Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘preek’

Lezing: Ezechiël 3:22-27
             Marcus 9:2-10

Gemeente

Vandaag gaat het over zien. De beelden tuimelen  in het Oude en Nieuwe Testament over elkaar heen, het een nog mooier dan het andere. maar worden ons de ogen geopend? Dat moeten we nog maar afwachten, het zijn beelden in woorden en verhalen gevangen, en we moeten onze verbeelding gebruiken om toegang te krijgen tot die beelden. En voor ons komen die beelden uit een vreemd en oud verleden en een vreemde en onbekende cultuur. We gaan in de verhalen van vandaag van een diep dal naar een hoge berg. Het diepe dal is dat van de profeet Ezechiël, dat zal in zijn verhaal nog uitlopen op het dal van dorre doodsbeenderen. Maar het begint met het dal van diepe duisternis dat we kennen uit Psalm 130, het dal waar alle hoop vervlogen is, waar het alleen nog koud en kil is. Zoals Ernesto Cardenal ooit dichtte het dal waar naar God wordt geroepen, uit de diepten o Heer, ’s nachts roep ik in mijn cel, in het concentratiekamp, in de folterkamer, het uur der ondervraging. Dat is het dal waarheen ook Ezechiël wordt geroepen, waar hij zal moeten leren dat de naam van zijn God Waarheid is, dat zijn God niet laat varen het werk dat zijn hand begon, dat zijn God bevrijder is. Dat de naam van zijn God een belofte is: Ik zal er zijn. Ezechiël wordt geboren uit een priestergeslacht in een volk dat in ballingschap is gevoerd. Een volk dat de moed heeft opgegeven. Het verslag daarover lezen we ook in Psalm 137, bij de rivieren van Babel zaten we terneer, we hingen onze lieren aan de wilgen en we huilden als we dachten aan Jeruzalem. Met dat verhaal over Jeruzalem werd Ezechiël opgevoed. Daar was een Tempel geweest waar mensen bij elkaar kwamen om samen een eenheid te vormen, waar geen beelden stonden van de God van Israël, maar de Wet werd bewaard die zich liet samenvatten als heb uw naaste lief als uzelf. Nu, volwassen geworden, op 30 jarige leeftijd, de tijd dat priesters hun loopbaan beginnen,  kijkt hij om zich heen in de wereld van Babel. En zo moet u thuis nog eens het begin van dat boek van Ezechiël doorlezen. Je moet dan weten dat de oppergod van Babel de dondergod Mardoek is en dat de goden van Babel worden afgebeeld als dieren met mensengezichten en dat die goden alles zien en alles horen en overal zijn. Als je dat weet zie je met Ezechiël zijn eerste visioen waarin een donderwolk op hem afkomt met daarin een wagen vol met ogen op de wielen en op de hoeken vier dieren met dubbele vleugels en mensengezichten. Maar op die wagen was een ijslaag als diamant met daarop een kubus met een geweldige glanzende troon en daarop iemand als een mens. De God van Israël liet zich dragen en over de aarde rijden door de goden van Babel. Ezechiël wordt gewaarschuwd dat zijn volk een hardnekkig en hardleers volk is dat niet naar hem zal luisteren. Maar dat neemt niet weg dat de boodschap gebracht moet worden. Profeten moeten mensen waarschuwen leert Ezechiël, mensen die slecht doen, met hen zal het slecht aflopen en mensen die goed doen, ze moeten niet in het slechte vervallen. Dan, opnieuw, en dat hebben we vandaag gelezen, wordt Ezechiël naar het dal geroepen. opnieuw heeft hij een ontmoeting met die schitterende gestalte als van een mens die zich liet rondrijden door de goden van Babel. Die God is niet het alziend oog dat alles ziet en controleert, die God openbaart zich in dat dal van diepe duisternis.  Het moest wel de God zijn die aan het volk beloofd had dat hij er zou zijn, ook als het allemaal verkeerd was gelopen. Van een ontmoeting met zo’n God val je plat op je gezicht, maar de Geest van die God doet je opstaan, opstaan tegen de dood waarin je terecht bent gekomen. Het unieke in het verhaal van de God van Israël is dat je als mens de Geest van God kunt krijgen. Het was de Geest van God die in de mensen geblazen werd toen ze waren gevormd uit de rode aarde, zoals ons in het begin van het boek Genesis werd verteld. Het is de Geest van dezelfde God die Ezechiël doet opstaan. De ellende van zijn volk daar bij de rivier de Kebar slaat hem met stomheid en de koppige opstandigheid van zijn volk bindt hem en maakt hem bewegingsloos. Daarom heeft het geen zin om het volk te waarschuwen voor het slechte dat ze doen. Ze moeten het eerst gaan zien. En midden in de ballingschap hun priesterprofeet gebonden met touwen en zwijgend te zien zitten doet de mensen wel vragen wat er zou kunnen zijn. Wij zouden de vragen moeten herkennen. Zijn we zover gekomen dat mensen die ons toe moeten spreken, die ons moed in moeten spreken met stomheid geslagen zijn? Dat genuanceerde fatsoenlijke taal verdwenen is uit een samenleving waar de schreeuwers en dienaren van afgoden de boventoon voeren? Het zijn de vragen die ook wij ons in onze dagen mogen stellen. Kan Ezechiël opgestaan van de grond  vertellen wat de boodschap is van de God van Israël? Nee dus. Hij moet het laten zien, laten zien waar het volk terecht is gekomen. Voor ons is het zaak om het Hebreeuws goed te vertalen om te begrijpen wat er in dit verhaal gebeurd. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat “ze zijn hoe dan ook opstandig” mooi, dat wordt er wel bedoeld maar het staat er niet, vertalers van de Amstelkerk in Amsterdam, die zich intensief bezig hebben gehouden met nauwkeurige vertalingen van de grondtekst komen met “een Huize Weerspan zijn zij” En midden in dat huis moet Ezechiël gaan zitten. De weerspanningheid van dit volk bindt hem als met touwen, hij wordt met stomheid geslagen. Wie vraagt niet hoe dat zou komen met iemand die zich zo gedraagt? Daarom klinkt het “Wie hoort hore en wie nalaat laat na” in de Nieuwe Bijbelvertaling :”wie dan luistert die luistert en wie niet luistert die luistert maar niet, het is immers een opstandig volk” Het blijft een huize Weerspan. We maken ons nog wel eens druk over de mensen die niet willen luisteren naar de boodschap. Die hun eigen welzijn en welvaart voorop stellen. We willen blijven praten, hen blijven overtuigen, maar dat heeft vaak weinig zin. Juist een profeet als Ezechiël vertelt ons dat we soms de boodschap van God maar moeten laten zien. Wij hebben de opdracht de naaste lief te hebben als onszelf en daardoor onze God lief te hebben boven alles. Luisteren we naar die opdracht dan opent zich het perspectief van een vreedzame samenleving waar iedereen bij wil horen, luisteren we niet, dan vermeerderen zich het geweld en de armoede. We hoeven daarover niet alleen te spreken, maar we kunnen het laten zien door het te doen, samen als gemeente en elk van ons in onze eigen omgeving. Vanmorgen is bij de collecte de kerk in Cuba ons voorbeeld, tafeltje dekje opzetten voor de ouderen, zoals van hieruit ook het project in Roemenië wordt gesteund, en de gevangenen bezoeken, zoals bij ons het gevangenispastoraat ook vrijwilligers heeft die op bezoek gaan bij gevangenen, ook in Hoorn werkt dat. En het lijkt er op dat ook Marcus ons dat wil vertellen. Bij Marcus geen Bergrede of zaligsprekingen, maar een visioen op een berg. In dit verhaal van Marcus is Jezus van Nazareth onderweg naar Jeruzalem. Wij weten al wat hem daar te wachten staat, kruis en opstanding. Maar daar gaat een verhaal aan vooraf. Dat kruis en die opstanding staan niet op zichzelf. Daar is een weg heen en een weg die door zal gaan, door zal gaan door de eeuwen heen tot op vandaag hier vanmorgen in Midwoud. En op die weg er heen gaat Jezus van Nazareth met Petrus, Jacobus en Johannes de berg op. Na zes dagen staat er. En zulke vermeldingen staan er niet voor niks. Wij denken dan dat hij er op de Sabbat heen gaat, dat is immers de zevende dag. Maar het Nieuwe Testament is te verklaren uit het Oude Testament krijgen de wandelaars naar Emmaüs na Pasen te horen en ook wij moeten dat serieus nemen. Marcus wijst hier op een verhaal uit het boek Exodus. Daar is het volk klaar gemaakt om de Wet van de bevrijding te ontvangen, samengevat in Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf. Zes dagen woonde de heerlijkheid van de Heer op de Berg en een wolk bedekte de berg staat er dan en op de zevende dag wordt Mozes geroepen uit het midden van de wolk en gaat hij de berg op met Aäron, Nadab en Abihu. Voor Marcus had het visioen op de berg direct te maken met het verbond van de bevrijding dat met Israël was gesloten. Daar openbaarde de God van Israël zich als de bevrijder, een God die het volk uit het diensthuis van Egypte had geleid, zo’n God. Van die bevrijding had ook Daniël gedroomd toen hij beschreef hoe God zelf als een oude van dagen op de troon gezeten in een kleed wit als van sneeuw aan de Mensenzoon die tot hem nadert de heerschappij en de eer en het koningschap gaf opdat alle volken hem eren zouden. Zo werden nu ook de kleren van Jezus van Nazareth witter als van sneeuw, hier ging iets nieuws beginnen dat door geen aards vuil bezoedeld kon worden, hemels als het van oorsprong was. En daar staan Mozes en Elia. De wet en de profeten wordt dan vaak gezegd. Maar beiden zijn ook bevrijders van Israël. Mozes die naar de Farao ging met de bede zijn volk te laten gaan en Elia die Achab aansprak op het onrecht aan Nabod aangedaan en het opnam tegen de priesters van Baäl op de berg Karmel. In de dagen van Jezus werd Elia verwacht als de wegbereider voor de Messias die het volk zou bevrijden van de onderdrukking door de Romeinen. Geen wonder dat Petrus opnieuw tenten wil bouwen, zoals in de woestijn een Tent der Ontmoeting werd gebouwd om het verbond te bewaren en de toepassing van het verbond gestalte te geven. We willen ook in onze dagen graag alles begrijpen, alles vasthouden en alles voorzien. Dat zit nu eenmaal in onze aard. Zo houden velen vast aan het geloof zoals dat was in de Middeleeuwen, toen de moderne wetenschap nog moest beginnen, anderen houden vast aan de taal van de negentiende eeuw, toen het menselijk leven als een roman werd gevoeld. Weer anderen willen de Bijbel na kunnen meten, als historie, als wetenschap. Maar als het gaat om de Bijbel is dat willen weten, meten, verklaren en voorzien wat minder vruchtbaar. We weten dat aan alles een eind komt. Sterren storten in tot zwarte gaten, ooit was er een grote knal waarmee alles begon en ooit zal alles ineenstorten tot een groot zwart gat. Wij geloven dat God er dan iets mee te maken heeft, dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal komen waar geen pijn en geen verdriet meer is. Dat geloof zet ons in beweging om pijn en lijden te bestrijden. Zoals Mozes niet ging wachten op de nieuwe aarde maar zijn volk uit Egypte leidde en Elia zijn mond niet hield maar de misstanden in de samenleving luidkeels aan de kaak stelde wachtte ook Jezus niet tot God ingreep maar begon hij brood te breken en mensen weer bij de samenleving te betrekken. Dat is mooi en dat willen we vastleggen. Zo zijn er veel zogenaamde Christenen die zich voortdurend bezig houden met de eindtijd en de tekenen die daar op zouden kunnen wijzen, het lijkt alsof ze er zelf greep op willen krijgen. Maar juist dat vastleggen en nameten is niet aan de orde. Petrus vergeet dat de Tent der Ontmoeting niet direct gebouwd werd, dat duurde nog een tijd. Mozes ging die wolk binnen op de zevende dag maar bleef daar ook 40 dagen en 40 nachten. In die tijd bouwde het volk een gouden kalf en ging dat aanbidden. Het verhaal van Jezus van Nazareth is daarom een verhaal van beginnen en opnieuw beginnen, telkens weer. Het is een verhaal van op Weg gaan, met de richtingwijzers die God aan Mozes heeft gegeven toen die op de berg God ontmoette. Wie er in mee wil gaan op die Weg wacht een glanzende werkelijkheid van bevrijding uit de slavernij van alle dag en het aan de kaak stellen van het kwade in de wereld. Die glans kunnen we vandaag ook weerspiegelen daar kun je mee rekenen. Luister komende week woensdag maar naar het verhaal over de Voedselbank, een getuigenis over het gebrek in onze samenleving en tegelijk een teken hoe mensen ook in donkere tijden voor elkaar kunnen blijven zorgen. In het verhaal van Marcus komt de wolk nog eenmaal terug. Dan klinkt de stem opnieuw zoals die bij de doop in Jordaan had geklonken: deze is mijn geliefde zoon hoort naar hem. Marcus weet dat die wolk nog eens zal moeten komen. Over die wolk wordt ook verteld in het slot van het boek Exodus, als de wolk de Tent der Ontmoeting overschaduwt omdat de Heer zelf daar zijn intrek neemt. Het volk kan alleen verder als die wolk zich heeft teruggetrokken. En Daniël schrijft dat op het einde der tijden de Mensenzoon zal komen op een wolk Maar nu nog moet Jezus van Nazareth met zijn leerlingen verder, de Weg eindigt niet op de Berg met de verheerlijking. Het verhaal van de verheerlijking op de Berg heeft door de eeuwen heen kunstenaars geïnspireerd. In Rome hangt een prachtig schilderij van Rafael “de Verheerlijking van Christus” Het was zijn laatste schilderij. Toen het af was stierf hij op 37 jarige leeftijd in 1520, op Goede Vrijdag, hij was overigens ook op Goede Vrijdag geboren. Dat schilderij is heel bijzonder, zeker voor de zestiende eeuw. Want op het schilderij is niet alleen de glanzende verheerlijking van Jezus te zien, maar ook het dal waar leerlingen vergeefs een jongen van toevallen proberen te genezen. Wij staan meestal eerder in het dal, zoals ook eens Ezechiël, dan dat we als Petrus, Jacobus en Johannes met Jezus de berg bestijgen. Maar ook in het dal kan de geest van God over ons vaardig worden en kunnen wij onze naaste lief gaan hebben als onszelf. Voor Rafaël gaat de weg niet omhoog de Berg op, maar van de Berg af omlaag naar hen die de glans van God in hun leven meer dan nodig hebben. En om met een profeet te eindigen: Jesaja droomde er van dat de dalen worden verheven en de bergen geslecht, zodat er een rechte weg ontstaat voor de Heer, voor de Koning van de lijdenden die komt om te oordelen wie het lijden doen voortduren en er niet tegen opstaan. Wij mogen met dat opstaan alvast beginnen, elke dag opnieuw.
Amen

Advertentie

Read Full Post »

