Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for maart, 2022

Lezen: 2 Kronieken 36: 14-2

            Lucas 15: 11-32

Gemeente,

Een vader had twee zonen. Als we dat zeggen dan denken we natuurlijk direct aan die prachtige gelijkenis over de verloren zoon die we vandaag gelezen hebben. Maar als we het Nieuwe Testament beschouwen als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel dan komen er meer paren van zonen in het licht. We denken aan Kaïn en Abel, we denken aan Jacob en Esau. En in het licht van de lezing uit het tweede boek Kronieken denken we aan Juda en Israël. Het gedeelte dat we vandaag lazen uit dat tweede boek Kronieken is het slot. Het vertelt in één adem het begin en het einde van de ballingschap.

Wie koningen hoog heeft weet misschien nog dat de verovering van Jeruzalem door Nebukadnessar het einde betekende van de regering van Sedekia. Elf jaar had deze geregeerd en hij had alles gedaan had wat slecht was in de ogen van de Heer. Maar een Koning die slecht deed had niet tot de ondergang van het hele volk hoeven te leiden. In de dagen van Koning Achab had het woord van de profeet Elia uiteindelijk geleid tot de val van Achab en zijn koningin Isebel.

Maar het was niet alleen de Koning die kwaad deed in de ogen van God. Het was nog veel erger, het waren de Priesters van de Tempel die kwaad deden in de ogen van God. Boodschappers waren gestuurd die het Woord van de God van Israël hadden nog eens doorgegeven. Profeten waren opgestaan die gewaarschuwd hadden voor de gevolgen. Jeremia wordt nog al eens geciteerd door de schrijver van de Kronieken. Maar denk ook eens aan de profeet Hosea die tot de priesters sprak dat God niet zat te wachten op offers maar gerechtigheid wilde.

Zoals Jeremia had gezien gebeurde het ook. De Koning der Chaldeën mocht van God optrekken tegen Juda en hij won. Het volk werd naar Babylon gevoerd. Hoezo de koning der Chaldeeën? Dat was toch gewoon Nebukadnessar de koning van Babylon. Ja dat was hem. Maar Jeremia had gewezen op de Chaldeeën die samen met de Babyloniërs een koninkrijk vormden. En de Chaldeeën waren de voorvaderen uit Ur, de stad waar Abraham vertrok om in Kanaän terecht te komen. Dat volk dat het verbond met Abraham had genegeerd, geen weet meer had van het verbond dat het volk in de woestijn met de God van Israël had gesloten, keerde dus terug naar zijn oorsprong.

Eén van de afspraken die in het verbond waren gemaakt was dat het volk niet voortdurend het land zou blijven uitputten. Dat volk zou ook geen slaaf moeten worden van het altijd maar moeten werken. Om de herinnering aan de bevrijding levend te houden was er de Sabbat, maar om de vrijheid te kunnen vieren was er elke zeven jaar het Sabbatsjaar. Die hadden ze generaties lang overgeslagen. Er moest dus nogal wat ingehaald worden. Zo bleef het land in Israël dus rusten tot de sabbatsjaren waren ingehaald.

Dan komt Koning Cyrus van de Perzen. Hij geeft opdracht de Tempel in Jeruzalem en de stad weer te herbouwen. Een onverwachte vervulling van de hoop die in het volk was blijven leven. De profeet Jesaja was daar zo blij van geworden dat hij Cyrus de messias, de bevrijder van Israël noemde.

De Kroniekschrijver geeft de eer aan God. Hoe slecht de Koning en de Priesters, en het volk, zich ook hadden gedragen, de God van  Israël geeft niet op wat zijn hand ooit was begonnen. Ze mochten terug. Niet alleen terug naar het land maar ook terug naar de Tora. Het laatste vers van het tweede boek Kronieken vinden we als eerste vers terug in het boek Ezra, dat boek gaat over de wederopbouw van de Tempel en Jeruzalem.

