Lezen: Jeremia 31: 31-34
Johannes 12: 19-33
We gaan in deze dagen van donker naar licht. Maar dat gaat niet vanzelf, daarvoor moet er iets in onszelf veranderen en vandaag gaan daar de lezingen over. De eerste lezing, uit het boek Jeremia, spreekt van een nieuw verbond dat er moet komen.
Die uitspraak, het is de enige keer dat er in de eerste bijbel over wordt gesproken, heeft tot een heleboel misverstanden geleid. Die oude Hebreeuwse Bijbel, die Jeremia als profeet heeft te verkondigen, had kennelijk afgedaan, die mocht je weggooien, er komt iets nieuws. En toen het verhaal van Jezus van Nazareth zich over het Romeinse Rijk had verspreid en was opgeschreven zeiden een heleboel mensen dat ze dat nieuwe verbond van Jeremia in hun handen hadden, dat was het nieuw testament en het oude hadden ze niet meer nodig.
De oude kerkvaders, die waren blijven studeren in wat er nu eigenlijk in de Hebreeuwse Bijbel stond en wat daarover in de boeken van de Christenen was geschreven hebben zich hevig verzet tegen de gemakzuchtige opvatting dat we de Bijbel van Jeremia niet meer nodig zouden hebben. Integendeel riepen kerkvaders als Origenes, Terrullianus en Augustinus.
Als we wat willen begrijpen van de woorden van Jeremia over dat nieuwe verbond dan moeten we het eerste verbond goed leren begrijpen.
Jeremia vertelt ons hoe de God van Israël een verbond had gesloten met zijn volk. Het was een verbond geweest zoals Koningen met hun onderdanen sloten in die dagen. De God van Israël zou de God zijn van dat volk en het volk Israël zou die God tot een enig God hebben. De bepalingen van dat verbond, de grenzen en de organisatie, de bedoeling en de uitwerking vinden we in de Tora. Samengevat komt dat verbond er op neer dat men God moest liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Dat verbond was opgeschreven, De Tora besloot met de opdracht dat Israël alle ongerechtigheid uit haar midden moest verwijderen.
Die boodschap werd vanaf Jozua door profeten vertelt. Telkens weer moesten profeten het Woord van God aan het volk voorhouden. Telkens weer klonk de oproep de weg te gaan van de Tora. Maar het volk bleef hardnekkig, steeds weer na een periode van gehoorzaamheid ging het volk Israël doen wat de andere volken ook deden, ze liepen andere goden na en maakten van hun eigen godsdienst een dienst van uiterlijk vertoon, als zij hun God maar genoeg offerden dan kregen ze voldoende terug.
Die houding werd uiteindelijk hun ondergang, die houding bracht hen in ballingschap en Jeremia beschrijft de ellende van de ondergang van Israël en het wegvoeren van de ballingen naar een vreemd land waar ze als vreemdelingen zouden moeten leven. Duistere tijden waren aangebroken, ze hadden de weg van de God van Israël verlaten en dus had de God van Israël zijn handen schijnbaar van dat volk afgetrokken.
Toch zag Jeremia een uitweg uit de duisternis, Jeremia voorspelde dat uiteindelijk het recht, de leer van Mozes, de Tora, niet geschreven moet blijven in wetboeken en verdragen zoals in het volk Israel het geval was, maar dat het recht moet wonen in de harten van de mensen. Onrecht moet voor ons onverdraaglijk worden. Lag de nadruk eerst op het bestuderen van de Tora, het uit het hoofd leren van al die regels en gebruiken, de nadruk zou moeten komen te liggen op het spreken van het hart, de nadruk zou moeten komen te liggen op de liefde die in de Tora is terug te vinden.
Jezus van Nazareth pakte de gedachte van Jeremia weer op. In onze dagen wordt vaak gewezen op Jesaja als verklaring voor het optreden van Jezus van Nazareth, vooral wat Jesaja gezegd heeft over de lijdende knecht des Heren spreekt zeer aan in deze tijd voor Goede Vrijdag, maar Jezus zelf herhaalt vaak de woorden van Jeremia.
Gemeenschappen moeten er gevormd worden, een koninkrijk van God, waar de bewoners recht wordt gedaan, vooral de armen, de weduwen en de wezen, de zieken en gehandicapten. Niet omdat dat recht staat opgeschreven maar omdat je als onderdaan van het Koninkrijk van God niet anders kan. Dat maakte diepe indruk op het volk, zeker omdat Jezus dat in de praktijk bracht, zelfs zijn vriend Lazarus was uit het graf geroepen.