Lezen: Jesaja 48:17-21
           Mattheüs 25:14-30

Gemeente

Vandaag is het oogstdienst, een term nog uit een maatschappij afkomstig waar bijna iedereen in de landbouw werkte, met de landbouw te maken had. Die tijd ligt ver achter ons. Er zijn kinderen die denken dat de melk in pakken groeit en dat eieren in kartonnen pakken van een lopende band afkomen. Scholen moeten hun best doen om het verband tussen koeien en melk en kippen en eieren duidelijk te maken. Toch blijft de kerk zo in de herfst aan een oogstdienst vasthouden. Misschien omdat de oogst altijd opbrengst van ons werk is, en dat wat we van onze God hebben ontvangen. Niet wij zijn het die geld en goed verdienen, maar het is onze God die het ons heeft gegeven. Ergens hebben we ook best door dat wat we materieël ontvangen aan bezit en geld niets is als het niet van onze God gekregen is en dat als we arm zijn we nog best rijk kunnen zijn met al het goede dat we van God gekregen hebben. Dat betekent overigens niet dat we tevreden moeten zijn met materiële armoede. In een samenleving die hoort op de roep van God om recht en gerechtigheid te betrachten krijgt ieder naar wat hij of zij nodig heeft, en geeft een ieder naar vermogen. Aan ons om steeds opnieuw, bijna van zondag tot zondag, onze samenleving de maat te namen of die daar nog wel aan voldoet en te blijven werken aan wat in de Bijbel dat Koninkrijk van God genoemd wordt. Daarom is een dienst over oogst niet onbelangrijk. Het leert ons ook ons zelf niet te beroemen op alles wat we wel niet tot stand hebben gebracht en hen die minder hebben, of zelfs tot armoede zijn vervallen, te veroordelen. Het is altijd de God van Israël die het ons heeft geschonken en daarom is de vraag :Wat doen we met de oogst die we behaald hebben? Hoe zetten we die nu in voor de God van Israël? We horen nog wel eens verkondigen dat de mens zijn redder pas leert kennen in de hoogste nood. Daarom zouden we onszelf ineens heel erg slecht moeten gaan vinden. Want pas als de mens weet hoe slecht die is kan die mens de God van Israël leren kennen of zijn zoon Jezus van Nazareth, dat is dan ongeveer hetzelfde. Maar als we alleen op het slechte van de mens letten dan miskennen we toch een Bijbelse boodschap. Natuurlijk het volk Israël was in ballingschap gestuurd omdat ze de geboden van de God van Israël hadden verlaten en vreemde goden waren nagelopen. Natuurlijk ook wij hebben de neiging om de goden van winst en profijt, van klatergoud en carrièrre belangrijker te vinden dan recht en gerechtigheid voor de armen. Maar de ballingen tot wie Jesaja zich in het gedeelte van vandaag richt zijn nog niet zo slecht. De oproep om de ballingschap te ontvluchten klinkt niet tevergeefs. Trek weg uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën staat er en dan vooral niet stiekem, niet in het geheim, maar iedereen mag het weten dat de God van Israël zijn volk vrijkoopt. Achteraf weten we dat die oproep niet zomaar was. Die ballingen hadden ook in de ballingschap naar hun profeten geluisterd, die hadden hen op de geboden gewezen die in het volk rond hadden gezongen, op het “Gij zult niet doden”, op het “Heb Uw naaste lief als Uzelf”, die hadden hen voorgehouden dat die geboden de kern waren van hun bestaan. Ik ben van een generatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog, maar heb nog de verhalen gehoord van hoe in die oorlog mensen leerden op elkaar aangewezen te zijn, hoe bij velen het beste in mensen naar boven kwam, juist ook omdat ze de liefdesgeboden van de God van Israël kenden. In nood leert men niet alleen beseffen hoe zwak je bent maar ook hoe je samen door vast te houden aan het “heb uw naaste lief als uzelf” boven jezelf kunt uitstijgen en veel meer kan doen dan je ooit van jezelf had kunnen denken. De ballingen in Babel waren weer teruggegaan naar hun eigen geschiedenis. Er waren nog documenten van hun koningen bewaard, er waren nog verhalen uit tempels en heiligdommen over de God van Israël, die geheimzinnige woestijngod die niet aan een land of een stad geboden was maar die meetrok met een volk, een God die een verbond sloot met een volk alsof het twee gelijkwaardige partners waren. Ze hadden nog brieven en geschriften van profeten. Als die verhalen, documenten, geschriften werden bij elkaar gelegd en tot een complete eenheid gemaakt. Dat was het begin van wat wij nu de Bijbel noemen. Daar stond in hoe die God van Israël met mensen omgaat en wat die van mensen verwacht. En dat was eigenlijk een geweldig verhaal dat zich laat samenvatten als “Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf”.  Daar staken de goden van Babel maar schril bij af, die moesten in leven worden gehouden door het voedsel dat aan hen geofferd werd. Met die goden moest je handeltjes zien te drijven. Als je wat voor zo’n god deed dan kon je geluk hebben, dan kon die god wat voor jou doen, als die God daar zin in had en niks anders te doen had. Zo zat het niet bij de God van Israël. Die liet niet varen het werk dat zijn hand begon, die God was ook in de ballingschap de God van Israël. En dan komt in deze tekst ook ons oogstfeest ter sprake. Want er wordt over gevolgen gesproken van het nakomen van de geboden van de God van Israël. Dan komt er  vrede. Niet zomaar vrede als een pauze tussen twee oorlogen maar vrede als een rivier, en rivieren kennen we hier in Zwijndrecht, rivieren die traag door oneindig laagland gaan, rivieren net als de ballingen de Eufraat en de Tigris hadden leren kennen, paradijselijke rivieren. Nageslacht krijgt een volk dan ook, nageslacht talrijk als het zand van de zee. Bij een volk dat gerechtigheid voortbrengt dat talrijk is als de golven van de zee wil je wel horen. En gerechtigheid betekent dat elk mens tot zijn of haar recht komt. Daarvoor moeten we dus uittrekken uit het land van de ballingschap. Moeten we in onze dagen durven breken met het voorop stellen van winst en profijt, van klatergoud en carrière, moeten we voorop stellen hoe het met de minsten in onze samenleving gaat. De zwervers in de stad, de hoeren en tollenaars uit het nieuwe testament en de weduwen en de wees uit het oude Testament. Moeten we  in onze dagen de minsten voorop stellen,  de gedwongen prostituees, de bezoekers aan de voedselbanken, de hongerenden in Afrika, de gewetensgevangen in de wereld, de zieken en gehandicapten, de mensen die langs de kant van de weg zijn gezet en al die talloze slachtoffers van oorlog en geweld in de wereld. Elk van ons kan slachtoffers van de zwarte kanten van onze samenleving noemen die het rijtje eindeloos kunnen aanvullen. Daarop bedacht zijn is dus onze eerste opdracht. Maar het is voor ons ook een duik in de woestijn, loslaten van winst en profijt, van carrière en inkomensgroei voor onszelf is een risico. Die God belooft ons wel dat we geen dorst zullen lijden, dat uit de hardste rots water zal ontspringen maar zijn wij niet te zwak om dat avontuur aan te durven? Een kleine kudde die ook nog steeds kleiner wordt? Zelfs het volk Israël dat bevrijdt was uit het slavenhuis in Egypte was een hardleers en morrend volk. Lopen we niet een te groot risico? Over dat risico gaat de lezing uit het Evangelie van vanmorgen. Het is een gelijkenis, maar wat is een gelijkenis? Het is niet zomaar een voorbeeld, dat is veel te zwak. Een gelijkenis is wel eens een raadselspreuk genoemd, geladen met macht, een woord uit een Koninkrijk waarin enerzijds dingen worden geopenbaard maar anderzijds zaken gesloten blijven. Het koninkrijk Gods wordt uitgedrukt in gelijkenissen. Dat het over dat bijzondere koninkrijk gaat geeft die gelijkenissen een bijzondere geladenheid, een zeldzame spanning. In die gelijkenissen komt de macht van dat Koninkrijk op ons af. Jezus van Nazareth probeert in gelijkenissen antwoorden te geven op vragen die hem worden gesteld. Op de vraag “wie is mijn naaste” geeft hij als antwoord de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. De gelijkenis die we vanmorgen hebben gelezen is de derde uit een reeks gelijkenissen die verteld worden als antwoord op de vraag waaraan je nu kunt herkennen dat het eind van de geschiedenis nabij is. Het antwoord is klip en klaar, dat kun je niet herkennen, iedereen die beweert het te kunnen uitrekenen of  die de plek weet waar het zal gebeuren die liegt en is een bedrieger. Dan volgen een aantal gelijkenissen, waaronder die van de wijze en dwaze meisjes, met de brandende lampen en het verhaal over de talenten. Dat verhaal uit het Evangelie naar Matteüs zal in onze dagen in kringen van bankiers wel niet zo populair zijn. Want het is een verhaal over risico’s nemen en rendementen behalen. Er wordt je een bedrag toevertrouwd en naarmate het bedrag groter is moet je meer opbrengst verdienen, telkens een rendement halen van 100 procent en dus meer risico nemen. Waar dat toe leidt hebben we kunnen merken. Vooral als aan de resultaten ook nog grote beloningen zijn verbonden en wie dit verhaal goed leest zal opmerken dat de beloningen een grote rol spelen. Geen resultaat betekent in elk geval ontslag. De prikkel van buitensporige beloningen op het behalen van grote rendementen wordt tegenwoordig een perverse prikkel genoemd. Maar ook in het Koninkrijk van God wordt je uitgedaagd risico’s te nemen en rendement te behalen. Je hoeft er zelfs geen bankier voor te zijn met gespecialiseerde opleiding en toestemming van de toezichthouder.  In dit verhaal uit Matteüs kan iedereen meedoen. Of je nu veel kunt of weinig maakt niks uit, als je maar mee doet. Je hoeft ook niet bang te zijn dat je te weinig doet. Je krijgt net zoveel talenten als je aankunt. Pas als je je door angst of onverschilligheid laat verlammen en niks meer doet dan loopt het verkeerd af. In het verhaal dat we gelezen hebben is het de angst die verlamde. De Heer oogst waar hij niet gezaaid heeft, de Heer is een gestreng Heer. Maar wat zijn dan die talenten waarmee ook wij mogen woekeren? Dat zijn dus niet bijzondere vermogens waarmee je meer zou kunnen dan een ander, want de hoeveelheid talenten is al afgestemd op wat je aan kunt. Het gaat dus niet op een bijzondere intelligentie, of een bijzondere handigheid. Iedereen in het verhaal kreeg immers een talent? Nee de talenten waarmee ook wij mogen woekeren zijn het goud van God en dat kennen we. Het goud van de God van Israël is de liefde voor de armsten en de zwaksten. Je daar mee bezig houden en de liefde voor de naaste vermeerderen dat is pas woekeren met talenten. Dat kan in het groot, maar dat kan ook in het klein, thuis desnoods, simpel een handtekening zetten voor eerlijke handel ergens op het internet of een zegeltje plakken in de supermarkt in de buurt voor een voedselpakket voor de armen. En dan niet zeuren dat die liefde te kostbaar is, dat die verspild zou kunnen worden of gestolen door de rijken, dat je niet wist wat er van terecht zou komen of dat het geld dat je kon storten op giro 555 voor de honger in de Hoorn van Afrika wel goed zou worden besteed. Dat is wat politici doen die de positie van de rijken willen beschermen, die alles voor zichzelf willen houden. Woekeren met de talenten van God is onvoorwaardelijk liefde geven. Het rendement is de liefde die gegeven is, niet of het echt beter is gegaan, onze God bepaald immers zelf wat er met zijn liefde wordt gedaan, het is genade dat wij daarvoor de instrumenten mogen zijn. De hongerigen die gevoed zijn kunnen later best ziek zijn geworden, de naakten die gekleed zijn kunnen later best in een oorlog terecht zijn gekomen, de vrede die gesticht is kan best werkloosheid in de wapenindustrie tot gevolg hebben gehad, de bedroefden die getroost zijn vergaten misschien voor de graven op het kerkhof te zorgen, de jongeren die weer naar school gingen konden na hun schooltijd misschien niet direct werk vinden. Zo kun je wel doorgaan. Onze wereld is voor ons niet maakbaar, in je eigen omgeving niet en in de grote wereld ook niet. Maar alle liefde die onbaatzuchtig wordt getoond draagt bij aan een betere wereld. Aan het eind van zijn evangelie vertelt Matteüs dat wij de opdracht kregen om alle mensen op aarde te dopen, tot de aarde voltooid zal zijn vertaald de Nieuwe Bijbelvertaling. Dus door alle mensen te betrekken bij die liefde van de God van Israël doen we mee in het scheppingswerk dat nog steeds bezig is. Paulus zegt ons ergens dat er nergens liefde is zonder dat God er voor gezorgd heeft. Dat meewerken met God in het voltooien van zijn schepping is dus niet om die God voor ons te winnen, handeltjes zijn er niet te drijven met de God van Israël. Het is ook niet uit dankbaarheid, we moeten maar afwachten wat de Heer vindt van ons woekeren met zijn talenten. Maar dankbaarheid voelen we zelf als we de liefde delen die we van onze God voor onze naasten hebben gekregen. Wie die liefde heeft zal voortdurend meer ervan krijgen om weer weg te geven. Wie de liefde alleen voor zichzelf houdt die zal alles verliezen en nooit geliefd worden. Delen van de liefde leidt onherroepelijk tot een feestmaal, de maaltijd waar niemand meer honger heeft en alle leed zal zijn geleden. En dat is een reden tot grote vreugde en nog grotere dankbaarheid, als je dat eenmaal hebt ervaren wil je er nooit meer mee ophouden. Begin dus vandaag maar te woekeren met je talent lief te hebben, elk voor zich en samen als gemeente, dan ben je klaar om de Heer te ontvangen wanneer hij komt en wanneer je er tot in eeuwigheid mee mag doorgaan.
Amen

Read Full Post »

Lezen : Jesaja 5: 1-7
             Matteüs 21:33-43

Gemeente,

Wie is er gisteravond zo tegen middernacht nog de stad in geweest om te winkelen? Steek gerust de vinger op? Of waren er nog mensen uit Langedijk of Heerhugowaard die gisteravond nog laat naar Alkmaar kwamen om te winkelen? Niemand? (een enkeling?) En er waren nog wel zoveel aanbiedingen om juist op zaterdagavond mensen naar de stad te lokken. Er kan wat afgewinkeld worden in onze stad dit weekeinde. Gisteravond tot middernacht een superkoopavond en vanmiddag kunnen we al weer terecht in de binnenstad. Werk in overvloed voor het winkelpersoneel, consumptie in overvloed. We leven in een samenleving die overstroomt van overvloed. Het is zo overvloedig dat het wel lijkt of we er bang van worden. Want als het centraal planbureau het consumentenvertrouwen onderzoekt, dan blijkt dat het vertrouwen van consumenten in de toekomst dalende is. We stellen onze aankopen uit, we sparen liever dan dat we lenen, we zijn voorzichtig met het aangaan van nieuwe avonturen. Onze stad lijkt ondertussen wel op de wijngaarden waarover we vanmorgen in de schriftlezingen gehoord hebben. Hoewel, misschien is dat niet helemaal te hopen, want hoe belangrijk de wijngaard ook in het Oude Testament is, in het Nieuwe Testament komt de wijngaard zelf, eigenlijk maar in één verhaal voor, en dat verhaal is de geschiedenis ingegaan als het verhaal van de onrechtvaardige pachters, vanmorgen hebben we het gelezen uit het Evangelie naar Mattheüs, maar het is ook te vinden bij Marcus en bij Lucas elk op hun eigen manier. Er is ook nog een verhaal over de arbeiders in de wijngaard maar dat gaat meer over de werkers, de Heer en de beloning, dan over de wijngaard In het Oude Testament komt de wijngaard ruim negentig keer voor, van Genesis tot Hooglied en vanmorgen hebben we één van de mooiste liederen over de wijngaard gehoord. Al liep dat lied uit op een proces tussen de Heer van de wijngaard en de wijngaard zelf, maar daar komen we zo op terug.  Een wijngaard was een kostbaar bezit. De grond moest speciaal worden bewerkt, er was een goede en stevige omheining nodig en om rovers op een afstand te houden zelfs een wachttoren. En om van de druiven wijn te kunnen maken is er ook een goede perskuip nodig. Geen kleinigheid om een wijngaard te beginnen. Geen wonder dat het vaak een taak van vrouwen was zoals we in Spreuken 31 kunnen lezen. En als je zoveel hebt geïnvesteerd in een goede wijngaard dan verwacht je ook een goede opbrengst. En daar ging het mis in de wijngaard van de vriend van Jesaja. Er kwamen slechts wrange druiven, wilde bessen die je niet kunt eten laat staan kunt gebruiken om de kostbare wijn van te maken die je nodig hebt om te offeren of om bij het Pesachmaal te delen met de aanwezigen. De wijngaard behandelt de eigenaar onrechtvaardig. Alle moeite die er in gestopt is wordt niet beloond. Het overkomt bijna iedereen wel eens in het leven. Onrechtvaardig behandeld te worden. Het doet altijd pijn. Meestal is er weinig aan te doen. Zelfs als je rijk en machtig bent kun je onrechtvaardig behandeld worden. Een hele rijke man had zo een stuk land bij Schiphol en dacht daar te kunnen bouwen en ontwikkelen en zo nog veel meer geld te verdienen. Schiphol zat hem echter ten onrechte dwars. Uiteindelijk bleef hij zitten met grote schadevergoedingen en het gevoel zeer onrechtvaardig behandeld te zijn. In het verhaal van Jesaja is het het volk Israël dat zijn God onrecht heeft gedaan. God heeft de volken immers de macht gegeven de zwakken op aarde te beschermen. Na de grote oorlogen in de twintigste eeuw hadden die volken de oproep voor gerechtigheid gehoord en de Verenigde Naties gesticht. Maar oorlogen en geruchten van oorlogen zijn er nog elke dag. Ingrijpen door de Verenigde Naties gebeurd maar sporadisch en, zoals we zelf in Srebrenica op een pijnlijke manier hebben moeten leren, vaak alleen symbolisch en zeker niet effectief. De slachtoffers in Darfur, in Congo en andere landen kunnen daarover meepraten, zij hebben vaak vergeefs gewacht op ons ingrijpen. Zij zochten rechtsbetrachting maar vonden rechtsverkrachting. In het verhaal dat Jesaja ons vandaag voorhoudt zien we dat God aan de kant van die slachtoffers staat. Dat die God van Jesaja ons uitnodigt, oproept en aanspoort om ook aan zijn kant te komen staan. Dat betekent wel dat we moeten ingrijpen, dat recht en gerechtigheid moet geschieden. Maar recht en gerechtigheid laten geschieden gebeurt in de Bijbel niet zoals we dat  in de wereld gewoon zijn, in de Bijbel gaat het altijd net een beetje anders. Daar gaat het over het algemeen zonder geweld, in de Bijbel geldt niet het recht van de sterkste maar het recht van de God van Israël. En die God van Israël laat elk mens tot zijn of haar recht komen. De zon en de regen zijn er voor rijken en armen gelijk staat er geschreven. De God van Israël is dus de Heer van de wijngaard waarin wij werken. En wat moeten we dan aan huur, of pacht, betalen? Offers heeft de God van Israël niet nodig, we hoeven de God van Israël niet in leven te houden door het geven van voedsel. We kunnen ook geen handeltje drijven met de God van Israël, als wij ons best doen dan zorgt die God wel voor ons, zo zit het niet in elkaar. Wij hebben de aarde gekregen om daar samen op te werken en te leven, maar wat geven we er voor terug? In het Oude Testament heet het “recht en gerechtigheid” De muur die we rond de wijngaard bouwen is om wilde dieren en rovers buiten te houden, maar de armen mogen binnenkomen, de weduwe en de wees worden ze in het Oude Testament genoemd. Van de opbrengst van de wijngaard voeden we hongerenden, laven we de dorstigen, kleden we de naakten en richten we de zwakken op. Dat geven we terug aan de God van Israël die zo genadig was ons die wijngaard te geven. In de dagen van Jeremia ging dat helemaal fout, kwam er niks meer van terecht van recht en gerechtigheid. En een wijngaard die niet meer opbrengt die moet je rooien, opnieuw bemesten, nog eens zien of alle stenen er wel echt uit zijn en dan opnieuw met frisse takken beplanten. Paulus zegt ergens dat ook de takken van de wijnstruiken gesnoeid kunnen worden om er wilde takken op te enten die wel goede vrucht geven. Maar tussen Paulus en het verhaal van Jeremia staat het verhaal dat  Matteüs ons over Jezus van Nazareth  heeft verteld. Net als bij Jeremia gaat het daarbij over een gelijkenis. Maar wat is een gelijkenis eigenlijk? Het is niet zomaar een voorbeeld, dat is veel te zwak. Een gelijkenis is wel eens een raadselspreuk genoemd, geladen met macht, een woord uit een Koninkrijk waarin enerzijds dingen worden geopenbaard maar anderzijds zaken gesloten blijven. Het koninkrijk Gods wordt uitgedrukt in gelijkenissen. Dat het over dat bijzondere koninkrijk gaat geeft die gelijkenissen een bijzondere geladenheid, een zeldzame spanning. In die gelijkenissen komt de macht van dat Koninkrijk op ons af. Jezus van Nazareth probeert in gelijkenissen antwoorden te geven op vragen die hem worden gesteld. Op de vraag “wie is mijn naaste” geeft hij als antwoord de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. De vraag die hem nu was gesteld was “Op grond van welke bevoegdheid doet u dit allemaal?” Die vraag werd gesteld door Farizeeën en Schriftgeleerden, de religieuze autoriteiten van zijn tijd. Jezus van Nazareth antwoord allereerst met een tegenvraag. Namelijk op welke grond Johannes eigenlijk iedereen had gedoopt. Heel het volk was immers uitgelopen naar Johannes en die had iedereen gedoopt in de Jordaan en opgeroepen weer recht en gerechtigheid in het land te brengen. Maar op grond van welke autoriteit Johannes dit gedaan had konden de religieuze autoriteiten uit de dagen van Jezus van Nazareth niet zeggen. Jezus verwijt hen daarom niet te hebben geloofd in de boodschap van Johannes, dat in tegenstelling met de hoeren en tollenaars die zich hadden laten dopen omdat ze in recht en gerechtigheid wilden geloven. Zo kun je op allerlei manieren in een wijngaard werken staat er dan en dan volgt de gelijkenis. Die uitloopt op het doodslaan van de zoon van de heer en het citaat uit de psalm  over  de steen die weggeworpen werd. Het is duidelijk, je kunt wel doen of je de wijsheid in pacht hebt, of je zelf eigenaar van de wijngaard bent, maar pas aan de vruchten kun je herkennen of het waar is, zijn die vruchten voor iedereen te eten of zijn het wrange bessen. Jezus van Nazareth citeert  Psalm 118. Over de steen die was weggeworpen maar die tot hoeksteen werd. Voor ons een vreemd beeld maar wie wel eens een muurtje heeft opgezet zonder cement, of op vakantie een muur van natuursteen heeft gezien, zal het misschien snappen. Je hebt dan te maken met de onregelmatigheid van de stenen. Niet alles past. Maar juist op de hoeken kan de meest onregelmatig gevormde steen het best passen en daarmee de belangrijkste steen vormen. En onregelmatig gevormd is de leer van Jezus van Nazareth. Niet de harde werkers, niet de mooi gekleden, niet de beste praters, niet de best gesneden pakken of de mooiste hoedjes bepalen het koninkrijk van God maar de minsten, de armen, de hoeren en de tollenaars. Wie de blinden en de bedelaars langs de weg ziet, wie de hongerenden voedt en de naakten kleed. Juist in deze dagen van financiële crisis, dagen waarin de positie van de rijksten in de wereld wankelt, juist in deze dagen is de zorg voor de armsten in Afrika van meer dan groot belang. Als we het werkelijk weten op te brengen de  welvaart die wij delen ook te delen met de armen in Afrika dan brengen we iets van Koninkrijk van God op aarde. Nu, in deze dagen, komt het er op aan. Nu zelfs de meest verstokte aanbidder van de vrije markt en de goden van winst en profijt tot de ontdekking komt dat er in elke samenleving ook iets van samen delen moet zijn. Nu zelfs de huidige regering aan nivelering gaat doen. Juist nu zal duidelijk moeten zijn dat delen met de armsten in de wereld voorop moet staan en niet de sluitpost moet worden van de internationale welvaart. Maar denk niet delen vanzelfsprekend is. Luister naar het verhaal dat Jezus van Nazareth vertelt over de werkers in de wijngaard. Op het moment dat de wijngaard opbrengst gaat vertonen steken ze die opbrengst in eigen zak. De heer van wijngaard, de Liefde zelf, wordt buitengesloten. In onze samenleving gebeurt hetzelfde. Zelfs de redding van het financiële systeem dreigt ten goede te komen aan de bazen van de banken en hen nog rijker te maken. Ook wij zijn geneigd muren te bouwen rond onze wijngaarden zodat we kunnen voorkomen de opbrengst te moeten delen. De vruchten die gegeten worden door hen die echt honger hebben zijn dan wrang en bedorven. En boodschappers die ons komen vertellen dat er honger geleden worden en dat we moeten delen sturen we weg. Bij Jesaja begon het verhaal bij de 10 woorden, de richtingwijzers die de God van Israël voor het volk had neergezet bij de uittocht en de tocht naar het beloofde land. Die 10 woorden beginnen met de God van Israël die het volk uit het land Egypte heeft geleid, bevrijd heeft van de slavernij. Maar het volk heeft zichzelf weer in slavernij gebracht. Het was andere goden achterna gelopen en had de Sabbat verwaarloosd. Daarom moest de God van Israël in een proces het nakomen van zijn verbond afdwingen. In de gelijkenis van Jezus van Nazareth hadden de pachters zichzelf opgesloten achter de muur rond de wijngaard, zichzelf in slavernij gebracht. Ook zij waren gevangenen van hun zucht naar winst en profijt. En doen wij anders? Onze rustdag is bedoeld om ons te bevrijden van de slavernij van werk en winst. Eén dag in de week zijn we allemaal vrij, allemaal gelijk, niemand werkt meer voor winst en profijt, alleen de zorg voor de ander vraagt nog om activiteit. Juist omdat we allemaal vrij zijn weten we dat we niet vast zitten aan het werk, het werk is er voor ons, voor ons allemaal, wie niet kan werken die deelt toch mee en kan op die ene vrije dag met ons allemaal mee doen. Maar we laten toe dat die ene vrije dag, de feestdag van de bevrijding van de slavernij, wordt bedreigd. Juist op die ene dag moet er gewerkt kunnen worden, moet er geconsumeerd kunnen worden. Voor iedereen moet er maar een willekeurige vrije dag zijn in plaats van de gezamenlijke vrije dag die kan laten zien dat het hele volk bevrijd is van de slavernij. De roep vanuit de kerken om de vrije zondag te handhaven is daarom niet omdat het moet van het geloof, omdat het zo Christelijk is, maar die roep is omdat we iedereen bevrijd willen zien van de slavernij, omdat we met gelovigen en ongelovigen willen kunnen vieren dat we geen slaven meer zijn van winst en profijt en samen vieren kunnen we op allerlei manieren. Ergens in de Bijbel staat dat de mens niet bij brood alleen leeft maar bij het Woord van God. Het is het antwoord van Jezus van Nazareth op de vraag of hij geen wonderen voor zichzelf zou willen doen door stenen in brood te veranderen. Maar wonderen doen we, in navolging van Jezus van Nazareth voor elkaar, voor onze broeders en zusters die de wonderen het hardst nodig hebben, voor de hongerenden in de Hoorn van Afrika, voor de armen die een beroep doen op het Isba, het interkerkelijk sociaal beraad Alkmaar, ook voor hen die een beroep doen op de voedselbanken, voor de bewoners van het Exodus huis dat komende week door prinses Maxima wordt geopend en die wij weer een plaats moeten geven in onze samenleving,  voor de mensen in nood straks bij de collecte.  De zwaksten en de minsten, de slaven van winst en profijt, worden de hoekstenen van onze nieuwe samenleving, de samenleving die het Koninkrijk van God is gaan heten. Dan weten we dat de vruchten van ons werk ook echt gaan smaken, dat ze ons echt in leven houden, een eeuwig leven zeggen ze dan in de kerk, totdat hij komt om alle tranen te drogen. Tot die dag mogen wij alvast onze wijngaard op zijn koninkrijk laten lijken.