Dat motief van de mogelijkheid van een terugkeer naar God voor hen die hun god hadden verlaten zien we ook in de gelijkenis die Jezus van Nazareth heeft verteld over de twee zonen.

Dat verhaal staat in een serie van opmerkingen over Jezus van Nazareth die bij tollenaars en zondaars ging eten. Zijn eerste antwoord was dat, als je ook maar een klein deel van je bezit kwijt bent, je alles opgeeft om het weer terug te vinden. Maar hoe ga je dan met mensen om?

Daarover gaat het verhaal van de twee zonen. Of is het een verhaal over de ene vader? Want je moet toch een beetje medelijden hebben met de zoon die is blijven leven, die thuis bleef. Die krijgt geen schouderklopjes voor zijn aanvankelijk goede keus. Ja een aanvankelijk goede keus. Gewoon thuisblijven, meehelpen in het bedrijf van vader en niet het erfdeel er doorheen jagen is natuurlijk een goede keus. Maar niet binnenkomen en meedelen in het feest om de teruggekeerde broer lijkt toch niet een goede keus.

Die teruggekeerde broer was van de weg van de vader afgeweken. Zoals zijn vader en zijn broer deden, deed hij niet, integendeel. Daarmee was hij voor zijn familie dood, hij hoorde niet meer bij de familie. Maar moet je dan een blijvende boycot uitspreken? Moet je dan je hele leven boos blijven om die ene scheve schaats die er ooit was gereden? De vragen stellen is de vragen beantwoorden.

Je kunt er zuur er van worden. Chagrijnig ook. Doe je je best, gaat een ander met de eer strijken. Dan wordt niet jij maar je collega bevorderd en je buurman wint de jackpot in de loterij. De Postcodeloterij maakt het nog erger. Het winnende lot kan daarbij zomaar op jouw postcode vallen en als je dan geen loten hebt dan win je helemaal niets. De kans dat overigens dat het winnende lot op jouw postcode valt is overigens vrijwel nihil. Het komt dus uiterst zelden of bijna nooit voor dat je zonder loten in een loterij de prijs misloopt..

We gunnen daarbij een ander ook nooit het geluk dat die ander zomaar toevalt. Daar gaat dit verhaal uit het Evangelie van Lucas ook over. Geluk dat je zomaar ten deel valt. Er wordt een feest gegeven omdat iemand eindelijk eens normaal doet. Over de mensen die altijd al normaal doen hoor je nooit wat. Als je maar gek doet, of uit de band springt, dan wordt er over je gesproken en als je alles over de balk hebt gegooid en je wel gedwongen wordt om weer een beetje normaal te doen, dan organiseren ze nog een feest voor je ook.

Dat is zuur, daar kun je dus knap chagrijnig van worden. Waarom krijgen we toch zo de indruk dat in de Bijbel juist dat feest het centrale deel van het verhaal  is. Dat men daar niet onder het organiseren van dat feest uit denkt te kunnen. Want die zoon die thuiskomt was toch niet verloren? Ze wisten toch heel goed waar die heen was. Hij had er toch zelf om gevraagd?

De zoon die thuis bleef niet, die had niet gevraagd om al dat werk, om zelfs dubbel werk toen zijn broer de hort op ging. Voor die zoon hadden ze een feest moeten organiseren. Die had het immers volgehouden al die tijd, werken voor twee en nog thuis blijven ook. Eerlijk is het niet.

Maar het is een verhaal van Jezus van Nazareth, die vertelt het nadat hij kritiek had gekregen dat hij steeds met slechte mensen omging. Dat hij die slechte mensen er op wees dat ze zich eigenlijk hadden te gedragen als de goede mensen ligt nog voor de hand, maar een feest houden als ze zich normaal gaan gedragen?

