dit verhaal uit Matteüs gepreekt en dat gaf een verrassend beeld. Hij vergeleek het gesprek tussen de buitenlandse vrouw en Jezus met een gevecht, een gevecht om de zegen van God. Net zo’n gevecht als Jacob bij de beek Jabbok had geleverd met God, ik laat U niet gaan voor U mij gezegend hebt. Jacob was bang geweest voor zijn broer Esau. Hij keek wel uit om het beloofde land zo maar weer in te gaan, ondanks zijn rijkdom, ondanks de lange tijd die voorbij was gegaan. Een hele nacht had hij geworsteld met God voor hij de beek durfde oversteken. Toen kreeg hij de naam Israël, hij die vecht met God. Zo ging de vrouw uit ons verhaal dus ook bij het volk van Israël horen. Maarten Luther kende dat gevecht met God, hij had dat ook geleverd. Voor hij durfde toegeven dat de leer van de Roomse kerk uit zijn dagen niet juist was, voor hij durfde toegeven dat je door goede werken geen handeltje met God kon drijven, had hem dat nachten wakker gehouden. Zo zei Luther had deze vrouw ook een gevecht geleverd met Jezus van Nazareth, niet voor zichzelf, maar voor haar dochter, een doel waar een moeder alles voor opgeeft. Maar deze vrouw had door dat delen met Israël, het eten van de kruimels die van de tafel vallen, genezing bereikt. Zo wordt er dan recht gedaan aan mensen. En dat is ook het antwoord van Jezus van Nazareth, als je geloofd dat in de manier waarop Israël leeft recht gedaan wordt aan mensen, als je geloofd in de bevrijding van de slavernij, slavernij van ziekte, slavernij van de economie, dan wordt je recht gedaan, dan genees je, want dan krijg je de plaats in de samenleving die je toekomt. Dat betekent niet dat lichamelijke kwalen zomaar over gaan, mijn medicijnen en de elektromotor die mijn hart op gang houdt kan ik niet missen, maar je krijgt  wel weer zicht op wat je als mens voor medemensen kunt betekenen en daar gaat het in het verhaal van de God van Israël en de mensen om. En wat leren we nu van dit alles voor ons leven van alledag? De eerste brief van Petrus noemt ons allemaal  vreemdelingen, we handelen immers niet als al die ongelovigen in de wereld? Voor ons zijn we zelf dus in elk geval gelijk aan al die vreemdelingen, aan die asielzoekers, die vluchtelingen, die Marokkaanse arbeiders, die Roemenen en Polen in de zaadteelt hier in de buurt van Enkhuizen. En wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet, wij zijn van het volk dat de naaste lief heeft als zichzelf, dat zelfs hoorde van het liefhebben van vijanden. Dat betekent niet dat we alles goed moeten vinden, wie terug leest in Matteüs 13 leert dat we goed en kwaad moeten scheiden, dat vader en zoon, moeder en dochter tegen elkaar kunnen opstaan, maar leert ook dat het oordeel over mensen niet aan ons is, dat we het onkruid samen met het graan moeten laten opgroeien, dat we het kwaad dus moeten benoemen maar mensen de gelegenheid moeten geven zich te bekeren, te veranderen. En we leren dat helpen van wie dan ook niet vanzelf hoeft te gaan, dat mensen helpen zelf zoutend zout te worden, zelf verantwoordelijk te zijn uiteindelijk het beste is. Het is wat een instelling als Dark en Light heeft leren doen. Vroeger stuurden we knappe dokters naar arme landen die diè mensen beter maakten die ze beter konden maken en dan gingen ze weer. Nu hebben we geleerd om bijvoorbeeld blindheid te voorkomen, soms kan het ook genezen worden, maar altijd moet er gezorgd worden dat blinden en genezen mensen weer voor zichzelf kunnen zorgen, dat is pas echte hulp. Straks bij de collecte komen we er op terug. Maar we leren vanmorgen ook dat we voor niets en niemand bang hoeven te zijn, niets of niemand, geen kracht of macht houd ons immers af van de liefde van Christus. En met die liefde mogen we leven, dag in dag uit. Amen.

 

Read Full Post »