Amen.

Read Full Post »

Lezen: Jeremia 7: 23-28

           Matteüs 17: 14-20

Gemeente,

Het klinkt mooi in de lezingen van vanmorgen. Zo vlak voor het einde van de schoolvakanties moeten ons nog even de oren worden gewassen. Jeremia begint met het woord van de God van Israël: “Maar ze luisterden niet naar mij, ze hebben mij niet gehoorzaamd” Jezus van Nazareth doet er in het verhaal van Matteüs nog een schepje bovenop: “Wat zijn jullie toch een ongelovig en dwars volk!” Het is alsof de voorganger door de samenstellers van het Gemeenschappelijk leesrooster, dat we ook vanmorgen volgen, worden uitgenodigd om eens een stevige boetepreek te houden. Schrik niet, ik was dat niet van plan. Toch wil ik beginnen u iets te vertellen over mijn ervaring met boeten. Want als het over boeten gaat moet ik altijd aan mijn tante Ketie denken. Mijn tante Ketie woont in Katwijk, ze is nu oud en al overgrootmoeder, maar toen ik nog een klein jongetje was was zij een jong meisje dat net ging werken. En ze werkte op een hoge zolder als nettenboetster. Samen met een heleboel  andere meisjes en vrouwen repareerden ze netten van vissersschepen. Netten die in het gebruik stuk waren gegaan. Af en toe nam ze voor mij een bolletje boetetouw mee als ik er in de schoolvakantie logeerde. Er was geen beter vliegertouw dan dat boetetouw uit Katwijk aan Zee. Ze kon enthousiast over haar werk vertellen want de hele dag zongen de nettenboetsters samen, psalmen, gezangen en liederen van Johan de Heer. Die liederen kenden ze toen nog uit het hoofd. Zo is boeten voor mij altijd iets gebleven van zingend herstellen wat stuk is gegaan. Niet alleen wat stuk is gegaan in het gebruik, in het werk, maar ook herstellen wat stuk is gegaan tussen God en de mensen en ook wat stuk is gegaan tussen mensen onderling. En daarbij maakt het niet uit of je het zelf hebt stuk gemaakt of niet, het weer herstellen is het allerbelangrijkst. En misschien dat daar ook de beide lezingen van vanmorgen over gaan. Ik heb soms wel eens de indruk dat het boek van de profeet Jeremia meer een spreekwoordelijke klank heeft dan dat we ons herinneren waar dat Bijbelboek eigenlijk over gaat. Maar om de boodschap uit de lezing van vanmorgen goed te verstaan moeten we toch iets weten van waar dit Bijbelgedeelte vandaan komt. Jeremia leefde net als de schrijver van het eerste gedeelte van het boek Jesaja, vlak voor de ballingschap en  aan het begin van de ballingschap. Nog sterker hij waarschuwde herhaaldelijk voor het gevaar dat het volk in ballingschap gestuurd zou worden, hij werd daarom uitgemaakt voor verrader en maakte vervolgens toch het wegvoeren van het volk in ballingschap mee. Zelf vluchtte hij naar Egypte. Jeremia kwam uit Anatot, één van de 13 steden die bij de verdeling van het land onder Jozua aan de priesters en levieten was toegewezen. Ooit had koning Salomo de hogepriester Abjatar naar Anatot verbannen en daar had die stad een slechte naam aan overgehouden. Het boek van de profeet Jeremia heeft niets te maken met het boek met de Klaagliederen van Jeremia, daar komt ons jeremiëren vandaan, onophoudelijk klagen. Maar de profeet Jeremia klaagt niet, hij probeert duidelijk te maken waar het volk Israël de fout in gaat, waar het afwijkt van de weg die de God van Israël het volk had gewezen. En daarbij is deze profeet een onverbeterlijke optimist. Hij moet de meest slechte boodschappen brengen, Jeruzalem zal worden verwoest, de Tempel zal worden afgebroken, de bevolking in ballingschap weggevoerd, maar hij heeft ook zicht op het goede dat de God van Israël voor zijn mensen in petto heeft,  aan de ellende voor het volk zal een einde komen, de God van Israël laat niet varen het werk dat zijn hand begon. In het gedeelte dat we vandaag uit het boek van de profeet Jeremia lezen komen we dat nog een keer tegen. Het is zo eenvoudig, zelfs voor de ballingen: je moet de weg volgen die God wijst. In de paar verzen hiervoor had Jeremia al duidelijk gemaakt dat het niet gaat om al die offers die aan de God van Israël werden gebracht. In de Heidense afgodendiensten werden goden met offers gunstig gestemd, daar werd de hulp van goden met offers afgesmeekt. De God van Israël wil dat niet, met de God van Israël is geen handeltje te drijven. Als je thuis de 10 geboden nog eens na leest dan zie je dat daarin geen offers voorkomen. Daar gaat het er om dat je een ander geen nadeel berokkend, je geliefde niet, je personeel niet, de buren niet, de vreemdeling niet, je vijanden niet, niemand niet, zelfs God niet. Jezus van Nazareth zou, net als het boek Deuteronomium, die 10 geboden samenvatten als: heb God lief boven alles en je naaste als jezelf, dat is twee maal hetzelfde en aan die twee geboden hangt de hele wet. Telkens weer had de God van Israël profeten gestuurd die die boodschap hadden gebracht aan het volk, telkens had het volk niet geluisterd en daarom zou het slecht aflopen met het volk. En let op: het loopt niet slecht af omdat God straft, maar omdat het volk niet luistert. De richting die God wijst  leidt tot de goede weg, elke andere richting brengt alleen maar ellende. Jeremia zal later nog een brief aan de ballingen sturen waarin hij duidelijk maakt dat zelfs in de ballingschap de God van Israël nog hun  God zal willen zijn, als ze eilanden van recht en gerechtigheid in de ballingschap vormen, die brief staat ook in het boek van de profeet Jeremia. Dat is zo’n mooie brief dat in de tijd dat Israël bezet was door Grieken mensen die brief hebben herschreven naar de behoeften van hun eigen tijd, maar die brief staat niet in de Bijbel.  Maar zijn we nu zo anders dan het volk uit de dagen van Jeremia? We geloven het nog steeds niet. Als je maar een klein piezeltje geloof hebt kun je een berg verzetten staat er in het evangelie. Niet dat je nu letterlijk bergen moet willen verzetten, zelfs van Jezus van Nazareth wordt nergens verteld dat die tegen een berg zei : “Stort je in zee”, waarop mensen sindsdien kunnen aanwijzen waar die berg zich in zee heeft gestort. Maar zodra mensen zich gaan inzetten om de wereld een klein beetje beter te maken krijg je dat ongeloof te horen: Het lukt je toch niet. Die kruisraketten waar Christenen zich zo tegen verzetten waren hard nodig, die zouden er echt wel komen. Geloof in de mogelijkheid van vrede tussen mensen was luchtfietserij, vrede tussen mensen was en is niet mogelijk en de mogelijkheid van vrede propageren was en is dus onvruchtbaar. Het geloof van een electricien in Polen in een rechtvaardige samenleving en het geloof van vele Nederlanders in vriendschap tussen alle mensen, die dus ondanks alles vriendschap sloten met mensen in Oost Duitsland heeft uiteindelijk de geschiedenis veranderd. De mensen in Polen maakten een vakbond tegen alle regels van hun regiem in en de mensen in Oost-Duitsland leerden in al die kerkelijke contacten dat je van je regering moest eisen dat het volk mee mag praten, daardoor zou de muur in Duitsland vallen en als in een dominospel viel daarop het hele communistische systeem. Ook onze industrie zou ook niet milieuvriendelijk te krijgen zijn. Maar er was er ooit één mens die met Greenpeace begon, en nu zijn de drijfgassen uit koelkasten en spuitbussen verdwenen en heel langzaam herstelt de ozonlaag zich, iets te langzaam overigens. We halen oud papier apart op, sjouwen elke week naar de glasbak en proberen in zuinige auto’s te rijden of met het openbaar vervoer te gaan. In de Rijn zijn weer zalmen gezien. Ook de apartheid in Zuid Afrika zou nooit op een vreedzame wijze kunnen worden afgeschaft hield men ons voor. Tegen demonstranten voor Nederlandse banken, die demonstreerden tegen een investeringsbeleid dat de apartheid ondersteunde, werd gezegd dat ze oorlog stonden uit te lokken. Maar toen Amerikaanse kerken hun investeringen gingen terugtrekken uit bedrijven die investeerden in Zuid-Afrika, gelovigen hun bankrekeningen opzegden bij banken die verdienden aan apartheid en automobilisten de Shell pompen voorbij reden, en Nelson Mandela hardnekkig een onvoorwaardelijke vreedzame overgang naar democratie bleef nastreven , zelfs vanuit de gevangenis, ging het onaantastbare apartheidsregiem aan het wankelen en kunnen we het nu opzoeken in geschiedenisboekjes. Natuurlijk gaat het verdrijven van die demonen niet van de ene op de andere dag. Onze moderne demonen bestaan uit angst, angst voor de dood, angst voor elkaar. En angst, weten we, wordt ons aangepraat, angst voor de Russen moesten we hebben, angst voor oorlog moeten we zeker hebben maar dat mochten we nu juist niet. Angst voor vreemdelingen moeten we hebben, vroeger voor mensen uit een naburig dorp, later uit een naburig land, tegenwoordig angst voor vreemdelingen met een naburig geloof. En die angst is diep geworteld, die angst drijft een brede kloof tussen mensen die al lang in ons land wonen, die angst geeft jonge mensen het gevoel dat ze er niet bij horen, dat hoewel ze hier geboren en getogen zijn, ze hier niet gewenst zijn. Jezus van Nazareth leert ons dat zelfs als vreemdelingen slechts de kruimels mee eten die bij ons van de tafel vallen ze bij ons horen en wij ze moeten behandelen zoals we zelf behandeld willen worden. Angst hebben we tegenwoordig ook voor groepen jongeren. Jongeren die rondhangen in winkelcentra, die rondscheuren op brommers, tot laat in de avond toe. Ook die angst is moeilijk te bestrijden. Iedereen die met moeilijke jongeren werkt zal dat weten. Maar ook het helpen van ontspoorde jongeren of jongeren die dreigen te ontsporen is meer dan de moeite waard. Steeds weer geldt dat iedereen bij de samenleving mag horen, en dat iedereen bij een samenleving kan gaan horen als liefde voorop staat. Hangjongeren uit een winkelcentrum weren brengt voor dat winkelcentrum misschien rust, maar er wordt niets mee opgelost. Waarom geven de winkeliers en de gemeente de jongeren die er rondhangen geen werk? We lijken tegenwoordig liever mensen buiten onze samenleving te sluiten dan dat we moeite doen om mensen op te nemen. Toch is maar weinig nodig om de wereld een beetje beter te maken. We hebben alle vrijheid om samen de hemel op aarde zichtbaar te maken maar het lijkt wel of we vaak bang zijn voor die vrijheid. Hoe vaak wijzen we niet naar anderen als het weer eens niet gelukt is. De overheid had voor jongeren moeten zorgen, de psychiatrie had moeten zien dat iemand te grote psychische problemen had, anders gelovigen hadden van hun geloof moeten vallen. Of we hadden dat geloof moeten verbieden. Waar wijzelf de handen uit de mouwen hadden moeten steken horen we niet. Mensen moeten er in willen geloven, er in geloven en op vertrouwen dat als God ziet dat de aarde goed is wij van het goede van de schepping uit mogen gaan. Wij hoeven niet bang te zijn, nooit niet. Dat maakt ook het verhaal dat we in het Evangelie van Matteüs over Jezus van Nazareth lazen ons duidelijk. Jezus van Nazareth was samen met Petrus en de broers Jacobus en Johannes op een berg geweest waar de drie volgelingen Jezus hadden gezien in gezelschap van Mozes en Elia, de Wet en de Profeten. Toen ze terugkwamen stond er al weer een menigte op hen te wachten en viel er iemand aan Jezus voeten die weer begon met “Heer”, de titel die de Keizer van Rome kreeg, maar ook de titel die door mensen aan Jezus werd gegeven, de Kanaänitische vrouw van een hoofdstuk hiervoor was ook zo begonnen. De zoon van deze man was epileptisch, tenminste dat nemen we aan omdat uit Griekse geschriften blijkt dat men geloofde dat de maan invloed had op epileptische aanvallen en in het Grieks van de Bijbel is de jongen maanziek.  De godin van de maan, Selène, strafte hem of zijn ouders en elke keer dat de godin zich in haar grootste glorie vertoonde was de straf het zwaarst voor hen die haar kwaad hadden gedaan. De jongen uit het verhaal is niet te beschermen tegen de wraak van de godin, hij valt in het vuur, hij valt in het water, het kan zijn dood zijn. Ook de leerlingen van Jezus van Nazareth konden de jongen niet genezen. Nu geloofden de mensen in de dagen van Jezus van Nazareth ook dat een demon de ziekte veroorzaakt, een demon gestuurd door de god of godin die wilde straffen. Daarom dreef Jezus de demon uit door op strenge toon tegen hem te spreken. Wij moeten uitkijken om moderne medische diagnoses te stellen op grond van de verhalen uit het Evangelie. Deze maanziekte kan epilepsie geweest zijn, maar dat hoeft niet. Ook een psychische stoornis kan dezelfde soort toevallen veroorzaken als hier worden beschreven en moderne neurologen worden  heel zenuwachtig als hun epilepsie medicijnen dan niet blijken te helpen. Iemand die het achterliggende psychische probleem weet aan te pakken wordt dan gemakkelijk als wonderdoener ervaren. Als je goed kijkt naar wat er eigenlijk in het verhaal gebeurd dan zie je dat die leerlingen van Jezus van Nazareth direct geloofden in de diagnose die op grond van het Griekse bijgeloof werd gesteld, de leerlingen gingen mee in het geloof in de god Selène. De jongen was maanziek, de godin van de maan strafte hem met toevallen. Maar de godin van de maan bestaat helemaal niet, die heeft in elk geval geen macht over mensen. Dat was nu net wat het geloof in de God van Israël aangeeft, gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Dat er geen andere goden, geen krachten of machten zijn die naast de God van Israël staan geeft je een onmetelijke kracht. Over dat mosterdzaadje had Jezus van Nazareth al eens vertelt dat die kon uitgroeien tot een boom waaronder het goed schuilen is tegen de brandende zon en waarin de vogels hun nesten konden bouwen. Nu wijst hij er op dat zo’n mosterdzaadje in een rotsspleet er voor kan zorgen dat de rots zal splijten als het plantje gaat groeien zelfs zo dat grote rotsen los raken en in zee vallen. Zo sterk kunnen we zijn als we durven geloven dat alleen de God van recht en gerechtigheid het laatste woord heeft op aarde en geen andere kracht of macht, zelfs de dood niet. Dat laatste kunnen we horen van de jonge mensen in het midden oosten die hun dictators weten te verdrijven op het moment dat ze letterlijk hun angst verliezen om dood te gaan. Zij dwingen samenlevingen af waarin iedereen tot z’n recht kan komen, waar aan iedereen mee zou moeten doen. Uiteindelijk zal op die samenlevingen ook wel kritiek kunnen komen, nooit is het ideaal, maar dat mag ons nooit het geloof ontnemen dat er ooit een dag zal komen dat alle tranen gedroogd zullen zijn, dat de dood niet meer zal zijn en dat God zijn tenten op deze aarde zal spannen. Die dag komt niet in de hemel, die dag komt hier op aarde zegt het boek Openbaring. Matteüs zegt op het eind van zijn Evangelie dat dan de aarde zal zijn voltooid, wij mogen dus zelfs deelhebben aan de schepping door het goede te doen en niet dan het goede. Door zingend te herstellen wat wij mensen met elkaar steeds stuk maken, wat we stuk maken tussen ons en onze God door meer te zorgen voor onszelf dan voor onze naaste, wat er stuk is gegaan tussen ons en onze naaste, door in andere krachten te geloven dan in de kracht van onze God, wat stuk is gegaan tussen mensen, als niet de liefde voor elkaar voorop staat maar alleen eigenliefde. Netten Boeten, dag in dag uit. Jeremia leert ons dus vanmorgen dat het eigenlijk voor de hand ligt, het is niet in de hemel, het is niet aan de andere kant van de zee, we hoeven alleen naar God te luisteren en onze naaste lief te hebben als onszelf. En Jezus van Nazareth zegt ons vanmorgen in het verhaal van Matteüs dat we niet op de dag hoeven te wachten die het einde van de geschiedenis betekent maar dat we nu al vast mogen beginnen met die dag, zoals Jeremia de ballingen opriep zich opnieuw op de Weg van de God van Israël te begeven, mogen ook wij ons naar die weg laten richten. Elke dag weer, totdat hij komt, totdat God zijn tenten op deze aarde zal spannen en ziet dat het goed is en wij hem eeuwig lof mogen toezingen.