Pas als jezelf van je naaste houdt als van jezelf, als je jezelf in weet te zetten voor de zwaksten in de samenleving ga je begrijpen wat bedoeld wordt. Dat God opnieuw weet te beginnen met iedereen geeft vreugde. Het geeft vertrouwen. Die God laat inderdaad niet varen dat zijn hand begon. Door de dood en de opstanding van Jezus was ons dat al verteld. Maar nu zien we het ook.  Ook als je zelf misschien afgeweken bent van het gewone leven mag je terugkeren naar een leven met God.

Als een verdwaalde terugkeert is het feest. Ook voor mensen die normaal zijn blijven doen, het gaat immers niet om je zelf maar om een wereld waar iedereen aan mee doet. 

Dat grote feest van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde komt er dus ook onontkoombaar aan. Dan zijn alle tranen gedroogd, dan heerst de dood niet meer, dan is alle leed geleden en alle strijd gestreden. Dan kijken alle mensen naar elkaar om. Dat begint met van je naaste houden als van jezelf. Dat mag elke dag weer opnieuw, ook vandaag.

Amen

Advertentie

Read Full Post »

Lezen: Exodus 6: 2-8

            Lucas 13: 1-9

Gemeente,

Op de derde zondag van de 40 dagentijd mogen we ons afvragen wat dit eigenlijk voor God is die wij aanbidden ? Doet hij het slavenvolk dat hij had uitgekozen leed aan door ze te willen bevrijden? Het lijkt er wel op, want de komst van zijn knecht Mozes naar Egypte betekent verzwaring van de arbeidsomstandigheden. Maar het verhaal uit de Bijbel op die manier lezen is niet juist, je slaat dan een hoop over.

Het verhaal is immers begonnen met de twee vroedvrouwen die weigerden de jongetjes te doden, waarop de pasgeboren jongetjes in de Nijl geworpen moesten worden. Omdat Mozes in een biezen mandje werd gelegd, gemaakt van het stro dat voor de stenen bestemd was, werd zijn leven gered. Mozes zelf moest vluchten omdat de behandeling van de Hebreeën onmenselijk was.

Maar dat bevrijding door de God van Israël niet een flitsbevrijding  kan zijn moest eerst duidelijk worden. Als je het volk van deze God wil zijn dan moet je er iets voor over hebben. Deze God was begonnen met Abraham, met Izaak en met Jakob. Met elk van hen was hij een verbond aangegaan. Zij hadden deze God leren kennen als een machtige God, Ontzagwekkende staat hier, maar de betekenis van het Hebreeuws is onzeker, het zou ook vruchtbare kunnen betekenen. In de Hebreeuwse tekst van het boek Genesis waarin de verhalen van Abraham, Izaak en Jakob worden verteld staat wel degelijk de onuitgesproken naam van God die in het verhaal van Mozes en de brandende braambos werd weergegeven met iets als ik zal er zijn. 

Waarom God hier vertelt dat die naam aan Abraham, Izaak en Jakob niet geopenbaard is was lange tijd niet duidelijk. Tot  Rabbi Sjlomo ben Itschaqi opmerkte dat noch Abraham, noch Izaak, noch Jakob deze God hadden leren kennen in zijn oneindige trouw zoals het volk Israël die God zou leren kennen bij de bevrijding uit de slavernij en de tocht door de woestijn. Die God laat niet af, houdt niet op, blijft voortdurend hameren op het doorgaan van dat bevrijdingsproces, roept daarbij iedereen op om daaraan mee te doen, legt dat op als basisregels voor een heel volk, waarmee een heel volk in beweging kan komen en voert uiteindelijk dat volk binnen in een land overvloeiende van melk en honing.

En zelfs dan houd het nog niet op want alle volken zullen deel moeten hebben aan dat bevrijdingsproces tot God zelf op deze aarde komt wonen en alle tranen gedroogd zijn en de dood er niet meer is. In de bevrijding die in Egypte is begonnen heeft die God zich dus laten kennen. Dat is niet een almachtige God die wel even de wereld naar zijn hand zal zetten. Dat is een God die meetrekt en meelijdt met de zwaksten, met de slaven.

