Lezing: Ezechiël 3:22-27
Marcus 9:2-10
Gemeente
Vandaag gaat het over zien. De beelden tuimelen in het Oude en Nieuwe Testament over elkaar heen, het een nog mooier dan het andere. maar worden ons de ogen geopend? Dat moeten we nog maar afwachten, het zijn beelden in woorden en verhalen gevangen, en we moeten onze verbeelding gebruiken om toegang te krijgen tot die beelden. En voor ons komen die beelden uit een vreemd en oud verleden en een vreemde en onbekende cultuur. We gaan in de verhalen van vandaag van een diep dal naar een hoge berg. Het diepe dal is dat van de profeet Ezechiël, dat zal in zijn verhaal nog uitlopen op het dal van dorre doodsbeenderen. Maar het begint met het dal van diepe duisternis dat we kennen uit Psalm 130, het dal waar alle hoop vervlogen is, waar het alleen nog koud en kil is. Zoals Ernesto Cardenal ooit dichtte het dal waar naar God wordt geroepen, uit de diepten o Heer, ’s nachts roep ik in mijn cel, in het concentratiekamp, in de folterkamer, het uur der ondervraging. Dat is het dal waarheen ook Ezechiël wordt geroepen, waar hij zal moeten leren dat de naam van zijn God Waarheid is, dat zijn God niet laat varen het werk dat zijn hand begon, dat zijn God bevrijder is. Dat de naam van zijn God een belofte is: Ik zal er zijn. Ezechiël wordt geboren uit een priestergeslacht in een volk dat in ballingschap is gevoerd. Een volk dat de moed heeft opgegeven. Het verslag daarover lezen we ook in Psalm 137, bij de rivieren van Babel zaten we terneer, we hingen onze lieren aan de wilgen en we huilden als we dachten aan Jeruzalem. Met dat verhaal over Jeruzalem werd Ezechiël opgevoed. Daar was een Tempel geweest waar mensen bij elkaar kwamen om samen een eenheid te vormen, waar geen beelden stonden van de God van Israël, maar de Wet werd bewaard die zich liet samenvatten als heb uw naaste lief als uzelf. Nu, volwassen geworden, op 30 jarige leeftijd, de tijd dat priesters hun loopbaan beginnen, kijkt hij om zich heen in de wereld van Babel. En zo moet u thuis nog eens het begin van dat boek van Ezechiël doorlezen. Je moet dan weten dat de oppergod van Babel de dondergod Mardoek is en dat de goden van Babel worden afgebeeld als dieren met mensengezichten en dat die goden alles zien en alles horen en overal zijn. Als je dat weet zie je met Ezechiël zijn eerste visioen waarin een donderwolk op hem afkomt met daarin een wagen vol met ogen op de wielen en op de hoeken vier dieren met dubbele vleugels en mensengezichten. Maar op die wagen was een ijslaag als diamant met daarop een kubus met een geweldige glanzende troon en daarop iemand als een mens. De God van Israël liet zich dragen en over de aarde rijden door de goden van Babel. Ezechiël wordt gewaarschuwd dat zijn volk een hardnekkig en hardleers volk is dat niet naar hem zal luisteren. Maar dat neemt niet weg dat de boodschap gebracht moet worden. Profeten moeten mensen waarschuwen leert Ezechiël, mensen die slecht doen, met hen zal het slecht aflopen en mensen die goed doen, ze moeten niet in het slechte vervallen. Dan, opnieuw, en dat hebben we vandaag gelezen, wordt Ezechiël naar het dal geroepen. opnieuw heeft hij een ontmoeting met die schitterende gestalte als van een mens die zich liet rondrijden door de goden van Babel. Die God is niet het alziend oog dat alles ziet en controleert, die God openbaart zich in dat dal van diepe duisternis. Het moest wel de God zijn die aan het volk beloofd had dat hij er zou zijn, ook als het allemaal verkeerd was gelopen. Van een ontmoeting met zo’n God val je plat op je gezicht, maar de Geest van die God doet je opstaan, opstaan tegen de dood waarin je terecht bent gekomen. Het unieke in het verhaal van de God van Israël is dat je als mens de Geest van God kunt krijgen. Het was de Geest van God die in de mensen geblazen werd toen ze waren gevormd uit de rode aarde, zoals ons in het begin van het boek Genesis werd verteld. Het is de Geest van dezelfde God die Ezechiël doet opstaan. De ellende van zijn volk daar bij de rivier de Kebar slaat hem met stomheid en de koppige opstandigheid van zijn volk bindt hem en maakt hem bewegingsloos. Daarom heeft het geen zin om het volk te waarschuwen voor het slechte dat ze doen. Ze moeten het eerst gaan zien. En midden in de ballingschap hun priesterprofeet gebonden met touwen en zwijgend te zien zitten doet de mensen wel vragen wat er zou kunnen zijn. Wij zouden de vragen moeten herkennen. Zijn we zover gekomen dat mensen die ons toe moeten spreken, die ons moed in moeten spreken met stomheid geslagen zijn? Dat genuanceerde fatsoenlijke taal verdwenen is uit een samenleving waar de schreeuwers en dienaren van afgoden de boventoon voeren? Het zijn de vragen die ook wij ons in onze dagen mogen stellen. Kan Ezechiël opgestaan van de grond vertellen wat de boodschap is van de God van Israël? Nee dus. Hij moet het laten zien, laten zien waar het volk terecht is gekomen. Voor ons is het zaak om het Hebreeuws goed te vertalen om te begrijpen wat er in dit verhaal gebeurd. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat “ze zijn hoe dan ook opstandig” mooi, dat wordt er wel bedoeld maar het staat er niet, vertalers van de Amstelkerk in Amsterdam, die zich intensief bezig hebben gehouden met nauwkeurige vertalingen van de grondtekst komen met “een Huize Weerspan zijn zij” En midden in dat huis moet Ezechiël gaan zitten. De weerspanningheid van dit volk bindt hem als met touwen, hij wordt met stomheid geslagen. Wie vraagt niet hoe dat zou komen met iemand die zich zo gedraagt? Daarom klinkt het “Wie hoort hore en wie nalaat laat na” in de Nieuwe Bijbelvertaling :”wie dan luistert die luistert en wie niet luistert die luistert maar niet, het is immers een opstandig volk” Het blijft een huize Weerspan. We maken ons nog wel eens druk over de mensen die niet willen luisteren naar de boodschap. Die hun eigen welzijn en welvaart voorop stellen. We willen blijven praten, hen blijven overtuigen, maar dat heeft vaak weinig zin. Juist een profeet als Ezechiël vertelt ons dat we soms de boodschap van God maar moeten laten zien. Wij hebben de opdracht de naaste lief te hebben als onszelf en daardoor onze God lief te hebben boven alles. Luisteren we naar die opdracht dan opent zich het perspectief van een vreedzame samenleving waar iedereen bij wil horen, luisteren we niet, dan vermeerderen zich het geweld en de armoede. We hoeven daarover niet alleen te spreken, maar we kunnen het laten zien door het te doen, samen als gemeente en elk van ons in onze eigen omgeving. Vanmorgen is bij de collecte de kerk in Cuba ons voorbeeld, tafeltje dekje opzetten voor de ouderen, zoals van hieruit ook het project in Roemenië wordt gesteund, en de gevangenen bezoeken, zoals bij ons het gevangenispastoraat ook vrijwilligers heeft die op bezoek gaan bij gevangenen, ook in Hoorn werkt dat. En het lijkt er op dat ook Marcus ons dat wil vertellen. Bij Marcus geen Bergrede of zaligsprekingen, maar een visioen op een berg. In dit verhaal van Marcus is Jezus van Nazareth onderweg naar Jeruzalem. Wij weten al wat hem daar te wachten staat, kruis en opstanding. Maar daar gaat een verhaal aan vooraf. Dat kruis en die opstanding staan niet op zichzelf. Daar is een weg heen en een weg die door zal gaan, door zal gaan door de eeuwen heen tot op vandaag hier vanmorgen in Midwoud. En op die weg er heen gaat Jezus van Nazareth met Petrus, Jacobus en Johannes de berg op. Na zes dagen staat er. En zulke vermeldingen staan er niet voor niks. Wij denken dan dat hij er op de Sabbat heen gaat, dat is immers de zevende dag. Maar het Nieuwe Testament is te verklaren uit het Oude Testament krijgen de wandelaars naar Emmaüs na Pasen te horen en ook wij moeten dat serieus nemen. Marcus wijst hier op een verhaal uit het boek Exodus. Daar is het volk klaar gemaakt om de Wet van de bevrijding te ontvangen, samengevat in Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf. Zes dagen woonde de heerlijkheid van de Heer op de Berg en een wolk bedekte de berg staat er dan en op de zevende dag wordt Mozes geroepen uit het midden van de wolk en gaat hij de berg op met Aäron, Nadab en Abihu. Voor Marcus had het visioen op de berg direct te maken met het verbond van de bevrijding dat met Israël was gesloten. Daar openbaarde de God van Israël zich als de bevrijder, een God die het volk uit het diensthuis van Egypte had geleid, zo’n God. Van die bevrijding had ook Daniël gedroomd toen hij beschreef hoe God zelf als een oude van dagen op de troon gezeten in een kleed wit als van sneeuw aan de Mensenzoon die tot hem nadert de heerschappij en de eer en het koningschap gaf opdat alle volken hem eren zouden. Zo werden nu ook de kleren van Jezus van Nazareth witter als van sneeuw, hier ging iets nieuws beginnen dat door geen aards vuil bezoedeld kon worden, hemels als het van oorsprong was. En daar staan Mozes en Elia. De wet en de profeten wordt dan vaak gezegd. Maar beiden zijn ook bevrijders van Israël. Mozes die naar de Farao ging met de bede zijn volk te laten gaan en Elia die Achab aansprak op het onrecht aan Nabod aangedaan en het opnam tegen de priesters van Baäl op de berg Karmel. In de dagen van Jezus werd Elia verwacht als de wegbereider voor de Messias die het volk zou bevrijden