Amen  
<!–[if !supportLineBreakNewLine]–>
<!–[endif]–>

Read Full Post »

Lezen: Jesaja 56:1-8

           Matteüs 15: 21-28

Gemeente,

Vandaag gaat het over vreemdelingen, een uiterst actueel onderwerp, we worden doodgegooid met de discussie over vreemdelingen, de kranten staan er vol van, we zien het elke avond op de TV. Maar die discussie over vreemdelingen, over integratiebeleid,  is een politieke discussie, die gaat over het bestuur van de stad, over welke regels er in onze stad zouden moeten gelden. In het Grieks heet een stad een polis en dat wat het bestuur van de polis aangaat heet politiek. Daar hebben we het in de kerk niet over. Voor ons gaat het niet over een stad maar over heel de aarde. En als we het hebben over een stad dan hebben we het eigenlijk altijd alleen over Jeruzalem als voorbeeld voor heel de aarde. In Jeruzalem was immers de Tempel van de God van Israël, daar werd de Wet bewaard waar alle volken van de aarde zich naar zouden moeten richten. Bij de vraag hoe wij onze stad, onze steden en dorpen, ons land, zouden moeten besturen zouden we dus moeten kijken naar de richtingwijzers die de God van Israël voor ons heeft uitgezet, dat zijn voor ons de regels om een betere samenleving te maken. Want de Wet van de God van Israël is niet een maatlat waarlangs je het gedrag van mensen kunt leggen, het zijn richtingaanwijzers die ons in beweging moeten zetten om van onze wereld het land te maken dat overvloeit van melk en honing en dat we van God gekregen hebben. In het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben uit het boek van de profeet Jesaja komt dat duidelijk tot uiting. Dat boek van de profeet Jesaja is een bijzonder boek. Het gaat namelijk over drie verschillende perioden in de geschiedenis van het volk Israël. Het eerste deel gaat over de periode voor de ballingschap, het tweede gedeelte over de periode van de ballingschap en het derde gedeelte over de periode na de ballingschap. Dat derde gedeelte begint op de plaats die we vanmorgen gelezen hebben. “Handel rechtvaardig, handhaaf het recht”. Dat is het eerste dat de teruggekeerde ballingen te horen krijgen van de profeet. En die ballingen weten dus ook nog heel goed hoe het is om vreemdeling te zijn, hoe het is om te maken te krijgen met vreemde godsdiensten, met vreemde culturen en gewoonten, met vreemde machten. Ook hier zijn rechtvaardigheid en het recht geen maatlatjes die je langs mensen moet leggen, maar zijn het rechtvaardig handelen en het recht handhaven iets wat je aan je naaste moet doen. Je moet namelijk de ander tot zijn recht laten komen, een samenleving inrichten waarin iedereen tot zijn recht komt, de arme en de minste voorop, de weduwe en de wees en zeker dus ook de vreemdeling. Daarbij staat de Sabbat centraal. God zelf brengt ons zijn gerechtigheid nabij, wij horen hier toekomst in, maar in het Hebreeuws staat er eigenlijk dat God er voor zorgt dat zijn gerechtigheid voor ons voor de hand ligt, het is niet in de hemel of aan de andere kant van de zee, maar het is voor ons onder handbereik. Maar waarom dan beginnen met de Sabbat en daarbij dan die vreemdeling noemen die de Sabbat onderhoud? Om dat te begrijpen moeten we iets weten over de positie die de vreemdeling in het verhaal van Israël inneemt. Je hebt natuurlijk de andere volken,. In het verhaal zijn dat over het algemeen broedervolken, afstammend van de kinderen van Noach, of van Abraham, of zelfs van Isaäk, zoals Edom van Esau afstamt. Die andere volken worden altijd opgeroepen de aarde te delen met het volk Israël. Maar het gaat hier niet om de vreemde volken maar om de individuele vreemdeling. En daar kent de Bijbel twee soorten van. Er zijn de vreemdelingen die te gast zijn, die voorbij komen, handeldrijvers, reizigers, vertegenwoordigers van een regering of rovers en bezetters. Maar er zijn ook vreemdelingen die komen om te werken, die bij het volk komen wonen,  bijwoners wordt dan soms wel vertaald, in de praktijk waren dat soms ook wel slaven en slavinnen.. Zij zijn mede afhankelijk van de gebruiken van het volk. Dat zijn ook de mensen die afhankelijk zijn van de Sabbat. Op de Sabbat ben je namelijk bevrijdt van de slavernij van het werk. Dat is ook vandaag de reden dat vanuit de kerken opgeroepen blijft worden om één dag in de week iedereen vrij te geven van het werk zodat je als volk samen kunt leven bevrijdt van de slavernij van de economie en van het werk. Vrij dus voor iedereen op dezelfde dag zodat je die bevrijding ook echt samen kunt vieren. Zorg is natuurlijk nodig en ook de landbouwer zal zorg moeten hebben voor het vee, maar dat wat gedaan wordt uit plicht en voor winst en niet uit liefde en zorg zou achterwege gelaten moeten worden. Dat doe je samen, dat doe je niet alleen als gelovigen, niet omdat je gelovig bent, maar dat doe je samen, omdat je geeft om alle mensen, omdat alle mensen tot hun recht moeten komen. Dat geldt zelfs voor mensen die buiten de samenleving zijn geplaatst, door de profeet worden eunuchen genoemd, zij die niet kunnen zorgen voor het voortbestaan van het volk, ook zij horen er bij, ook voor hen is een plaats in het volk, ook zij moeten tot hun recht komen, ook zij moeten bevrijd worden van de slavernij. Als je zo met vreemdelingen omgaat, zegt Jesaja, dan gaat er een licht op voor alle volken. Dan wenden alle volken zich tot Jeruzalem, dan is de Tempel een huis van gebed voor alle volken. Maar in onze kerken wordt vaak gelezen dat die vreemdelingen zich met God verbonden moeten hebben, die vreemdelingen moeten zich bekeerd hebben, het zou dus alleen voor gelovige vreemdelingen gelden. Maar dat staat er niet. Verbonden met God is verbonden met het volk van Israël, bijwoner geworden zijn. Maar ook in de dagen van Jezus van Nazareth  was er de neiging om een dergelijke beperkte uitleg van de schrift te volgen. Jezus van Nazareth liep steeds tegen de Farizeeën op die een dergelijke nauwe en beperkte uitleg van de schrift nastreefden. En het derde deel van het boek van de profeet Jesaja wordt ook wel gezien als een reactie op de beweging van Ezra en Nehemia die heel nauw wilden bepalen wie er wel en wie er niet bij het volk van Israël hoorden, daar was na de ballingschap nog de nodige verwarring over. Maar als Jezus van Nazareth zich steeds tegen een te nauwe uitleg van de schrift verzette, hoe moeten we dan het verhaal plaatsen dat we vanmorgen uit het Evangelie naar Matteüs hebben gelezen? Het gaat in dat verhaal om een moeder die hulp vraagt voor een zieke dochter. En op zo’n vraag kun je toch geen nee zeggen is ons gevoel altijd. Maar ik heb heel lang in de hulpverlening gewerkt en daar geleerd dat zo maar op elke vraag ingaan niet altijd de juiste hulpverlening is en ook in dit verhaal wordt niet direct ingegaan op de vraag van de moeder. Er zijn allerlei manieren om mensen te helpen. Je kunt mensen negeren. Soms helpt dat. Uit onderzoek naar mensen die op een wachtlijst bij de Geestelijke Gezondheidszorg stonden bleek dat een flink deel van die mensen zonder verdere hulp al genas. Erkenning van een probleem, ook door henzelf was al genoeg om hen aan een oplossing te doen werken. Je kunt ook mensen helpen om er maar vanaf te zijn. Zoals leerlingen van Jezus in het  verhaal van vandaag proberen, zo van ze roept zo hard, dat staat kennelijk lelijk, dat trekt maar ongewenste aandacht. We zien die vorm van hulpverlening nog wel eens bij politici. Dan moeten ineens alle zwervers geholpen worden. Niet met hun probleem, dat kan nog heel verschillend en ingewikkeld zijn, maar met hun gezwerf, geen gezicht, dus, dronken vervuilde in lompen geklede mannen en vrouwen in het centrum van de stad: dus of naar een inrichting of naar een deel van de stad waar ze niet worden gezien. Je hebt ook nog de zogenaamde Rode Kruisagressie. Problemen voor mensen oplossen omdat je het gevoel hebt dat het moet, bij elk probleem ben jij de eerst aangewezene om het op te lossen of men dat nu leuk vindt of niet, je bent er toch voor. Het spreekwoord dat je beter iemand kan leren vissen dan een vis geven telt dan niet. Toch is het natuurlijk altijd goed om je af te vragen wat helpen in een bepaalde situatie echt betekent. Help je iemand door alles over te nemen, of help je iemand door te laten zien dat die het zelf ook kan oplossen?  In dit verhaal schreeuwt de vrouw het uit, help mij, mijn dochter is gek geworden. Het woord roepen is hier echt veel te zwak vertaald. Het is een schreeuw om hulp voor haar dochter. Ze gebruikt  daarbij de woorden die ook de leerlingen gebruiken om Jezus van Nazareth aan te spreken, “Heer” en “Zoon van David”, voor een Heidense niet zonder betekenis. Eindelijk lopen Jezus van Nazareth en zijn leerlingen in een wat meer rustige omgeving in het buitenland, dan komt er zo’n Heidense vrouw hen achterna en trekt alle aandacht door hard te schreeuwen. Hoe wordt er nu op ingegaan? Vaak krijgen we het beeld dat Jezus van Nazareth haar eigenlijk afwijst. Maar het zijn volgens de vertaling de leerlingen die de Heer vragen haar weg te sturen omdat ze zo hard schreeuwt. Dat is tenminste zoals het vanouds wordt vertaald. Als je het Grieks goed leest dan zou er ook kunnen staan dat de leerlingen de Heer vragen haar te bevrijden en dat zou een ander licht op de zaak werpen. Hoe het ook zij, het is niet Jezus van Nazareth die haar wegstuurt maar die met haar in gesprek gaat, met een vrouw, een Kanaänitische. Matteüs schreef zijn Evangelie voor vrome Joden, van die Joden die vonden dat vrouwen niet mee naar de Synagoge hoefden, omdat zij van nature de Wet al kenden, klonk het dan vroom als ze dat moesten uitleggen, van die Joden die in elk geval geen enkele omgang wilden met Heidenen, dat zijn honden. Aan die lezers brengt Matteüs zijn boodschap. Die anders gelovigen zijn gevaarlijk, die zijn besmettelijk, voor je het weet loop je vreemde goden achterna, ben je onrein in de zin van de Wet. We horen op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament de discussies oplaaien als Jezus van Nazareth weer eens meer let op de mensen dan op de afkomst. En wij herkennen het op die manier praten over vreemdelingen: angst moeten we er voor hebben, hun geloof is gevaarlijk. Maar Jezus van Nazareth gaat ons voor in het gesprek met de vreemdelingen. En de vrouw uit Kanaän laat ons zien waar het in ons geloof eigenlijk om gaat. De honden eten toch de kruimels die van de tafel vallen? En als honden meedelen in de rijkdom en de overvloed, zou een bezorgde moeder dat dan niet mogen? Het herkennen van dat delen als het hart van het geloof van Israël is voldoende voor Jezus van Nazareth. Dat kun je pas herkennen als God dat zelf in je hart hebt gelegd en daar kan niets en niemand tegenop. En wat dan? Wat de dochter mankeert blijft buiten het verhaal. Ze was genezen omdat haar moeder wilde dat ze genas. De inzet van ouders voor hun kinderen kan groot zijn. Dat betekent niet dat ongeneeslijk zieke kinderen genezen als hun ouders maar genoeg van ze houden, of genoeg in de Here Jezus geloven, integendeel. Kinderen die ongeneeslijk ziek zijn genezen niet, hoezeer hun ouders ook van ze houden, maar die liefde maakt wel dat de kwaliteit van leven omhoog kan gaan. Wetenschappelijk onderzoek, voorzieningen voor zieken en gehandicapten, instellingen en ziekenhuizen, het is er vaak door de inzet van zulke ouders gekomen. Die ouders gaan niet alleen door het stof voor hun eigen kind, maar voor alle kinderen. Alleen onvoorwaardelijke liefde voor mensen helpt echt, maar voor iedereen die hulp nodig heeft geldt:  hulp vragen is eigenlijk heel gewoon, ook dat mogen wel wat vaker laten merken in onze eigen omgeving. Ook  Maarten Luther heeft ook ooit eens over dit verhaal uit Matteüs gepreekt en dat gaf een verrassend beeld. Hij vergeleek het gesprek tussen de buitenlandse vrouw en Jezus met een gevecht, een gevecht om de zegen van God. Net zo’n gevecht als Jacob bij de beek Jabbok had geleverd met God, ik laat U niet gaan voor U mij gezegend hebt. Jacob was bang geweest voor zijn broer Esau. Hij keek wel uit om het beloofde land zo maar weer in te gaan, ondanks zijn rijkdom, ondanks de lange tijd die voorbij was gegaan. Een hele nacht had hij geworsteld met God voor hij de beek durfde oversteken. Toen kreeg hij de naam Israël, hij die vecht met God. Zo ging de vrouw uit ons verhaal dus ook bij het volk van Israël horen. Maarten Luther kende dat gevecht met God, hij had dat ook geleverd. Voor hij durfde toegeven dat de leer van de Roomse kerk uit zijn dagen niet juist was, voor hij durfde toegeven dat je door goede werken geen handeltje met God kon drijven, had hem dat nachten wakker gehouden. Zo zei Luther had deze vrouw ook een gevecht geleverd met Jezus van Nazareth, niet voor zichzelf, maar voor haar dochter, een doel waar een moeder alles voor opgeeft. Maar deze vrouw had door dat delen met Israël, het eten van de kruimels die van de tafel vallen, genezing bereikt. Zo wordt er dan recht gedaan aan mensen. En dat is ook het antwoord van Jezus van Nazareth, als je geloofd dat in de manier waarop Israël leeft recht gedaan wordt aan mensen, als je geloofd in de bevrijding van de slavernij, slavernij van ziekte, slavernij van de economie, dan wordt je recht gedaan, dan genees je, want dan krijg je de plaats in de samenleving die je toekomt. Dat betekent niet dat lichamelijke kwalen zomaar over gaan, mijn medicijnen en de elektromotor die mijn hart op gang houdt kan ik niet missen, maar je krijgt  wel weer zicht op wat je als mens voor medemensen kunt betekenen en daar gaat het in het verhaal van de God van Israël en de mensen om. En wat leren we nu van dit alles voor ons leven van alledag? De eerste brief van Petrus noemt ons allemaal  vreemdelingen, we handelen immers niet als al die ongelovigen in de wereld? Voor ons zijn we zelf dus in elk geval gelijk aan al die vreemdelingen, aan die asielzoekers, die vluchtelingen, die Marokkaanse arbeiders, die Roemenen en Polen in de zaadteelt hier in de buurt van Enkhuizen. En wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet, wij zijn van het volk dat de naaste lief heeft als zichzelf, dat zelfs hoorde van het liefhebben van vijanden. Dat betekent niet dat we alles goed moeten vinden, wie terug leest in Matteüs 13 leert dat we goed en kwaad moeten scheiden, dat vader en zoon, moeder en dochter tegen elkaar kunnen opstaan, maar leert ook dat het oordeel over mensen niet aan ons is, dat we het onkruid samen met het graan moeten laten opgroeien, dat we het kwaad dus moeten benoemen maar mensen de gelegenheid moeten geven zich te bekeren, te veranderen. En we leren dat helpen van wie dan ook niet vanzelf hoeft te gaan, dat mensen helpen zelf zoutend zout te worden, zelf verantwoordelijk te zijn uiteindelijk het beste is. Het is wat een instelling als Dark en Light heeft leren doen. Vroeger stuurden we knappe dokters naar arme landen die diè mensen beter maakten die ze beter konden maken en dan gingen ze weer. Nu hebben we geleerd om bijvoorbeeld blindheid te voorkomen, soms kan het ook genezen worden, maar altijd moet er gezorgd worden dat blinden en genezen mensen weer voor zichzelf kunnen zorgen, dat is pas echte hulp. Straks bij de collecte komen we er op terug. Maar we leren vanmorgen ook dat we voor niets en niemand bang hoeven te zijn, niets of niemand, geen kracht of macht houd ons immers af van de liefde van Christus. En met die liefde mogen we leven, dag in dag uit. Amen.