Het antwoord van dat volk op deze prachtige belofte, op dit groots visioen is tekenend: ze wilden er niet naar luisteren omdat ze moedeloos waren geworden door de zware dwangarbeid. Ze waren aangekomen op het dieptepunt van hun ellende. Zwaarder konden ze het niet krijgen. En was dat moedeloze, ongelovige, antwoord het teken om dan maar op te houden? Als niemand in God gelooft dan heeft die God toch geen zin? Nee, dus, het lijkt er op dat als niemand er meer in gelooft dat die God dan juist met verdubbelde ijver aan de bevrijding van de zwaksten gaat werken.

Niet door één of ander wonder te doen, maar door te laten zien dat je de armsten maar beter als waardevolle mensen kunt behandelen omdat het anders tegen je zal keren. Met die boodschap wordt Mozes naar de Farao gestuurd en ook al komt hij slecht uit zijn woorden, de Farao zal moeten luisteren.

Het is ook een boodschap aan ons, ook wij mogen ons afvragen of wij slaven hebben die we te kort doen. Als we onze handelsverhoudingen met de armsten in de wereld nog eens bezien dan ontdekken wij ze. Als wij er op gaan letten wie onze kleren maken, dan zien we de kindslaven, als we op producten lezen “made in China” mogen we ons afvragen wie dat gemaakt heeft en hoe het zo goedkoop kan, elke arbeider was volgens Jezus immers zijn loon waardig. Aan ons dus om daar iets aan te doen en ook die broeders en zusters te bevrijden van het onrecht door ons hen aangedaan. Aan ons instrumenten in Gods hand te worden.

In sommige kerken wordt ons dezer dagen voorgehouden dat wij het er beter gaan krijgen, dat wij er op vooruitgaan als we maar in Jezus gaan geloven. De Bijbel vertelt andere verhalen. Als het volk Israël zich schaart achter het verzoek van Mozes die God te mogen aanbidden in de woestijn, wordt hun lot eerder verzwaart.

Lucas veronderstelt vaak dat wij de geschiedenis van zijn tijd wel kennen. Want wie zijn die Galileërs waarover mensen aan Jezus vertellen? Het zijn opstandelingen die denken met geweld de Romeinen te kunnen verdrijven. Na de volkstelling door Quirinius de stadhouder van Syrië begon Judas de Gallileër een opstand. Door de Romeinen de Gallileërs genoemd en door de Judeeërs de zeloten of ijveraars.

Zij wilden door geweld de Romeinen verdrijven maar vergaten dat God het volk had bevrijd uit Egypte en aan het volk had geboden niet te doden.

Lucas schreef zijn Evangelie na de opstand van het jaar 70 tegen de Romeinse bezetting. Het gevolg van die opstand was dat de Tempel in Jeruzalem was verwoest en de inwoners van Juda en Galilea werden verspreid over het Romeinse Rijk. De vraag was wie daarvoor verantwoordelijk was.

We stellen bij tegenvallers immers graag de schuldvraag. Iemand moet toch schuldig zijn aan wat ons overkomen is. Lucas plaatst het antwoord van Jezus weer in de dagen dat Jezus van Nazareth nog leefde. In zijn dagen waren er ook allerlei opstootjes en opstanden geweest. Bij de kruisiging was het volk zelfs de keuze voorgelegd of ze een opstandelingenleider wilden vrijgelaten hebben of een afwijzer van alle geweld. We kennen de keuze van het volk. Maar is een volk schuldig als het in opstand komt tegen een bezetter?

In de geschiedenis hebben de volgelingen van Jezus van Nazareth de vraag met ja beantwoord. Zij vervolgden de “Godsmoordenaars” tot in de vorige eeuw tot het uiterste. Van de schuld die het christendom met die vervolging op zich heeft geladen zijn we voorlopig nog niet af.