Het hele volk liep achter hem aan. Zelfs Grieken komen Jezus van Nazareth aanbidden. Dat is minder vreemd dan dat het voor ons lijkt. Overal rond de Middellandse Zee was de godsdienst in beweging. Het oude Heidense geloof met de vele goden op de Olympus voldeed niet meer. De Romeinen hadden hun goden gelijk gesteld met die van de Grieken en in de veroverde gebieden bleven de plaatselijke goden gewoon aanbeden worden. Griekse filosofen hadden de gedachte gelanceerd dat al die goden eigenlijk verschijningsvormen of uitingen waren van één goddelijk verschijnsel. En één God in plaats van al die verschillende leek eigenlijk wel zo aantrekkelijk om in te gaan geloven.
De Joden hadden natuurlijk al één God en weigerden elke andere God daarnaast te erkennen. Ze hadden zelfs geen beelden en tempels om die God te aanbidden. Alleen in Jeruzalem was een Tempel waar je heen kon reizen. In alle andere steden waren er synagogen waar leermeesters, de rabbijnen, voorlezingen hielden over de juiste manier om die ene God te eren. Dat leek veel op de Griekse filosofenscholen en zo kwam het dat veel Grieken het Jodendom als geloof omhelsden en zelfs naar Jeruzalem reisden voor de hoge feesten zoals Pesach. Een leraar die je leert dat je je naaste lief moet hebben als jezelf is dan extra aantrekkelijk. Als er dan ook nog verteld wordt dat hij een vriend die dood was uit een grafspelonk wist te roepen en er later maaltijd mee hield dan moet je die leraar wel gaan aanbidden.
We weten overigens niet of deze Grieken ook uit Griekenland kwamen. Grieks was in de dagen van Jezus van Nazareth de algemene spreektaal in het Romeinse Rijk. Het Nieuwe Testament is dan ook in het Grieks geschreven en de schrijvers gebruiken voor het citeren uit de Hebreeuwse Bijbel een Griekse vertaling. In Palestina werd Aramees gesproken, de algemene taal uit het Perzische Rijk waar het volk in Ballingschap was geweest. Mensen die Grieks spraken werden aangeduid als Grieken.
In het Heidense Griekse geloof liepen goden regelmatig over de aarde om zich daar met de mensen te vermaken. Zou die Jezus ook niet zo’n God zijn? Jezus wijst dat af. Hij wil onder geen beding geëerd of vereerd worden. Hij vergelijkt zich liever met een graankorrel. Als straks het graan weer geoogst wordt dan bewonderen we elke aar voor haar rijkdom aan korrels en de voedingskracht waar we brood van mogen bakken.
Maar die ene korrel die dat voortbracht ligt leeg in de aarde en is vergaan. Die graankorrel sterft zodat er honderdvoudig van geleefd kan worden. Dat zal de weg van Jezus van Nazareth zijn en achter hem aan zullen we het kruis moeten opnemen, Zoals die graankorrel moeten we leven. Onze liefde voor de naaste moet volgens Jezus van Nazareth onbaatzuchtig zijn. Niet omdat we zo goed willen zijn moeten we onze naaste liefhebben maar omdat we onszelf liefhebben kunnen we niet anders dan zorgen voor de naaste die het minder heeft. De arme, de weduwe en de wees, de hongerige, de gevangene, de naakte, de verdrukte.
Als die liefde voor de naaste echt in je hart is geschreven dan kun je niet anders dan je helemaal geven. Dan verdwijn je als het ware in het licht dat je op de ander laat schijnen. Dan gaan blinden zien en doven horen staat er dan geschreven. In die beweging zouden we allemaal mee moeten gaan doen. Ergens vertelt Jezus een gelijkenis waarin hij vertelt dat zulk zaad, het zaad van het Koninkrijk wel honderdvoudig zou kunnen opleveren.
Het zou het wonder van de Purmer kunnen worden, liefde die zich als een vuur verbreid over land en stad en elkeen die mee gaat doen met die beweging levert weer honderdvoudig op.
De Bijbel vertelt ons dat dat licht zal opgaan, dat het vast en zeker zal gaan gebeuren. Uiteindelijk zal onze wereld zo mooi worden dat God er zelf zal willen wonen. Alle tranen zullen zijn gedroogd, de dood zal niet meer heersen, zelfs de zee zal haar doden terug geven. We rennen niet meer achter goud en zilver aan, van goud kunnen we dan straatstenen maken.
Als we naar onze wereld kijken, een wereld vol oorlog, onderdrukking en onrecht dan zal er nog veel moeten gebeuren voor het zover is dat God hier zal willen wonen. Maar het is God zelf die deze schepping zal voltooien, wij mogen er aan meewerken uit dankbaarheid voor het goede dat we nu al kunnen zien. Daarom aan het werk, de oogst moet binnengehaald worden en wij mogen de handen uit de mouwen steken, elke morgen weer opnieuw.
Amen