 

Read Full Post »

Lezen: Jesaja 40: 12-26

           Matteüs 13: 24-30, 36-43


Gemeente,

De lezingen van vandaag zijn al meer dan 2 jaar geleden gekozen. toen werd het gemeenschappelijk leesrooster van onze kerken tot en met 2013 samengesteld. En vandaag gaat het over de vraag of we het kwaad moeten laten bestaan of uitroeien. De keuze van de lezingen heeft dus niets te maken met de actualiteit van een jongen in Alphen aan de Rijn die boos was op onze God omdat mensen bleven lijden. Die jongen is dood, dat is te betreuren maar wij hebben nu te maken met nabestaanden en slachtoffers, zoals we altijd ergens te maken hebben met nabestaanden en slachtoffers. Zelfs hier midden in onze gemeente. En altijd rijst de vraag hoe dat nu kan met een God zoals die ons verkondigd wordt als almachtig God die houdt van mensen, als je mensen zo lief hebt dan laat je de mensen toch niet zo lijden? De volgorde van de lezingen van vanmorgen verstrekt dat gevoel misschien zelfs nog wel. Eerst het bezingen van die machtige God, dan werken zijn dienaren aan een prachtig korenveld en als dat verstoord wordt doordat er onkruid is gezaaid moet dat kwaad maar blijven bestaan. Is het antwoord op onze vraag inderdaad het “stil maar wacht maar”moeten we er op vertrouwen dat alles nieuw wordt en ondertussen met gevouwen handen stil blijven zitten? Misschien hebben we dan toch de beide verhalen uit de Bijbel niet echt goed tot ons laten doordringen. Gelukkig dat er ook na deze gelijkenis nog een uitleg voor de leerlingen volgt. Maar laten we eerst eens kijken naar dat lied van Jesaja waarin de God van Israël wordt bezongen. Het gedeelte dat we vanmorgen hoorden voorlezen was een gedeelte uit hoofdstuk 40. Een prachtig hoofdstuk dat begint met woorden die ongeveer het moeilijkst zijn voor te lezen uit de Bijbel, Troost, troost mijn volk, staat er. De klemtoon moet op mijn volk komen te liggen. Het is Gods oproep om zijn volk te troosten. Dat volk was weggevoerd uit Jeruzalem en in ballingschap gebracht. Zelf schrijft dat volk dat toe aan het dienen van afgoden, ze hadden gouden en zilveren beelden in de Tempel geplaatst, Baäl beelden op de hoeken van de straten en Asjeerapalen gedreven in de aarde op de hoeken van de akkers. Dat nalopen van vreemde goden had het volk verzwakt, dat had de ondergang van het volk veroorzaakt. Maar in Babel, waar ze heengevoerd waren, hadden ze die gouden en zilveren godenbeelden opnieuw gezien. Intelligente gezonde knapen als Daniël hadden zelfs namen gekregen waarin het ontzag voor de vreemde goden tot uiting was gebracht. Zou een volk in zulke omstandigheden kunnen overleven? Waren die gouden en zilveren goden uit het machtige Babel echt sterker dan de God van Israël? Een God waarvan je je geen beeld kunt vormen, een God die met zijn volk meetrekt, die met zijn volk een verbond had. Kan dat verbond hernieuwd worden? De Troost waarover dit hoofdstuk spreekt heeft het volk wel degelijk nodig. Waar vindt een volk in zulke omstandigheden werkelijk troost? De eerste Christenen wisten het wel, troost vindt je in de Geest van God en zij noemden de Geest van God die over hen kwam de Trooster, Jezus van Nazareth had hen deze Trooster beloofd. Bij het sluiten van het verbond had Mozes het gehad over een God, barmhartig en genadig, een God die recht doet aan zijn mensen, die vergeeft de zonden van hen die berouw hebben en tot in het duizendste geslacht de kinderen beloond maar die de zonden van hen die volharden vergeld aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht. In de Geest van die God zou het volk moeten voortgaan door de woestijn.  En dan wordt ook wat van de lezing van vanmorgen uit het boek van Jesaja duidelijk. Die Geest van God zweefde immers over de wateren toen God begon om van de chaos, van een aarde die woest en ledig was, een mensenland te maken, zo begint het lied van de schepping in Genesis 1. En chaos was het voor de ballingen, in Babel, waar moet je het zoeken. Terug naar de God die in staat is een mensenland voor zijn mensen te scheppen. En die goden van zilver en goud gemaakt die maken er geen mensenland van, die willen dat de mensen het voor hen goddelijk maken, door offers en aanbiddingen, en als ze zin en tijd hebben zullen ze misschien wel wat terug doen. Met die goden is een handeltje te sluiten. De God van Israël doet het tegendeel. Die begint te zorgen voor zijn mensen, die laat nooit varen het werk dat zijn hand eens begon. Daar kan niks en niemand aan tippen, kijk maar om je heen. Maar die God vraagt wel een dienst van zijn mensen, een Godsdienst, namelijk dat ze hun naaste lief hebben als zichzelf, dat ze onvoorwaardelijk bereid zijn dat wat ze van die God hebben ontvangen met elkaar te delen. Steeds worden die mensen op de proef gesteld, hebben ze tegenslagen en ziekten en pas als ze samen onvoorwaardelijk voor elkaar zorgen dan kunnen ze overleven. Met die God is geen handeltje te treffen. Dat werken voor je naaste, dat levert niet de genade van die God op, dat je je naaste kunt liefhebben, mag liefhebben als je zelf dat is al de genade die God gegeven heeft, daarvoor zul je moeten vertrouwen op die God. Dat is de troost die God de mensen geeft, als mensen elkaar die troost willen geven.  Die God van Jesaja in de ballingschap is ook de God die alle krachten en machten op aarde te boven gaat. Bij die God is pas echt de macht te vinden, de macht van de liefde. Daar kan een volk in ballingschap ook hoop uitputten. Uiteindelijk zal de macht van Babel niet overwinnen, uiteindelijk zullen de ballingen terugkeren. De chaos zal tot mensenland worden, het land dat overvloeit van melk en honing.. De profeet Jeremia had een brief geschreven waarin de ballingen werden opgeroepen om tuinen te planten, om gemeenschappen van recht en gerechtigheid te vormen. Jesaja laat in zijn lied over de God van Israël zien dat het niet vergeefs zal zijn. Niet het kwaad heeft het laatste woord, maar de liefde. Het is die Geest  van liefde, de geest van God zelf die mensen in beweging zet om zoals Matteüs het in het einde van zijn evangelie uitdrukt de aarde te voltooien. En daarmee zijn we bij de lezing uit het Nieuwe Testament gekomen. Hier gaat het over een gelijkenis en over de uitleg van die gelijkenis. Maar wat is een gelijkenis eigenlijk. het is niet zomaar een voorbeeld, dat is veel te zwak. Een gelijkenis is wel eens een raadselspreuk genoemd, geladen met macht, een woord uit een Koninkrijk waarin enerzijds dingen worden geopenbaard maar anderzijds zaken gesloten blijven. Het koninkrijk Gods wordt uitgedrukt in gelijkenissen. Dat het over dat bijzondere koninkrijk gaat geeft die gelijkenissen een bijzondere geladenheid, een zeldzame spanning. In die gelijkenissen komt de macht van dat Koninkrijk op ons af. In het verhaal van Matteüs gaat het over de velden die wit zijn voor de oogst, over de mensen dus die samen komen om het Koninkrijk van God te vormen. Je denkt dan ook aan de kerk die we samen met de gelovigen op de hele bewoonde wereld vormen. Wij hebben vaak gedacht dat we ook in de kerk aan het zuiveren moeten, wij zullen wel uitmaken wie er wel en wie er niet bijhoren. Maar zo zit het niet.  Ook als je denkt dat in die kerk het goede woord is verkondigd zie je in een kerk de prachtige gewaden, de machthebbers, de show en hoor je dat de armen en hun bevrijding verdwijnen achter eigenbelang en eerzucht. Hoe kan dat toch? Dat is volgens de gelijkenis het kwade dat altijd het goede zal vergezellen, pas als het Koninkrijk er echt is zal het kwade ten onder gaan. Moeten we dan wanhopen en maar ophouden met te vertellen over dat Koninkrijk van eerlijk delen waar de minsten de belangrijksten zijn en er voor iedereen een plaats is? Worden we overvallen met dezelfde wanhoop waarmee de ballingen in Babel werden overvallen. Welnee. Ook voor ons is er troost, de Trooster. Wij kennen ook de barmhartigheid van de Heer. Ook al dreigt voor het onkruid het vuur der vernietiging, wie zal uitmaken wat onkruid is?  Biologen zeggen direct dat onkruid niet bestaat. Alle planten hebben hun doel en bestemming, alle planten maken deel uit van de schepping. Deze week konden we in de krant nog lezen dat het zevenblad een heerlijke groente is. Natuurlijk, de boer zal zeggen dat dat mooi is, maar dat als je graan hebt gezaaid je ook wilt dat er graan groeit en geen distels of papavers of andere struiken. Van graan moet die boer z’n huishouding draaiende houden, van dat graan moeten mensen leven, veel mensen, de boer voorop. Jezus van Nazareth wijst er op dat het voor de boer geen zin heeft om het onkruid er uit te gaan trekken. Lang hebben we gedacht dat wij het onkruid wel konden vergiftigen Onkruidbestrijding heet dat, dat verhoogt de opbrengst van de akker. Maar daar komen we van terug, gif in de akker is het kwade er zelf in brengen . Uiteindelijk vergiftigen we onszelf daarmee. Laat het onkruid dus maar staan en verwijder het na het maaien en zoek naar natuurlijke manieren om het onkruid te bestrijden. Ook het verwijderen van onkruid uit de samenleving nu heeft dus geen zin, en straffen moeten we maar aan de rechters overlaten, want dat wat verkeerd is moet benoemd worden en wie verkeerd doet verdient straf. Ook daar was deze week een aardig voorbeeld van. Een van de meest kwade zaken in de samenleving is ongetwijfeld het misbruik van kinderen. Maar er is een vereniging van mensen die proberen voor het misbruik van kinderen een rechtvaardiging te vinden. Nu zijn er mensen die die vereniging willen laten verbieden, het kwaad uitrukken uit onze samenleving. Maar het ontneemt ons ook de mogelijkheid tot een weerwoord. Er is geen rechtvaardiging te vinden voor het misbruik van kinderen, alle argumenten die kunnen worden verzonnen zijn vals en dienen alleen de eigen behoefte en gaan voorbij aan de schade die het kinderen kan brengen. Het kan  niet genoeg herhaald worden, maar als die vereniging er niet meer is, is er ook minder aanleiding het te herhalen. En we moeten onze kinderen waarschuwen, er is geen geheim zo groot dat ze het niet kunnen delen met vader, moeder, verzorger of de juf of de meester op school. Als iemand ze dat wijs maakt dan moeten ze dat toch controleren bij één van die vertrouwde volwassenen met wie ze niet zo’n soort geheim hebben.  Het enige wat we dus echt kunnen doen is bezig blijven voor een betere samenleving, dan moeten we steeds opnieuw mensen de kans geven opnieuw te beginnen maar dan op de goede weg. Jezus van Nazareth legt in het gedeelte dat we vandaag lazen uit dat de eindafrekening met name geldt voor hen die de Wet hebben verkracht, mensen uitgebuit en vermoord en misdrijven tegen de menselijkheid hebben gepleegd. Sommige van die misdadigers weten dat ook zelf wel. Van de Nazi’s kon uiteindelijk maar een handjevol leiders worden berecht in de bijzondere tribunalen die daarvoor waren opgericht, de rest had er zelf een einde aan gemaakt en maar een enkeling wist te ontkomen. Tot op de dag van vandaag wordt op de ergste van die misdadigers jacht gemaakt tot in de verste hoeken van de aarde. Ook in Japan heeft zo’n berechting in bijzondere tribunalen plaatsgevonden. Op dit moment lopen er bijzondere rechtbanken voor Rwanda en voormalig Joegoeslavië. En inmiddels hebben we een internationaal strafhof waar zelfs zittende machthebbers worden aangeklaagd. We maken dus wel stappen vooruit naar een samenleving waarin uiteindelijk het onkruid wordt vernietigd. De keus tussen graan zijn of onkruid  zijn ligt daarom voor de hand, al is het niet eenvoudig je niet te laten verstikken.

Voor ons is die uitleg van de gelijkenis bestemd. Wie het hele hoofdstuk 13 uit het evangelie naar Matteüs thuis nog eens naleest zal merken dat er nog een aantal gelijkenissen volgen op de gelijkenis van het onkruid en het graan, voordat de uitleg volgt. De gelijkenis gaat dan ook in de eerste plaats om het geduld dat we moeten hebben. Zoals de ballingen in Babel geduld moesten leren, eerst leren vertrouwen op de God van Israël, eerst zijn geboden onderhouden dan komt er vanzelf een einde aan de ballingschap, zo moeten de leerlingen van Jezus van Nazareth geduld leren betrachten en leren leven met het kwaad om hen heen. Dat geld voor ons natuurlijk ook. Het kwaad is er, het kwaad mag benoemd worden, het kwaad moet benoemd worden, maar denk er om het oordeel over mensen is aan God zelf. Jesaja ging terug naar het begin van schepping, naar de chaos waar de Geest van God de schepping begon, want wie mat de wateren van de dood in zijn holle hand? En wateren staan in het Oude Testament voor de dood. Jezus van Nazareth wijst nog eens fijntjes op het verlangen van mensen om het onderscheid te weten tussen goed en kwaad, maar de boom van kennis van goed en kwaad bleef verboden. Ook wij wijzen graag het kwaad in mensen aan en dat oordeel komt ons niet toe. Verstikken van groei van het koninkrijk, verhinderen van het goede in de samenleving, het zijn de kwade daden die we moeten benoemen, maar oordelen over een ander hoort ook bij de kwade daden. In de rechtspraak worden dan ook niet de mensen veroordeeld als slecht maar hun daden, daden die dan ook nog nauwkeurig als strafbaar moeten worden omschreven. Ook al vinden we iets moreel verwerpelijk, onfatsoenlijk of zelfs slecht, als het niet als misdrijf in de wet staat dan is iemand op grond van dat gedrag niet te straffen.  Ons rest ons niet anders dan het goede te doen en niet dan het goede, het kwade bestrijden met het goede zegt Paulus ons. De akker waar het hier over gaat is niet zo maar een akker, die akker zo staat er, is de hele bewoonde wereld, de hele aarde. Overal zijn mensen en al die mensen zijn onze broeders en zusters. We vergeten dat nog wel eens, ze geloven soms op een andere manier, misschien wel iets heel anders, ze zien er anders uit, ze praten anders, ze eten anders, ze ruiken anders, ze hebben andere gewoonten. Zijn ze graan of zijn ze onkruid? Die vraag mogen we dus van deze gelijkenis niet stellen, dat maakt de heer van de akker uit als de tijd van de oogst gekomen is. En dan komt er in de lezing van vanmorgen een verrassende passage. De zaaier is natuurlijk Jezus van Nazareth, die zal natuurlijk ook komen om te oordelen de levenden en de doden zoals in de Apostolische geloofsbelijdenis staat, maar het graan zijn de kinderen van het koninkrijk. En kinderen van het Koninkrijk dat zijn wij ook. En wie vergeleek zich ook al  weer met de graankorrel die sterft in de aarde? Jezus van Nazareth zelf. Juist daarom zou hij moeten lijden en sterven. En wie riep op het kruis achter hem op de nemen? Juist ook Jezus van Nazareth zelf en hier in deze gelijkenis leren we opnieuw dat we vrucht zullen dragen als we bereid zijn als een graankorrel te sterven, als we alleen gericht  zijn op de goede vruchten van de geest en ons niet verstikken laten door het kwaad. Dat is dan ook het antwoord op de actualiteit. Het kwade is er, daar is geen ontkomen aan, maar ons antwoord op het kwaad is het goede. Het kwade verwijten wij niet aan de God van Israël, die de wereld zo lief had dat hij zijn Zoon naar de aarde zond om de Wet te vervullen die zegt dat wij onze naaste lief moeten hebben als onszelf. Het kwade is er, altijd en overal, maar het kwade is door ons uiteindelijk alleen te bestrijden door het goede, pas aan het einde van de geschiedenis zal het kwade uitgeroeid zullen worden. Onze lezing uit het Evangelie van Matteüs vanmorgen sluit weer af met de krachtige oproep. wie oren heeft moet luisteren.  het klinkt als de geloofsbelijdenis van Israël: Hoor Israël de heer is God en God is één. Het is hier de oproep om te vertrouwen op de afloop. Ook al zijn we alleen bezig met het goede, ook al brengt dat goede de vruchten van de geest voort, ook al groeit ons aantal en het Christendom is op de wereld een groeiende godsdienst, wij zien nog steeds het kwaad, wij zien de onverschilligheid, het egoïsme, de zelfgenoegzaamheid, toenemen, wij zien hoe mensen om hun geloof buiten de samenleving geplaatst dreigen te worden. Het lijkt voor ons of het onkruid, of het heidendom van nationalisme en eigendunk het samen delen, samen werken en samen leven gaat verstikken, maar, de grote maar die het Christelijk geloof, die de Bijbel van Joden en Christenen plaatst in onze geschiedenis die grote maar is dat het uiteindelijk goed zal aflopen met het goede en dat het goede het kwaad zal overwinnen. Wij weten dat de dood niet het laatste woord heeft, wij weten dat door de opstanding van Jezus van Nazareth uit de doden, wij mogen weten dat ook het kwaad niet het laatste woord zal hebben, wie oren om te oren heeft hore. De rechtvaardigheid van onze God die het kwaad niet onbestraft laat is dus een zaak van geloof, als we daarin geloven dan kunnen we leven tussen het kwaad, dan kunnen we ondanks het kwaad goede vruchten dragen, dan verstikt het kwaad niet ons, maar wij het kwaad.  Daarom zetten wij ons in voor de zwakken. Daarom horen we de roep van de Samenwerkende Hulporganisaties om te geven aan giro 555 zodat de kinderen en hun ouders in de Hoorn van Afrika op tijd te eten zullen krijgen, delen we ons brood dus met de hongerenden…..zie collecte, want aan de vruchten herkent men de boom, aan die vruchten herkent men de korenaren die 30, 60 of 100 voud aan opbrengt kunnen hebben, aan die vruchten zijn ook wij hier in Ter Aar herkenbaar, elk voor zich en samen als gemeenschap. Totdat hij komt.
Amen.