van de onderdrukking door de Romeinen. Geen wonder dat Petrus opnieuw tenten wil bouwen, zoals in de woestijn een Tent der Ontmoeting werd gebouwd om het verbond te bewaren en de toepassing van het verbond gestalte te geven. We willen ook in onze dagen graag alles begrijpen, alles vasthouden en alles voorzien. Dat zit nu eenmaal in onze aard. Zo houden velen vast aan het geloof zoals dat was in de Middeleeuwen, toen de moderne wetenschap nog moest beginnen, anderen houden vast aan de taal van de negentiende eeuw, toen het menselijk leven als een roman werd gevoeld. Weer anderen willen de Bijbel na kunnen meten, als historie, als wetenschap. Maar als het gaat om de Bijbel is dat willen weten, meten, verklaren en voorzien wat minder vruchtbaar. We weten dat aan alles een eind komt. Sterren storten in tot zwarte gaten, ooit was er een grote knal waarmee alles begon en ooit zal alles ineenstorten tot een groot zwart gat. Wij geloven dat God er dan iets mee te maken heeft, dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal komen waar geen pijn en geen verdriet meer is. Dat geloof zet ons in beweging om pijn en lijden te bestrijden. Zoals Mozes niet ging wachten op de nieuwe aarde maar zijn volk uit Egypte leidde en Elia zijn mond niet hield maar de misstanden in de samenleving luidkeels aan de kaak stelde wachtte ook Jezus niet tot God ingreep maar begon hij brood te breken en mensen weer bij de samenleving te betrekken. Dat is mooi en dat willen we vastleggen. Zo zijn er veel zogenaamde Christenen die zich voortdurend bezig houden met de eindtijd en de tekenen die daar op zouden kunnen wijzen, het lijkt alsof ze er zelf greep op willen krijgen. Maar juist dat vastleggen en nameten is niet aan de orde. Petrus vergeet dat de Tent der Ontmoeting niet direct gebouwd werd, dat duurde nog een tijd. Mozes ging die wolk binnen op de zevende dag maar bleef daar ook 40 dagen en 40 nachten. In die tijd bouwde het volk een gouden kalf en ging dat aanbidden. Het verhaal van Jezus van Nazareth is daarom een verhaal van beginnen en opnieuw beginnen, telkens weer. Het is een verhaal van op Weg gaan, met de richtingwijzers die God aan Mozes heeft gegeven toen die op de berg God ontmoette. Wie er in mee wil gaan op die Weg wacht een glanzende werkelijkheid van bevrijding uit de slavernij van alle dag en het aan de kaak stellen van het kwade in de wereld. Die glans kunnen we vandaag ook weerspiegelen daar kun je mee rekenen. Luister komende week woensdag maar naar het verhaal over de Voedselbank, een getuigenis over het gebrek in onze samenleving en tegelijk een teken hoe mensen ook in donkere tijden voor elkaar kunnen blijven zorgen. In het verhaal van Marcus komt de wolk nog eenmaal terug. Dan klinkt de stem opnieuw zoals die bij de doop in Jordaan had geklonken: deze is mijn geliefde zoon hoort naar hem. Marcus weet dat die wolk nog eens zal moeten komen. Over die wolk wordt ook verteld in het slot van het boek Exodus, als de wolk de Tent der Ontmoeting overschaduwt omdat de Heer zelf daar zijn intrek neemt. Het volk kan alleen verder als die wolk zich heeft teruggetrokken. En Daniël schrijft dat op het einde der tijden de Mensenzoon zal komen op een wolk Maar nu nog moet Jezus van Nazareth met zijn leerlingen verder, de Weg eindigt niet op de Berg met de verheerlijking. Het verhaal van de verheerlijking op de Berg heeft door de eeuwen heen kunstenaars geïnspireerd. In Rome hangt een prachtig schilderij van Rafael “de Verheerlijking van Christus” Het was zijn laatste schilderij. Toen het af was stierf hij op 37 jarige leeftijd in 1520, op Goede Vrijdag, hij was overigens ook op Goede Vrijdag geboren. Dat schilderij is heel bijzonder, zeker voor de zestiende eeuw. Want op het schilderij is niet alleen de glanzende verheerlijking van Jezus te zien, maar ook het dal waar leerlingen vergeefs een jongen van toevallen proberen te genezen. Wij staan meestal eerder in het dal, zoals ook eens Ezechiël, dan dat we als Petrus, Jacobus en Johannes met Jezus de berg bestijgen. Maar ook in het dal kan de geest van God over ons vaardig worden en kunnen wij onze naaste lief gaan hebben als onszelf. Voor Rafaël gaat de weg niet omhoog de Berg op, maar van de Berg af omlaag naar hen die de glans van God in hun leven meer dan nodig hebben. En om met een profeet te eindigen: Jesaja droomde er van dat de dalen worden verheven en de bergen geslecht, zodat er een rechte weg ontstaat voor de Heer, voor de Koning van de lijdenden die komt om te oordelen wie het lijden doen voortduren en er niet tegen opstaan. Wij mogen met dat opstaan alvast beginnen, elke dag opnieuw.
Amen