Lezen: Genesis 18: 16-23
Matteüs 22:34-36
Gemeente
Het komt in de Bijbel niet zo vaak voor dat een vreemdeling bij de naam van God wordt aangesproken maar in het verhaal over Abraham, Sara en Sodom en Gomorra is dat uitdrukkelijk het geval. We kennen het als een gruwelijk verhaal omdat we de afloop kennen. Twee steden die verwoest worden kennelijk als straf voor gruwelijk gedrag. We praten dan bijna altijd over de drie vreemdelingen die eerst aan Sara een zoon beloven en dan doorgaan naar die twee vreselijke steden. Twee gaan vast vooruit en de derde blijft nog even met Abraham kletsen. De brave Abraham vraagt dan nog clementie voor de rechtvaardigen die er misschien toch nog zouden kunnen zijn.
Maar waar we over heen lezen is dat God zelf vervolgens naar Sodom en Gomorra gaat om de onrechtvaardigheid te ondergaan en de rechtvaardigen te ontmoeten. Heel terloops spreekt Abraham in dit verhaal een van de vreemdelingen aan met de Naam van de God van Israël, die we nooit uitspreken, we hebben God niet in onze binnenzak, hooguit de Bijbel. Als we in de Bijbel Heer lezen staat daar in het Hebreeuws de Naam van God en die wordt uitgesproken als Adonai, dat betekent Heer.
Maar waar in onze naam onrecht wordt bedreven aan mensen wordt dat wellicht dus ook aan God bedreven, en daar waar we opkomen voor recht en gerechtigheid, voor de armen en verdrukten komen we wellicht direct voor God op, zonder dat te weten. De verwoesting waar we vandaag nog niet over hebben gelezen is dus niet het werk van God, die werd er bijna het slachtoffer van. De verwoesting roepen mensen over zichzelf af.
Het loopt vooruit op wat Jezus later zou zeggen toen hij er op wees dat wat aan zijn minste broeders zou worden gedaan aan hem werd gedaan. Er zijn mensen die de persoonlijke relatie met God zo voorop stellen dat vergeten wordt dat we God wellicht ook voor de deur van de supermarkt tegen kunnen komen met een stapeltje straatkranten in de hand. God is daar waar de vraag is of er nog een enkele rechtvaardige zou kunnen zijn vanwege het onrecht dat er volop voor komt.
Voortdurend verzet tegen onrecht, het opkomen voor verdrukten, voor armen, tegen onrechtvaardige verdeling is dus niet zomaar sociaal werk of het terugbrengen van het verhaal van God tot een sociaal gerechtigheidscontract maar het is de Godsdienst ten voeten uit. Het is het verhaal van Abraham en zijn vraag om gerechtigheid voor de rechtvaardigen, zijn vraag of behalve de schuldigen ook de onschuldigen moeten lijden.
Brutaal van Abraham leerden we vroeger op de zondagsschool. Hij ging zo maar tegen God in. Nu was hij Abraham en die mocht dat, maar wij moesten dat voorbeeld maar niet volgen. Dan liep het slecht met je af. De Bijbel leert ons echter heel iets anders. Er kan een spanning zitten tussen God en de mensen. Dat was al zo toen God de 10 geboden aan Mozes gaf. Het volk had toen een gouden kalf gemaakt en God wilde van zo’n volk af. Mozes ging er tegen in, praatte het God uit het hoofd en God kreeg berouw en ging door met het volk van Abraham Izaak en Jacob. Maar het blijft spannend.
Zelfs voor de Kerken is het grote gebod vaak heel spannend. God liefhebben boven alles klinkt zo mooi. Het is abstract en je kunt er snel ja op zeggen. Als je dan vraagt hoe dat moet, klinken al gauw zaken als je keurig gedragen, geen misdrijven plegen en op zondag naar de Kerk. Maar Jezus van Nazareth geeft er zelf een andere invulling aan. Hij sluit daarbij aan bij de oorspronkelijke samenvatting van de wet die in het boek Deuteronomium is verwoord. Dat boek is geschreven in de vorm van een toespraak van Mozes en daar gaat het over God liefhebben boven alles met heel je hart en heel je verstand.
Jezus maakt er van dat God liefhebben boven alles gelijk is aan je naaste liefhebben als jezelf. Dat laatste staat in het hart van de Tora, in het midden van het middelste boek Leviticus. Op deze regels zijn alle andere wetten en voorschriften, alle uitspraken in de Bijbel gebaseerd. En dat maakt het spannend. Je naaste liefhebben dat gaat nog, dat klinkt sympathiek, maar als jezelf. Als je dus werkelijk je naaste flink wil liefhebben en daarmee God boven alles dan moet je dus jezelf ook wel zeer liefhebben.