Read Full Post »

Lezen: Exodus 34:4-9

           Matteüs 28: 16-20

Wie op Hemelvaartsdag hier in de ochtenddienst was en nu de lezing uit het evangelie naar Mattëus hoort denkt dat ik gewoon doorga waar ik toen gebleven was. Maar zo is het niet.  We lazen toen uit Lucas en Lucas nam ons in zijn Evangelie mee naar Bettanië en in de Handelingen naar de Olijfberg. Vandaag we vieren het feest van de drie-eenheid en dat is een feest na het feest van Pinksteren waar we de uitstorting van de Heilige Geest hebben gevierd. Daarvoor neemt Matteüs ons mee naar de berg waar ook de Bergrede werd uitgesproken. En zo hebben we dan Vader, Zoon en Heilige Geest. In hun namen dopen we, zoals in Matteüs wordt opgedragen,  en het wordt dus hoog tijd om de roep van Israël opnieuw in gedachten te brengen : Hoor Israël, de Eeuwige is God en de Eeuwige is één. Het is de absolute grondgedachte van het Joodse geloof en daarmee ook van het Christelijk geloof. Het drukt de ontzagwekkende grootheid van God uit. Maar voor Christenen als wij is die God van Israël een drie-enig God. Op die Berg kreeg Jezus aan het begin van zijn optreden alle landen en alle volken te zien, de mensen hadden zich verspreid over de aarde. Hij kreeg de macht aangeboden over alle volken maar die wees hij af. Nu is hij bekleed met alle macht in hemel en op aarde en kan hij zijn volgelingen opdragen zijn boodschap naar de uiteinden der wereld te brengen. Met Pinksteren hebben we gehoord dat iedereen die boodschap kan verstaan, elk in zijn eigen taal. Niet een volk op een kluitje in een stad die zich niet verspreiden laat, maar een mensheid  die de aarde bewoont en in alle verscheidenheid elkaar als broeders en zusters weet te herkennen. Maar de drie-eenheid is in de geschiedenis vaak een omstreden begrip geweest. Als je Jehova getuigen aan de deur krijgt loop je de kans dat ze je willen overtuigen van de onzin van de drie-eenheid, 1+1+1=3 en niet 1. Over kerkvader Augustinus gaat zelfs een anekdote die verband houdt met de drie-eenheid, hij liep eens te piekeren op het strand over de vraag hoe dit leerstuk nu goed onder woorden te brengen toen hij een klein jongetje zag dat water uit de zee in een kuiltje stond te scheppen. Toen hij aan het jongetje vroeg wat die aan het doen was antwoordde die dat hij de zee leeg wilde scheppen in zijn kuiltje. Maar dat kan niet zei Augustinus, nou zei het jongetje u probeert toch ook het geheim van de drie-eenheid in uw kleine hersenpan te krijgen? Toen snapte Augustinus dat het geheim van de drie-eenheid ondoorgrondelijk is staat er dan in het verhaal. En dan houden theologen vaak op om er verder over te praten, je moet het maar geloven. Maar dan maken we ons er te gemakkelijk van af. Want dat God zich op meerdere manieren aan ons kan openbaren is uitermate Bijbels en voor de eenheid van de gemeente tamelijk nuttig, we hoeven de manier waarop wij God ontmoeten niet aan een ander op te leggen. Augustinus had een andere kerkvader als leraar, Tertulianus en voor die kerkvader was de drie-eenheid heel wat eenvoudiger. Hij gebruikte een beeld waarvan ik denk dat het ook hier in Julianadorp wel begrepen zal worden. Net als in Noord-Afrika waar Tertulianus vandaan kwam heeft men hier nog weet van bloemen en planten. Tertulianus wees er op dat we een bloeiende plant in zijn geheel bij haar naam noemen. Maar we noemen ook de bloem alleen bij dezelfde naam, ook de wortels noemen we bij die naam, zo ook de stengel met de bladeren, van sommige planten zelfs alleen de bladeren. Toch vormen die allemaal een eenheid. Ze verschijnen allemaal op een eigen manier, hebben een eigen functie maar vormen desondanks een eenheid. Bij planten is 1 wortel + 1 stengel + 1 bloem wel degelijk 1 plant. En hier in de omgeving heb ik geleerd dat als je het hebt over een tulp, je de bol kunt bedoelen, het loof kunt bedoelen , de bloem kunt bedoelen of het geheel kunt bedoelen, dat geldt ook voor de narcis, de hyacint of het sneeuwklokje. Waarom dan niet voor de God van Israël? Juist  het idee van de drie-eenheid kan ons behoeden voor het losknippen van één van de drie zoals in de kerkgeschiedenis vaak is geprobeerd. God de Vader, schepper van hemel en aarde werd losgeknipt van God de Zoon die dan als de werkelijke God werd gezien, de scheppende God had zijn werk niet goed gedaan en was dus niet de echte God die mensen kon bevrijden, en in onze dagen lijkt het er soms op dat God de Geest losgeknipt wordt van de Vader en de Zoon omdat die te hoge eisen stellen aan ons geloof. De Geest moet dan voldoende zijn. Zo zijn er ook mensen die Jezus van Nazareth los knippen van God en van de Heilige Geest. Jezus van Nazareth is dan alleen maar mens en niet meer God die laat zien hoe een mens naar zijn beeld en gelijkenis er eigenlijk uit zou moeten zien, eigenlijk bedoeld is. Jezus is dan een goed mens zoals er veel goede mensen zijn geweest, een voorbeeld zoals er veel voorbeelden zijn geweest. Het heeft enkele eeuwen geduurd voordat de Kerk onder worden had gebracht dat de Vader en de Zoon een in wezen zijn, de ene God zijn waarvan al in het Oude Testament, de Hebreeuwse Bijbel werd getuigd, maar dat Jezus van Nazareth tegelijk waarachtig God en waarachtig mens was. Toen men dat onder woorden had gebracht was de vraag waar nu die Heilige Geest vandaan komt, vorige week vierden we dat nog. Enkele 10 tallen jaren waren nog nodig voordat men  onder worden had gebracht dat de Geest uitgaat van de Vader en de Zoon en zo staat het sinds eeuwen in de geloofsbelijdenis van Nicea, die met de persoon van de Heilige Geest werd aangevuld op de synode van Calcedon. Die geloofsbelijdenis van Nicea wordt door de Kerk tot haar belijdenis  gerekend. Dat is bij de vorming van de Protestantse Kerk Nederland opnieuw zo in de orde van de Kerk gezet. Maar wat heeft die kerkgeschiedenis en die ingewikkelde discussie nu met ons vandaag te maken? De wetenschap heeft ons geleerd dat de aarde op een heel andere manier gemaakt is dan in het lied van de Schepping uit Genesis 1 staat. Dat we vanuit en met de Heilige Geest moeten proberen ons leven in te richten ligt ook voor de hand en dat we daarbij de mens Jezus van Nazareth als ons voorbeeld mogen kiezen is toch ook niet verkeerd. Maar losknippen van elkaar kan niet. Zoals de afzonderlijke tonen in een akkoord op het orgel nooit het akkoord zelf kunnen laten weerklinken kunnen we over God nooit spreken zonder het over Vader, Zoon en Heilige Geest te hebben. Dat onze God een drie-enig God is zegt ook dat onze God alle verstand te boven gaat, dat we van onze God als mensen geen voorstelling kunnen maken, zegt ook iets over de ontzagwekkende grootheid van onze God die ons tegelijkertijd zo nabij wil zijn. Wie het Oude Testament kent weet dat we God in de eerste plaats aan eigenschappen kennen. De lezing van vanmorgen uit Exodus brengt ons dat nog eens onder de aandacht. Mozes kent zijn God als liefdevol en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, maar ook als een rechtvaardig God die misdaden niet ongestraft laat, de gevolgen van misdaden kun je soms terugvinden tot in het derde en vierde geslacht, maar misdaden die zijn bestraft en vergeven komen de kinderen tot in het duizendste geslacht ten goede. Maar we weten ook uit het Oude Testament dat de God van Israël zich op verschillende manieren laat zien. Het gedeelte dat we vanmorgen lazen komt uit het verhaal over de sluiting van het verbond bij de Horeb. God had zich daar laten zien in storm en donder en bliksem op de top van de Berg, het volk was daar zo bang van geworden dat zij Mozes hadden gevraagd namens hen de berg op te gaan om de geboden van God te ontvangen. Mozes ontmoette daar een God die er heel anders uitzag, een stralende God, die straalde zo dat Mozes zijn eigen gezicht moest verbergen omdat die ook zo straalde dat het de mensen vlak bij hem verblindde. Het is het hoogtepunt uit het verhaal over de tocht door de woestijn. Daar had het volk de God van Israël gezien als een wolkkolom overdag en een vuurkolom in de nacht, heel andere soorten God als het ware. En als de profeet Elia vraagt om de Heer te mogen zien dan is God niet in de storm, maar in het zacht suizen van de wind.  Toch zijn al die verschillende vormen waarin God zich openbaarde uitdrukkelijk één en dezelfde God. Het leert ons ook dat God zich openbaart op de manier die mensen nodig hebben. Zo zal de God voor slaven een andere betekenis hebben dan voor rijken, slaven vragen een bevrijder, rijken vragen om een meedeler, een voorbeeld van hoe te delen van hun overvloed. Zo is God tegenwoordig ook anders voor vrouwen dan voor mannen, vrouwen hebben immers ook weet van de pijn die het kost om leven te schenken en hoeveel zorg het behoud van het leven met zich mee kan brengen, mannen zijn gewend om God te beschouwen als een van hen, een sterke en machtige God die de zwakken beschermt. En nog steeds hebben we het over dezelfde drie-enige God van Israël. Maar wij beschrijven de God van Israël ook graag met menselijke termen. In het Oude Testament is daar een begin mee gemaakt. God wordt daar ook gezien als een herder, die waakt over de kudde. God schrijft de namen van zijn kinderen in de palm van zijn hand is een prachtige uitdrukking uit de Psalmen, alsof de God van Israël handen en vingers heeft als een gewoon mens. We mogen van de Bijbel op die manier over God blijven spreken als we maar beseffen dat we dan spreken als dichters en dromers die eigenschappen van God onder worden proberen te brengen zoals Mozes dat deed toen hij de stenen platen kreeg. En God heeft het ook gemakkelijk gemaakt over God te spreken als over een mens door zijn Zoon Jezus van Nazareth te zenden. Ook die benadrukte zijn eigenschappen als de weg, de waarheid en het leven, het licht van de wereld, bron van levend water. En in het beeld van de goede herder smelten de beelden uit het Oude en Nieuwe testament samen. De Heilige Geest zet ons vervolgens in beweging om Jezus van Nazareth na te volgen, zijn weg te gaan, en daarmee de geboden van God te vervullen onze naaste lief te hebben als onszelf en daarmee onze God lief te hebben boven alles. De Heilige Geest maakt het ons mogelijk alles en iedereen daarin mee te nemen, tot aan de einden der aarde. Waarbij we er op kunnen vertrouwen dat God zich openbaart aan een ieder op de wijze die een ieder nodig heeft, zoals met Pinksteren aan ieder in zijn eigen taal. God heeft zich in zijn soevereine liefde veranderlijk gemaakt. Hij gaat samen met ons door een proces heen dat ook hem verijkt, als Vader krijgt hij zonen en dochters, uit iedere streek en elke taal.  En daarmee zijn we gekomen aan de lezing uit het nieuwe Testament van vanmorgen. Wat allereerst opvalt zijn de twijfelaars. Of waren u die niet opgevallen? Twijfelaars hebben bij ons een negatieve klank. We houden meer van de zekerheden van het geloof. Maar twijfelaars zijn niet zo negatief. Zij weten ons voortdurend nieuwe vragen te stellen, vragen waarop we vaak het antwoord schuldig moeten blijven. Maar als de tijden veranderen weten we ook dat God, die met ons zal zijn tot aan het einde der dagen als de aarde voltooid zal zijn, zich steeds zo zal openbaren als wij Hem nodig hebben. Twijfelaars vragen daarnaar, blijven daarnaar op zoek. Twijfelaars hebben we dus nodig. Twijfelen is niet erg. In de tijd van Jezus van Nazareth, na zijn kruisiging, toen hij opnieuw verscheen aan zijn leerlingen, op de berg waar hij hen onderwezen had nota bene, waren er zelfs onder hen nog die twijfelden. Maar de opdracht blijft hetzelfde voor alle leerlingen van Jezus van Nazareth. Maak alle volken tot mijn leerlingen door hen te dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heigelige Geest, en hen te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. In de doopformule die Jezus hier hanteert en die op gezag van het verhaal van Mattheüs in alle christelijke gemeenschappen wordt gehanteerd, is het hele verhaal van Jezus van Nazareth samengevat. Er is één vader voor allen, God, want er staat geschreven dat wij allemaal kinderen van God genoemd kunnen worden. Jezus van Nazareth werd Zoon van God genoemd en door hem kunnen we de Vader zien, daarom kon hij zeggen dat hem alle macht gegeven is in de hemel en op aarde. De heilige Geest valt op allen die zijn Weg willen gaan, die mee willen doen in zijn verhaal. En daar komt het moeilijkste te geloven. Elke gelovige is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Daar moet je maar op durven vertrouwen. Dat kan als je voor ogen houdt dat Jezus met ons is al de dagen tot aan de voltooiing van de wereld. Vroeger stond hier “voleinding”, alsof het er om gaat dat het duurt tot het afgelopen zal zijn met de aarde, maar voltooiing is een betere vertaling. In het Grieks staat een woord dat omschreven kan worden met “tot het klaar is”. De aarde moet dus nog afgemaakt worden, die is nog niet klaar. In het lied van de Schepping zag God naar de aarde en zag dat het goed was. Als wij naar de aarde kijken zien we dat het op de aarde in het geheel niet goed is. Aan ons dus om aan dat scheppingswerk deel te gaan nemen, God opnieuw als Schepper te belijden en te zorgen dat het op de aarde goed wordt. Dat de hemel op aarde kan wonen en dat, zoals het in het boek Openbaring staat, God zijn tenten op deze aarde kan spannen. Dat is natuurlijk een prachtig werk om aan mee te doen. En wanneer is het goed op de aarde? Jezus heeft het ons op de berg geleerd. We worden op het einde van het verhaal van Mattheüs nog eens gewezen op de Bergrede. Daar ging het om de vredestichters, om het voeden van de hongerigen, het kleden van de naakten, het lessen van de dorst van de dorstigen, het bezoeken van de gevangenen, het genezen van de zieken, het troosten van de bedroefden, het recht doen aan de ontrechten, het liefhebben van de naaste, zelfs van je vijanden, het delen van wat je hebt, als je er twee hebt geef dan een aan wie er geen heeft. Voor elk van die taken zijn ook in onze tijd talrijke voorbeelden aan te wijzen waarmee je aan de slag kunt. Dichtbij hier in Den Helder en ook in Julianadorp  zijn de armen, armen die tegenwoordig zelfs voedselbanken nodig hebben, verder weg zijn talrijke mensen die dood gaan van honger, die monddood gemaakt worden, gemarteld en geslagen. Straks in de collecte kunnen we weer oefenen in het samen delen met de armsten hier en ver weg. Maar vanuit elk huis in ons land, vanuit elk huis in de wereld, kan een hand naar hen worden uitgestoken. In een zijzaal van de Kerk komen we hier al de wereldwinkel tegen, het begin van eerlijke handelsverhoudingen, ook hier in Den Helder en Julianadorp kun je deelnemen aan Amnesty International, ook hier is vrijwilligerswerk te doen voor zieken en gehandicapten, voor ouderen en voor kinderen, voor allochtonen en autochtonen. De Geest zet ons aan het werk, onze wereld herscheppen. Tot God ziet dat het goed is en de aarde voltooid zal zijn.

Amen

 

Read Full Post »

Lezing: Genesis 4:1-17
             Johannes 21: 1-14

Gemeente

Kaïn en Abel op Moederdag?. Is dat nu wel het passende verhaal dat je op deze zondag uit de Bijbel zou moeten lezen? Beide jongens hadden natuurlijk een moeder. Eva, want moeders spelen vanaf het begin van de ontmoeting tussen God en mensen een grote rol. Een moeder waarvan gezegd wordt dat ze in pijn haar kinderen zou baren en de moeders die hier in de kerk zitten weten maar al te goed wat dat betekent. Hopelijk hebben ze minder direct ervaring met de pijn die het doet als je ene zoon de andere doodslaat, want ook dat zit in het verhaal. Maar het verhaal van Kaïn en Abel gaat niet in de eerste plaats om dat doodslaan. Dat verhaal gaat in de eerste plaats om het antwoord dat Kaïn geeft op de vraag waar zijn broer is: “Ben ik mijn broeders hoeder?” En dan weten we gelijk dat Kaïn nooit op zijn moeder heeft kunnen lijken want van zijn moeder had hij ongetwijfeld geleerd ook voor zijn broer te zorgen. Moeders blijven immers eigenlijk hun hele leven lang voor hun kinderen zorgen? Altijd spelen de zorgen van hun kinderen ook door hun hoofd en steeds weer moeten ze zich voorhouden dat hun kinderen in staat zijn hun eigen problemen op te lossen.  Al vanaf de geboorte benadrukt Eva dat het bij Kaïn om een man gaat, daar was de hulp van God bij nodig. Uit zichzelf had ze geen man ter wereld gebracht maar misschien nog een vrouw. Maar het bleef niet bij één man, die man Kaïn, kreeg ook nog een tweelingbroer, Abel. En keurige joodse jongens als ze waren brachten ze van de oogst van hun arbeid aan God een offer. We kennen het verhaal:  dat van Abel werd opgemerkt, dat van Kaïn niet. Maar waarom eigenlijk niet. Dat staat nergens. ja, veel en veel later in de brief aan de Hebreeën staat dat het offer van Abel misschien waardevoller was, daar was immers leven voor genomen, dat was ritueel onverdoofd geslacht, dat van Kaïn was graan, misschien tot brood verwerkt maar toch. Maar het staat er niet. God laat niet altijd merken dat het offer dat je brengt wordt opgemerkt. Iets meer dan een week geleden hadden we de lintjesregen. Daar zie je dat ook. Al die mensen die een lintje krijgen hebben dat ongetwijfeld verdiend, maar als we goed nadenken kennen we allemaal wel mensen die zich al jaren voor allerlei zaken in de gemeenschap inzetten, ze zijn nooit te beroerd om te helpen, ze zetten stoelen klaar als er weer eens een concert is, ze helpen schoonmaken, rijden anderen met hun auto, maar ze zitten nooit in een bestuur of een commissie. Je kunt ze altijd bellen maar ze zetten zichzelf nooit op de voorgrond. En soms hoor je pas bij toeval dat ze ook nog een zieke hadden bezocht en daar gekookt hadden of iets in het huishouden gedaan. Ze krijgen nooit een lintje, ze worden eigenlijk nooit opgemerkt. Jezus van Nazareth zou zijn leerlingen voorhouden dat het er niet om gaat op te vallen met wat je doet. De minste dienaar willen zijn, daar gaat het om. Bij Kaïn wekt het woede en jaloezie op. Als God zo goed op Abel let dan moet God ook maar voorkomen dat Abel doodgeslagen wordt. En dat komt ons ook bekend voor. Wat moeten we met een God die kinderen kanker laat krijgen, die tsunami’s en aardbevingen laat gebeuren, die vliegtuigen laat neerstorten, en jonge mannen schietend door een winkelcentrum laat lopen. Maar wie zijn wij dat wij God ter verantwoording roepen, als we dat doen dan stellen pas echt de vraag van ben ik mijn broeders hoeder. God laat Kaïn toch ook niet ombrengen, in tegendeel, Kaïn wordt gestraft, zijn gewas groeit niet meer gevoed door het bloed van Abel, en bloed was de drager van het leven. Maar wie aan het leven van Kaïn komt zal zeven maal gewroken worden. God zorgt voor zijn kinderen als een moeder, die je wel zonder eten naar je kamer stuurde, maar later toch met een bord eten naar je toe kwam. Zo mogen wij het beeld van een moeder vandaag ook invullen. Zo mogen we ook het verhaal van Kaïn en Abel lezen. De gouden regel dat we een ander moeten doen wat we aan onszelf gedaan zouden willen hebben zoals die als gebod in de Bijbel aan ons is overgeleverd leren we van nature van onze moeders. Als in de Joodse godsdienst gevraagd wordt waarom mannen verplicht zijn de synagoge te bezoeken en vrouwen niet dan is het antwoord dat vrouwen de Tora, de wet van God, de gouden regel al van nature in hun hart gegrifd hebben, mannen moet die regel telkens weer voorgehouden worden.. De Engelse theologe en schrijfster Karen Amstrong heeft vorig jaar de stoot gegeven voor een wereldwijde beweging rond de gouden regel dat je een ander niet moet doen wat jij niet wilt dat aan jou gedaan wordt. Rond die regel is het handvest van Compassie geschreven. En in onze dagen hoort daar ook een jaarlijkse prijs bij zodat we voorbeelden hebben hoe compassie in praktijk te brengen. De winnaar van de compassieprijs dit jaar was Bright O Richards, een vluchteling uit Liberia. Bij de uitreiking van de prijs op 9 april in de Nicolaïkerk in Utrecht haalde hij een verhaal aan dat door zijn moeder werd verteld en dat ons vandaag kan helpen om de verhalen uit de Bijbel te begrijpen. Bright werd ontvoerd toen hij 10 jaar was. De bedoeling was dat hij kindsoldaat zou worden, maar zijn familie en de inwoners van het dorp geloofden nooit dat hij dat zou kunnen en ze waren er van overtuigd dat hij doodgeschoten zou worden. Alleen zijn moeder bleef volhouden dat hij leefde. Na een groot aantal maanden kreeg zijn moeder op een nacht een droom. Ze droomde dat ze bij haar zoontje was die op het punt stond doodgeschoten te worden. De droom was zo levendig dat ze zelfs de kleur van zijn onderbroek kon zien. Toen de soldaat aanlegde om hem dood te schieten werd deze plotseling weggeroepen en haar zoontje bleef alleen achter. De volgende morgen riep de moeder van Bright alle dorpelingen bij elkaar en ze organiseerde een feest, een feest om het leven van haar zoon te vieren en God te danken. Haar zoon ontsnapte uiteindelijk en wist naar Nederland te vluchten, die prijs kreeg hij omdat hij een toneelstuk wist te organiseren over wat hij en een paar andere vluchtelingen hebben meegemaakt. Daarmee wist hij vooroordelen over vluchtelingen te bestrijden en meer begrip te wekken. Maar ons gaat het om de droom van die moeder. De droom dat de dood niet de winnaar is over het leven. Dat was de droom die ook Eva wakker hield. Haar immers was de belofte gedaan dat een nakomeling van haar de kop van de slang met zijn hiel zou vermorzelen. De hiel doet aan Jacob denken, maar Christenen geloven dat uiteindelijk Jezus van Nazareth het kwaad heeft overwonnen. Hij immers hield aan het kruis de liefde voor de naaste vol, hij liet het zwaard weer in de schede steken toen hij gevangen werd, hij zweeg tegen zijn aanklagers, hij hielp de moordenaar die met hem gekruisigd werd, hij bad om vergeving voor hen die hem vervolgden en hij zorgde nog voor hij aan het kruis stierf voor verzorging van zijn moeder. En hoezeer past nu het verhaal uit het Evangelie van Johannes bij Moederdag. De mannen zijn na alle emotionele gebeurtenissen weer teruggekeerd naar Galilea, daar zouden ze Jezus van Nazareth weer ontmoeten.  Maar ja, wachten duurt lang en waar wacht je nu helemaal op. Ze gingen maar weer aan het werk, met z’n zevenen, er moet brood op de plank komen nietwaar, voor elke dag brood. Maar een hele nacht vissen levert niks op, het lijkt er op dat ze het na drie jaar zijn verleerd. En als dan een onbekende tegen de ochtend vraagt of ze wat te eten hebben moeten ze toegeven dat ze gefaald hebben, er is niks. Er volgt dan een opmerking die Moeders ook nog wel eens hebben, als het de kinderen niet lukt, zo’n nuchtere opmerking, probeer het eens anders, zoek een andere manier om je probleem op te lossen. Jezus doet het hier als terloops ook, werp je net uit aan de andere kant en jawel, net als de raad van je moeder vaak heeft geholpen lukt het hier ook. Het net zit vol en zo was Jezus van Nazareth voor de kruisiging zo kun je hem na de opstanding dus opnieuw ontmoeten. En als ze naderbij komen zien ze dat het waar is. Wie anders heeft een maaltijd klaar als je van je werk komt, wie anders zit klaar om je verhaal te horen en heeft al voor je gezorgd voor je het hebt kunnen vragen. De vraag van “ben ik mijn broeders hoeder?” is volledig weggepoetst en verdwenen, hier wordt al gezorgd voor iemand heeft kunnen vragen waar je broer eigenlijk is. Dat verhaal over Moederdag wordt langzamerhand wel een mannenverhaal. Eerst KaIn en Abel en dan Petrus en Jezus. Eva wordt terloops genoemd en Maria is uit het verhaal verdwenen. Maar het verhaal moet dan ook aan mannen verteld worden. Vrouwen hebben dat al van nature in zich. De oude Rabijnen hadden het goed in de gaten. Het zijn de mannen die zich voortdurend afvragen of ze nu wel voor die ander moeten zorgen, het zijn de vrouwen die de maaltijd op tafel hebben voor ze thuis komen. En is dat in de Christelijke gemeente ook vanzelfsprekend? Volgens Paulus, die de regel van de compassie door de hele wereld zou brengen, in het geheel niet. Hij wijst er op in de brief aan de Galaten dat in de Christelijke gemeente het onderscheid tussen mannen en vrouwen is weggevallen. Bij ons zit vader net zo vaak met de maaltijd klaar als moeder, luistert vader net zo vaak naar de problemen van zijn kinderen als moeder. Bidden wij niet tot onze vader in de hemel en geloven we niet dat we geschapen zijn naar zijn beeld? Is de wijsheid niet de vrouw die roept op de hoeken van straten en is die wijsheid niet God zelf en het begin van de wijsheid de vreze voor God, de gehoorzaamheid aan het gebod de naaste lief te hebben als onszelf, de hoeder van onze broeder en zuster te zijn? Wij nemen zo vaak de opmerkingen uit de Bijbel als vanzelfsprekend en denken er verder niet over na. Zo kennen wij op het eerste gezicht mannen en vrouwen en denken dus dat als er staat: man en vrouw schiep hij hen dat betekent dat er staat dat God de mens binair heeft geschapen, in twee soorten een man en een vrouw. Maar dat staat er nu net niet. God schiep de mens, die mens is man en vrouw, dat staat er, er staat niet God schiep de mens, de man als man en de vrouw als vrouw, zo lezen wij het vaak. Maar in het verhaal van God valt het verschil tussen man en vrouw weg, dat houdt Paulus ons ook voor. Dat betekent dat we elk voor zich onze sterke en zwakke kanten onder ogen mogen zien en onze sterke kanten mogen ontwikkelen en elkaar mogen aanvullen. In de loop van de eeuwen hebben we ideaal beelden ontwikkeld van vaders en moeders. Maar wie goed oplet bij het Bijbellezen ziet dat we de eigenschappen die we op moederdag aan de ideale moeder toekennen ook van God de Vader ervaren. De mens is geschapen naar Gods beeld en dat is dus man en vrouw. Het is maar goed dat we geen beeld van God mogen maken want God is zoals hij wil zijn, ook dat is een vertaling van de Godsnaam die aan Mozes werd geopenbaard. Elk van ons zal op z’n tijd wel eens verzuchten dan je nu eenmaal niet de hele wereld op je nek kunt nemen, de moderne vertaling van het ben ik mijn broeders hoeder, maar elk van ons zal op z’n tijd ook klaar staan om harde werkers te ondersteunen en voor hen een maaltijd te bereiden. Op deze moederdag mogen wij ons afvragen of wij nog naasten hebben die we misschien uit het oog verloren zijn maar die we toch moeten laten weten dat we ze lief hebben als onszelf. Galilea werd het land van de heidenen genoemd en in het land van de heidenen is dat soms extra nodig. Dat beeld van Jezus van Nazareth daar aan de oever van het meer in het ochtendgloren, met dat vuurtje, de vis en het brood. We vergelijken het vanmorgen gemakkelijk met het beeld van de moeder die thuis wacht met het eten klaar tot het gezin waarvoor ze de zorg draagt thuis komt. Maar wijst het verhaal zoals Johannes het vertelt op een bijzonder beeld dat je aan Jezus van Nazareth zou moeten toedichten? Johannes begint ineens te schrijven over de openbaring, hierna openbaarde Jezus zich en hij openbaarde zich aldus. Dat woord was bij Johannes nog niet gevallen. De verrijzenis, de opstanding uit de doden was blijkbaar nog niet de openbaring waarop werd gewacht, die komt pas nu, nu eerst wordt duidelijk wat de ware aard van de opgestane heer voor ons is. Johannes speelt graag met woorden en begrippen. Hier gaat het ineens ook over Nathanaël uit Kana in Galilea. Over die Nathanael staat geschreven dat deze waarlijk een Israéliet is in wie geen bedrog is en over Kana schrijft Johannes dat op de derde dag daar het eerste wonder van Jezus van Nazareth plaatsvond, het feestwonder van het water dat in wijn veranderde, en dit is de derde keer dat Jezus van Nazareth verscheen. Niet dat we overigens alle verwijzingen en symbolen uit het verhaal van Johannes begrijpen. Over het aantal vissen bijvoorbeeld bestaat geen eenduidige verklaring. Het zijn er 153. De eerste uitleg vinden we bij de kerkvader Origenes, die is nog eenvoudig. Er zijn 50 dagen tussen Pasen en Pinksteren en 3×50+3 is 153, dit getal benadrukt volgens hem dus nog eens het belang van de drieëenheid. De meest inventieve uitleg komt van de kerkvader Augustinus. Die wijst er op dat eerder in het verhaal van`Johannes ook al verteld was over een wonderbare visvangst. toen was er sprake van twee schepen waarvan men later aannam dat het zou gaan om een schip voor israél en een schip voor de Heidenen. Nu gaat het om het uiteindelijke volk van Christus en dat getal van 153 gaat volgens Augustinus terug op de 10 geboden. Daar zijn er 3, de eerste 3, die gaan over God en 7 die gaan over de mensen. De mensen kunnen dat alleen vervullen door de Heilige Geest, die moet je dus bij die 10 optellen en 7 staat voor de Heilige Geest, zo kom je op 17 en als je nu de getallen van 1 tot en met 17 bij elkaar optelt kom je op 153. Augustinus had er een uitgebreide preek voor nodig om het allemaal onder de aandacht te brengen. Mij spreekt het beeld van Hieronymus meer aan, dat was de man die de Griekse Bijbel in het Latijn vertaalde, de Vulgaat eeuwen lang de standaard vertaling in de Rooms Katholieke Kerk. Hieronymus stelde dat er 153 soorten vis bekend waren en als alle soorten vis gevangen werden dan moesten de apostelen vervolgens alle volken van de wereld voor de Christus vangen. Want ons verhaal vervolgt met de uitspraak van Jezus dat hij van die vissers vissers van mensen wilden maken. En zo zien wij ook vandaag Jezus van Nazareth nog. Hij roept ons op vissers van mensen te worden. Vandaag natuurlijk ook door te geven in de collecte voor het Verkuylfonds. Ik hoor nog tot de generatie die professor Verkuyl hoorde pleiten voor een kerk in Nederland die in solidariteit met de armsten in de wereld kerk wilde zijn en zo kon laten zien wat het Woord van de Vader kon betekenen voor de vernieuwing van de aarde, vernieuwing van het leven van mensen die geen leven hadden door hun armoede. Predikanten en voorgangers die dat Woord ook kunnen uitdragen zijn altijd opnieuw nodig, juist ook uit de armste landen zelf. Daar is geen geld om ze in een land als Nederland te laten studeren maar daar hebben wij dus een fonds voor, het Verkuylfonds voor de opleiding van de vissers van mensen.  Maar dat vissers van mensen worden kunnen we ook door hem na te volgen in het beeld waarin hij werd geopenbaard, zorgen voor de mensen die zorg nodig hebben. Op moederdag hoeft dat geen uitleg. Eert Uw vader en Uw moeder staat er en dat betekent niet dat je ze naar de mond praat of naar de ogen kijkt maar dat je laat zien dat de zorg die God onze vader en moeder ons kan laten geven aan anderen ook gezien wordt en nagevolgd wordt. Ook vandaag, ook de komende week, totdat zijn rijk komt.
Amen

 

Read Full Post »

Lezen:

Jeremia 14: 7-10 en 19-22

Lucas 18:9-14

 

Gemeente

 