Helemaal aan het begin van de Bijbel staat het lied over de schepping. Daar worden licht, aarde, water, lucht, planten en dieren geschapen en als laatste de mens. En bij elk couplet staat in het refrein dat God zag dat het goed was. En bij de mens staat zelfs dat die geschapen werd naar Gods beeld en gelijkenis, man en vrouw, en God zag dat het goed was. Als je dat goed tot je door laat dringen weet je dat het meest kostbare op aarde de mens is. Elk mens, ook jij, niet alleen de mensen die duur doen. De mensen die duur kunnen doen hebben hun deel al gehad zegt Jezus van Nazareth ergens, maar vooral de mensen die het niet breed hebben zijn de mensen die je liefde nodig hebben.
Het zijn de wegwerpmensen aan de onderkant van de samenleving. De armen, de zieken, de slachtoffers van natuurrampen, de slachtoffers van misdrijven, de mensen die misbruikt zijn. Als je naar hen kijkt zie je dat het niet goed is en daar moet wat aan gedaan worden. Vooral als het met jezelf wel goed gaat. En als het niet goed met je gaat mag je dus vragen om zorg, mag je je verzetten tegen hen die je de noodzakelijke hulp onthouden. Het grote gebod, je naaste liefhebben als jezelf, is er voor bedoeld om ons in gang te zeten.
Maar wie is die Jezus van Nazareth dan wel? Om uit te maken hoeveel je kunt houden van je naaste als je veel van jezelf houdt vraagt Jezus van Nazareth aan de deskundigen van wie de Messias, de verwachte bevrijder van Israël, afstamt. Van Koning David dus. Om maar even vast te stellen dat “bevrijder” of messias zijn niet even zomaar wat is, het is een Koninklijke bezigheid.
Jezus voelde wel mee met die Farizeeërs. Eeuwenlang is ons voorgehouden dat dat maar een stelletje huichelaars waren maar zo eenvoudig lag ook dat niet. Het waren mensen die hartstochtelijk hun geloof zuiver wilden houden. Dat zuiver houden van geloof in God was iets wat ook Jezus van Nazareth wilde. Alleen Jezus van Nazareth stelde niet de wet maar de liefde centraal. Vandaar ook die discussies over de wet. Jezus wijst dan op de Bijbel die zegt dat liefhebben het belangrijkste gebod is, God liefhebben en dat is gelijk aan je naaste liefhebben.
Die messias zou dat tot het uiterste doorvoeren was voorzegd en zou daarmee het volk bevrijden. Als koning zou die messias regeren. En daar draait Jezus de zaak weer om. Hoe kan een nieuwe koning nu meer zijn dan koning David, dat stond er wel en daar was dus geen antwoord op. Het had te maken met dat liefhebben. Als het meer moest zijn ging het over de hele aarde, over ons dus ook. En ons gaat het daar vandaag de dag ook over, wij zijn eigenlijk van een Koninkrijk zonder grenzen, burgers van de hele aarde zoals die door God is geschapen. Met alle mensen als broeders en zusters, let er dus op en zorg er voor dat het met hen allen goed gaat, pas dan gaat het goed met de aarde zoals God die bedoeld heeft.
Moeten we de aarde dan niet als vaststaand aanvaarden? God heeft die ooit geschapen en verder aan ons overgelaten? Als dat zo is zou Jezus vergeefs gekomen zijn. In Jezus heeft God immers laten zien hoe we de aarde kunnen voltooien, door te zorgen dat het voor alle mensen goed is om op deze aarde te leven. Op het eind van het verhaal van Matteüs geeft Jezus daarom zijn volgelingen de opdracht alle mensen op aarde te dopen, te betrekken bij de beweging die hij op gang gebracht heeft, tot de uiteinden der aarde staat er en doorgaan tot de aarde voltooid is.
Zo mogen wij deelhebben aan de Schepping. En als we deel blijven nemen aan die Schepping dan belooft de Bijbel ons dat de aarde zo mooi wordt dat er geen tranen meer zijn, dat zelfs de zee haar doden terug geeft, ja dat de aarde zo mooi wordt dat zelfs God zelf zijn tenten op deze aarde zal willen spannen. Daar mogen we elke dag opnieuw aan gaan werken, aarzel dus niet, het werk wacht, vat dan aan.
Amen