Vandaag gaat het in de lezingen over het bidden. Om precies te zijn over goed en slecht bidden. Bidden hoort bij ons geloof, zo doen we dat, elke zondag in de kerk en als het goed is ook dagelijks of in elk geval met enige regelmaat thuis. Maar bidden is kennelijk niet eenvoudig. Anders zou het in de Bijbel niet ook gaan over verkeerd bidden en geeft Jezus van Nazareth zijn leerlingen zelfs les in bidden, op die les komen we straks nog wel terug. We beginnen bij Jeremia, de profeet die het begin van de ballingschap moest aankondigen. We kennen het spreekwoord dat nood ons leert te bidden. Het volk van Jeremia was in nood. Het noordelijke rijk, met Samaria als hoofdstad, was onder de voet gelopen en ook Juda, met Jeruzalem als hoofdstad, werd bedreigd. Die prachtige stad Jeruzalem, met de Tempel, het hart van de godsdienst van de God van Israël. Hoog tijd dus om de machtigste God van hemel en aarde te hulp te roepen?  Nietwaar? Niet waar dus, als je de machtigste God van hemel en aarde te hulp roept dan geloof je dus kennelijk dat er ook nog wel andere goden zijn. En die God van Israël had toch nog zo gezegd geen andere goden voor zijn aangezicht te dulden. Had het volk daar dan niet naar geluisterd? Ze belijden het zelf: hun wandaden getuigen tegen hen, talloze malen waren ze de God van Israël ontrouw geweest. Wat die wandaden geweest waren blijft hier verborgen en daardoor ook de oorzaak van het harde oordeel van hun God : De Heer schept geen behagen meer in hen. In de laatste twee verzen belijden ze zelfs niet alleen meer hun eigen schuld maar ook die van hun voorouders. Voor een genadig en barmhartig God die het werk dat hij begon niet zal laten varen moet er toch wel iets heel ergs zijn geweest dat het antwoord zo hard en afwijzend blijft. Nu, daar was ook alle reden voor lezen we elders in het boek van de profeet Jeremia, daar werden die wandaden wel benoemd en die waren zo erg dat die nauwelijks te herhalen waren. In de Tempel van Jeruzalem waren afgodsbeelden geplaatst, grote beelden. Op de hoeken van de straten in Jeruzalem stonden beelden van Baäl, de kanaänitische vruchtbaarheidsgod, op de hoeken van de akkers waren palen in de grond geslagen, niet zomaar palen maar palen die in moeder aarde binnendrongen om haar te dwingen tot vruchtbaarheid, zoals een man een vrouw tot vruchtbaarheid kan brengen, Asjera palen waren het en Asjera was de bruid van Baäl. Om het nog erger te maken was het vuur in het dal van Hinnon waar tot in de dagen van Jezus van Nazareth het afval van Jeruzalem werd verbrand omgevormd tot een offerplaats voor de god Moloch, in dat vuur werden kinderen geworpen als offer. Jeremia had de opdracht gekregen om het volk mee te delen dat hun God, de God van Israël, gruwde van hun wandaden, dat het geen zin had nog langer te bidden, maar dat hij zijn handen aftrok van hen en hen het beloofde land zou laten verliezen. De ballingschap dus. De eerste les is dus dat een schuldbelijdenis geen zin heeft als je niet geprobeerd hebt te leven naar de regels van de God van Israël. Als je alleen op zondag in de kerk komt om te bidden en je vergeet alles wat je hier gehoord hebt in je handelen door de week dan heeft ook het bidden hier geen zin. Als je geprobeerd hebt er naar te leven en dat is niet helemaal gelukt dan heeft dat bidden wel degelijk zin, juist hier in de kerk hoor je op zondag hoe je nog beter kunt antwoorden op de genade die God ons heeft geschonken. Aha, zult U zeggen, we gaan al iets snappen van dat voorbeeld dat door Jezus van Nazareth is gegeven, die gelijkenis over de Farizeeër en de tollenaar. In ons taalgebruik klinkt dat al bijna als de slechte en de goede bidder. Het beeld dat hier van één Farizeeër is geschetst wordt bij ons op alle Farizeeërs toegepast. We generaliseren. Dat doen we vaker, denk maar eens aan een uitdrukking als “Marokkaanse jongeren”, u denkt dan vast niet aan al die Marokkaanse meisjes die het beter doen dan hun autochtone leeftijdsgenoten, die verder studeren en hogere cijfers halen,  maar aan dat handjevol jongens dat hier en daar voor overlast zorgt. Is het beeld dat we van de beide hoofdrolspelers hebben dan wel juist? Het gaat om twee mensen die naar de Tempel gaan. Dat is dus niet zo maar ergens bidden, maar in de Tempel. Dat was niet zo vreemd want in de morgen en in de avond werden er offers gebracht om het volk te verzoenen met God. Wie mee wilde bidden was welkom en voor een persoonlijk gebed werd wierook gebrand zodat het gebed met de welriekende geur van de wierook tot God zou opstijgen. De tollenaar in ons verhaal bidt in woorden die over die verzoening gaan. Die Farizeeër heeft het over de Wet die in de Tempel wordt bewaard. Hij steelt niet, is zelfs niet begerig naar andermans goed want hij is niet roofzuchtig, hij is niet onrechtvaardig, geeft dus aalmoezen aan de armen en hij is niet overspelig. Daarmee heeft hij zo ongeveer alle 10 geboden al gedaan. Maar hij gaat verder. Hij is niet gehecht aan aardse goederen want hij vast twee maal in de week, dat staat wel niet in de Wet maar het staat natuurlijk wel goed en hij overdrijft ook niet met het vasten zoals in zijn dagen soms werd gedaan en waartegen gewaarschuwd moest worden. Hij geeft een tiende van al zijn inkomsten, dat was veel meer dan gevraagd werd want de Torah, de wetten van Mozes vragen alleen een tiende van koren, wijn en olie, hij heeft het dus uitgebreid tot alles wat hij aan inkomen heeft. Dat ziet er dus allemaal niet slecht uit. Daar mogen mensen een voorbeeld aan nemen. Was iedereen maar zo. En dan die tollenaar? Farizeeërs en tollenaars zouden in de werkelijkheid niet zo snel samen naar de Tempel gaan. Dat de tollenaar op enige afstand blijft staan is niet zo heel vreemd, ze hadden immers nooit contact. Jezus van Nazareth werd zelfs verweten dat hij eet met zondaren en tollenaren, die dan in één adem worden genoemd. Tollenaars hadden hun recht om tol te heffen van de Romeinen gepacht. De pachtsom was de belastingopbrengst die de Romeinen van het goederenverkeer wilden hebben. Door iets meer te heffen dan de pachtsom groot was, of te rekenen op een grote stroom van goederen konden de tollenaars zich een aardig inkomen verwerven. Tegelijk hadden juist de armsten hiervan het meest te lijden, zoals bij ons de armsten naar verhouding het meest aan BTW betalen: hoe minder je hebt hoe groter het deel van je inkomen is dat naar een dergelijke belasting gaat. Die tollenaar vraagt dan ook niet voor niets om genade, de barmhartigheid van God, verzoening staat er eigenlijk als werkwoord. We hebben dus te maken met een Farizeeër die aan alle kenmerken van het goede beantwoord en zich daarvan ook bewust is en een tollenaar die eigenlijk niet deugt en zich daar ook van bewust is. Moeten wij dan aan de kant van de slechten gaan staan? Mogen wij ons niet bewust zijn van het goede dat we doen? We collecteren vanmorgen voor de opvang van kinderen hier in onze gemeenschap. Voor de mensen die zich daar dag in dag uit mee bezig houden mogen wij toch best bewondering hebben? En zo rond een dergelijke collecte mogen we ons toch ook best afvragen of wij genoeg plaats maken voor die kinderen in onze dorpen? Hebben ze toegang tot onze verenigingen? Worden ze daar verwelkomt net als alle andere kinderen? Doen ze mee met onze dorpsfeesten? Groeten we ze in onze winkels zoals we andere kinderen uit onze buurt groeten? Het goede dat we doen mogen we toch wel benoemen? Het gaat er toch om het kwade te mijden en ons bezig te houden met het goede en niets dan het goede? Dat doet de Farizeeër uit ons verhaal ook. Moet God daar dan blij mee zijn wanneer dat als een lied opstijgt met de geur van de wierook? De God van de Farizeeër kan lui achterover gaan zitten want die hoeft niks meer te doen, die God heeft zijn werk gedaan op de Horeb, toen de Wet werd gegeven, en is nu klaar, de Farizeeër kan het zelf wel af. Voor wat betreft die God is het maar goed dat er nog tollenaars zijn, daar is nog heel wat werk aan te verrichten. Een genadig God heeft het met hen maar druk. En daar heeft Jezus van Nazareth het over. Want wie geeft het woord van de God van Israël handen en voeten? Heeft die Farizeeër ook zichzelf gedeeld met de armen? Heeft hij oog gehad voor de minsten en geringsten onder zijn broeders? Hij zet zich  kennelijk niet in voor de tollenaar. Op het moment dat hij een toonbeeld wordt van het goede vergeet hij het goede te doen en omdat hij ook zijn God niet te hulp roept blijft hij het vergeten. Bidden is dus niet alleen het goede roepen, dat mag dus best, maar ook zoeken naar de verzoening met onze God, waar is die verzoening tussen ons en onze God nog nodig?  Maar op onze borst slaan omdat we zo slecht zouden zijn? Zoals we gezongen hebben uit Gezang 419? Dat gaat meestal wel wat erg ver. We zijn echt wel zover dat we niet meer als die Farizeeër bidden. Op zondag naar de kerk gaan geeft geen maatschappelijke status meer, het ziet er eerder nog een beetje ouderwets uit. En een ambt bekleden in de kerk geeft je zeker geen aanzien meer. Zelfs een dominee of priester hoort niet meer bij de notabelen van het dorp. We zijn ons maar al te zeer bewust van onze positie als hardnekkige minderheid. Maar om ons nu op onze borst te kloppen omdat we zo zondig zijn? Zo slecht doen we het meestal nu ook weer niet. Maar hoe dan te bidden? Het hoort vandaag niet bij de lezingen maar deze vraag die de lezingen vanmorgen oproepen kent de Bijbel een helder antwoord. Een antwoord dat ons gegeven is door Jezus van Nazareth zelf en dat we elke zondag in de kerk oefenen, het Onze Vader. En het Onze Vader kan ons ook aan het denken zetten. God is onze vader, een vader die als een moeder zorgt voor zijn kinderen. Niet alleen van ons hier in de Kerk, we moeten het gebed immers in onze binnenste binnenkamer bidden, maar van ons mensen in de hele wereld. We bidden tot Onze Vader in die in de hemel is. Wij hebben God niet in onze binnenzak, zoals het volk Israël dacht in de tijd van Jeremia: als we God nodig hebben dan halen wij hem wel van stal en voor de rest doen we mee met de goden van de ons omringende samenleving, de goden van goud en belofte, van winst en profijt. Zo zit dat niet. God is een bondgenoot die met ons gaat, maar voor een verbond zijn er twee nodig, wij hier beneden en God in de hemel, en wij zullen ons moeten houden aan het heb uw naaste lief als jezelf. Wij zien de armen niet uit onszelf, wij hebben daar God voor nodig, wij hebben daar de verhalen over die God en wat die God van ons wil voor nodig. We bidden dan ook dat Gods wil geschiede, zoals dat gebeurt in de hemel zal het ook op de aarde moeten gebeuren. We bidden dus niet voor onszelf, voor onze eigen plannetjes, om onze eigen voetbalwedstrijd te mogen winnen, of onze zaak te doen slagen. We bidden voor de kinderen van God, de hongerigen, de naakten, de lammen en de  blinden, de armen en verworpenen van de aarde. Voor onszelf bidden we om ons dagelijks brood. Meer hebben we toch niet nodig? Als we maar te eten hebben. Maar hebt u zich wel eens afgevraagd wie die ons zijn uit deze bede? Het volk Israël ten tijde van Jeremia dacht dat ieder die besneden was, als Israëliet geboren er wel bij zou horen, De Farizeeër uit onze gelijkenis dacht dat ieder die de Wet naar de letter zou uitvoeren er wel bij zou horen. Maar Jezus van Nazareth laat subtiel zien dat ook die Tollenaar er bij hoort, net als de hoeren en de zondaars met wie hij at. Dat ons gaat dus verder dan de kudde hier vanmorgen verzamelt, ook onze dorpsgenoten uit de dorpen van de Thomasgemeente horen er bij, maar ook mijn stadgenoten en de stad en dorpsgenoten van Uw familie en de gemeente die U bezocht in de vakantie horen er bij. Ook de mensen die meeëten in de consistorie in Kolozsvár. Laat ons zeggen dat iedereen in ons land er bij hoort, maar ook iedereen in de hele bewoonde wereld. Al die mensen voor wie wij collecteren met kerk in actie horen er bij. Want pas als iedereen op de wereld echt is  voorzien van het dagelijks brood dan breekt  de vrede aan. Daarom beginnen we vanmorgen ook in de collecte uit te drukken dat die vreemde kinderen die hier in onze dorpen worden opgevangen er bij horen, bij ons horen dus, bij dat ons uit ons gebed. Maar dat Onze Vader gaat ook over vergeven, we vragen God ons te vergeven zoals ook wij vergeven. Toen in de zeventiende eeuw twee theologen een vraag en antwoord spel ontwierpen om jonge protestanten het nieuwe geloof  van de reformatie te onderwijzen, de Heidelberger Catechismus, spraken zij over het ”zoals wij vergeven” als over een voornemen dat je zou kunnen hebben. Vergeving is nodig, maar de Roomse beulen vergeven die de brandstapels hadden ontstoken? De boeren vergeven die in de 30 jarige oorlog hele dorpen hadden verwoest? De moordenaars en verkrachters vergeven die op het galgenveld werden gehangen, door heel Europa was dat de gewoonte, ook hier in West Friesland, dat  ging toch te ver. Wij hebben dan de neiging om te zeggen dat we inmiddels verder zijn, beter durven we misschien niet te zeggen, bang als we zijn in de val van de Farizeér te trappen. Maar missen we daardoor niet de kern van de zaak? De Farizeer blijft dezelfde maar de tollenaar zal moeten veranderen en waar zit bij ons de verandering? God begint steeds opnieuw met ons de uittocht uit de bestaande samenleving waarin angst en dood overheersen naar het land waar het leven centraal staat. Als wij meegaan met hem die roept tot uittocht, zal God bij ons zijn. Vergeven betekent dus ook op een andere manier gaan samenleven met hen die wij vergeven hebben, samen uittrekken uit het land van haat en vervreemding.  Maar als wij moeten vergeven zoals God ons vergeeft dan moeten we zeer nauwkeurig op God afgestemd zijn. En noch de Farizeeër, noch de Tollenaar zijn afgestemd op de God van Israël. Misschien is dat wel de echte genade, dat wij ons hele leven bezig kunnen blijven ons handelen af te stemmen op het handelen van God. Daarom vragen we ook ons niet in verzoeking te leiden. Het volk in de dagen van Jeremia was de goden van de omringende volken achterna gelopen. Het had meegedaan aan de mode van die dagen. Vruchtbaarheid stond daar net zo voorop als winst bij ons voorop staat. Maar wie goed naar de preekstoel in deze kerk heeft gekeken weet dat daar al op uitgesneden staat dat delen je rijker maakt. Wij vragen God dus ons van het kwade te verlossen want zelf komen we nooit en te nimmer van het kwade af. Al onze kracht, en alles wat lukt in het leven, de heerlijkheid is van God. In dat woord heerlijkheid zit ook de belijdenis dat er één Heer is, God en dat niets en niemand zijn macht kan overnemen en zichzelf Heer kan noemen. Zo wordt ons bidden niet alleen handelen, niet alleen doen wat goed is in de ogen van God, maar ook belijden dat het God is die ons goed doen mogelijk maakt, en het wordt danken dat wij dat mogen doen, dag in dag uit niet omdat we betere mensen dan anderen zouden zijn, maar omdat we zo pas mensen naar Gods beeld kunnen worden.

Amen

 

 

Blogged with the Flock Browser

Read Full Post »

Preek voor de dienst in de Terp in Oudorp Alkmaar op 18 april 2010
Lezen:

“De droom van de schat” uit De Gouden Sleutel van Baukje Offringa
Jeremia 32: 36-41
Openbaring 5:6-14
Lucas 24: 35-48

Gemeente,

Op avontuur met de Bijbel. Gaan we dan terug naar oude tijden? Kijken we hoe het vroeger beter was en proberen we daar weer iets van terug te vinden? Nee toch? Zo doen we niet in de kerk en zo hoeven we ook niet te doen als we de Bijbel lezen. In de Bijbel gaat het er over hoe mensen met elkaar omgaan en hoe ze met elkaar zouden kunnen omgaan als ze allemaal gelukkig willen worden. Dat laatste, hoe ze met elkaar zouden kunnen omgaan wordt ze voorgehouden door de God van Israël. Zijn woord werpt steeds een ander licht op ons leven. In Jezus van Nazareth is duidelijk geworden dat het ook werkelijk kan, dat je die manier van met elkaar omgaan, in absolute liefde, zelfs door de dood heen kan volhouden. Omdat hij dat heeft gekund en gedaan mogen wij daaraan allemaal mee doen. Maar wat voor avontuur blijft er dan over? Nu, mensen gaan al eeuwen lang op dezelfde manier met elkaar om. Er zijn sterken en zwakken, rijken en armen, machtigen en onmachtigen. Het is soms zo vanzelfsprekend dat we niet meer door hebben hoe dat in elkaar zit en hoe we dat ook anders zouden kunnen. Als je op die manier de Bijbel leest dan ontstaan er ineens verrassende inzichten in hoe het vandaag gaat met ons en met de wereld en hoe we dat anders zouden kunnen doen. In Psalm 119 staat dat het woord van de God van Israël een lamp voor onze voet is en die lamp werpt een verrassend licht op de hedendaagse samenleving en legt verbanden bloot die we zonder die lamp waarschijnlijk niet op het spoor waren gekomen. Neem nu de drie verhalen die we vanmorgen uit de Bijbel gehoord hebben. Drie verhalen over mensen aan het eind van hun latijn. Jeremia woonde in Jeruzalem op het moment dat de vijand voor de poorten stond en verwoesting van de stad onontkoombaar was. Johannes zat op Patmos als gevangene van het Romeinse Rijk, een rijk dat de hele wereld omspande, geen macht kon tegen dat Rijk op. De volgelingen van Jezus van Nazareth zaten bij elkaar met de verhalen over een leeg graf maar zonder een enkel idee hoe het verder zou kunnen na de kruisdood van hun machtige rabbi. We kennen dat soort situaties. Aardbevingen geweest, van de week weer in China, en miljoenen zijn dakloos, bankdirecteuren en topbestuurders zijn er met grote bonussen vandoor gegaan en er blijft niets anders over dan werkloosheid en bezuinigingen. Huwelijken en relaties lopen op de klippen, jongeren raken aan de drugs en onze steden verloederen. We krijgen zelfs ex criminelen in onze buurt om voor te zorgen. Welk licht kan de Bijbel daar nu nog op werpen. Welnu, op dat punt worden we uitgedaagd het avontuur aan te gaan. Willen we gevoelig worden voor die uitdaging dan lijkt het of we eerst op een dieptepunt aangeland moeten zijn. Nood leert bidden zeggen we dan. Maar wat zegt de Bijbel. Jeremia zegt dat als zijn volk de wegwijzers van God volgt Jeruzalem herbouwt wordt en zelfs het centrum van de wereld zal worden. Die wegwijzers zeggen dat je niet moet doden, dat je moet zorgen voor de zwakken, de je ook je vijanden lief moet hebben. Johannes schrijft na de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem. Maar hij beschrijft hoe een nieuwe Tempel vanuit de hemel op aarde zal neerdalen. Hoe de oudsten en het volk zich scharen rondom het lam. Hetzelfde lam dat werd geslacht in Egypte en waarvan het bloed rond de deurposten werd gestreken. Dat was het begin van de bevrijding uit de slavernij, dat zal ook het begin zijn van de bevrijding van al die gevangenen die geketend zaten en zitten omdat ze geloofden in die nieuwe wereld. De leerlingen zaten zo bij elkaar dat ze ineens Jezus van Nazareth opnieuw tegenkwamen. Door te blijven doen wat hij hun geboden had was hij ineens tastbaar weer aanwezig.
Maar die dromen en visioenen zijn niet vanzelfsprekend. Jeremia brengt nog eens het verbond onder woorden dat God met zijn volk had gesloten, Zij zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn staat er dan. En dat is niet vrijblijvend. Want als je tot het volk van die God wil horen dan heb je niet alleen geen andere goden te dienen maar dan heb je ook je naaste lief te hebben als jezelf. Dat de God van Israël de God van je volk is dat is te zien aan de zorg voor de armen, voor de hongerigen, voor de vrede ook. Ook in het verhaal uit Openbaring klinkt dat door. Dat lam dat geslacht was op de avond voor de bevrijding uit Egypte speelt een centrale rol. Zoals Jeremia al had gedroomd waren alle mensen uit de hele wereld die bij dat Koninkrijk van bevrijde slaven wilden horen bij elkaar gebracht. Zij waren nu de priesters die als koningen heersen. Het is een taal die wij nauwelijks meer verstaan. Maar de Priesters uit Jeruzalem gingen over de Wet van de God van Israël, heb Uw naaste lief als Uzelf, en de koningen van dat Koninkrijk waren de dienaren zoals Jezus van Nazareth dat had gezegd, zij wasten desnoods de voeten van hun onderdanen. Zo zal dat Koninkrijk in de geschiedenis doorbreken. In het verhaal dat Lucas ons vertelt begint dat met dat kleine groepje volgelingen dat bij elkaar was gebleven na de Pasen. Daar verscheen Jezus van Nazareth tastbaar en voelbaar. Als teken dat hij het echt was werd er eten gedeeld. Want dat delen met elkaar, onvoorwaardelijk op elkaar kunnen bouwen, was immers het hart van de Thora, de Wet en de Profeten, daar zongen immers de Psalmen over? Paulus zou op die manier de gemeente van Christus als lichaam van Christus schilderen. En dan zijn we thuis. Want wie zijn wij anders dan een deel van die gemeente van Christus die op de eerste dag van de week bijeen komt om het woord te horen, te zorgen voor de armen en het brood met elkaar te breken. Centraal staat voor ons het woord dat we in de Bijbel lezen, want daarin horen we hoe in onze eigen samenleving het Koninkrijk van God kan doorbreken in onze eigen geschiedenis. Daarin staat hoe wij mogen zorgen voor de bevrijding van gevangenen, door voor hen een plaats te maken in onze eigen gemeenschap, hoe we de hongerigen kunnen voeden. De voedselbanken en de paas en kerstpakketten van het Isba (Interkerkelijk Sociaal Beraad Alkmaar) zijn de tekenen aan onze samenleving hoe die samenleving mensen verwaarloost en niet tot hun recht laat komen. De voorbeelden van het werk van de priesters en koningen in het Koninkrijk van God zijn oneindig, we mogen er elke dag opnieuw weer aan meedoen, elke dag van onze naaste houden als van onszelf. En als je er aan twijfelt zou ik zeggen, pak die Bijbel en lees er in, ik weet dat je dat elke dag zal wijzen op dat Koninkrijk dat op een dag de wereld zal beheersen, de dag waarop alle tranen gedroogd zullen zijn en de dood niet meer zal zijn. Zo leven we niet alleen na Pasen maar naar een nieuw Pasen toe. Opstaan dus.
Amen 

Read Full Post »

Older Posts »