Jezus van Nazareth heeft namelijk een hele andere benadering. Wie omhakt, wie uitroeit ontneemt de vruchteloze de kans opnieuw vrucht te gaan dragen. Het vermengen van eigen bloed met het bloed van offers maakt de offeraar bijzonder onrein. Maar kun je dan zeggen dat God het volk verdelgd heeft omdat ze onrein waren geworden? Wie de geschiedenis van de Joden heeft bestudeerd weet dat niet het volk gestraft werd maar Pilatus die vanwege die vervolging ontheven werd van zijn functie.

Het is een geschiedschrijver als  Flavius Josephus die dat in zijn geschiedenisverhaal heeft opgenomen. De Bijbel is namelijk geen geschiedenis boek. Ook vanwege de mensen die omkwamen toen een toren bij Siloam omviel rees de vraag of die nu schuldiger waren dan de andere inwoners van Jeruzalem die het hadden overleefd. Natuurlijk niet is het antwoord. Maar als je de weg kiest van geweld en verwoesting, als je blijft denken in termen van schuld en boete dan wordt je daar zelf slachtoffer van.

Daar gaat die gelijkenis dus over. Hoe gaat God met deze misdaden om? Hoe gaat God om met een volk dat eerder geweld zoekt dan vrede en de liefde tot haar sterkste wapen maakt? Over het antwoord moeten we goed nadenken. Jezus zet ons graag op het verkeerde been. Wij denken dat de man die de boom had geplant en zich heeft laten ompraten door de wijngaardenier de God is die streng doch ook barmhartig is.

Maar dat staat er niet. Die bomenplanter koos de weg van geweld en uitroeiing van het vruchteloze. Het was de wijngaardenier die niet voor niets als wijngaardenier wordt opgevoerd die de zorg voor de planten bleef behouden ook al brachten die planten niets meer op. Natuurlijk zijn er grenzen aan, drie jaar in dit geval. Maar de eerste keus is niet omhakken, maar extra zorgen.

We kennen dat in het strafrecht. Als mensen geheel of gedeeltelijk een daad niet kunnen worden aangerekend dan doden we die mensen niet maar stellen we ze ter beschikking van de regering om een genezende behandeling te ondergaan. Doden van misdadigers doen we al helemaal niet meer. De Weg van de wijngaardenier  is dus eigenlijk de Weg van onze God. Die weg willen we gaan. Die weg zullen we dus ook moeten gaan in vraagstukken van oorlog en vrede. Hoe moeilijk dat ook is.

Totdat hij komt zullen we dat vol moeten houden, dan zal de aarde zo mooi geworden zijn dat God zelf hier zal willen wonen. Dan zal alle leed geleden en alle strijd gestreden zijn. Volhouden dus.

Amen

Read Full Post »

Lezen: Deuteronomium 5:6-21
            Lucas 4: 1-13

Gemeente

We trekken vandaag met de kerk de woestijn in. Het zijn de traditionele lezingen voor de eerste zondag van de 40 dagentijd. En voor ons gevoel zou dat van die woestijn best kunnen kloppen.  Bij onze Rooms Katholieke broeders en zusters heet die 40 dagentijd de vastentijd. Jezelf onthouden van overvloed en luxe en een aantal weken sober leven. En in deze tijd van luxe is ook in Protestantse Kring de populariteit van het vasten toegenomen. Niet met een aantal strakke regels van wat wel of wat niet mag maar als een individuele zoektocht naar wat luxe is en misschien eigenlijk overbodig en wat je van je eigen overvloed opzij kan zetten om te delen met een ander. Want dat we nog van delen houden  merken we aan de hoeveelheid die overal gedeeld wordt me de oorlogsslachtoffers in Oekraïne.

Het beeld van een kale woestijn helpt ons daarbij ook al is het geen oorlog maar vrede en welvaart in Europa. In de woestijn is eten en drinken schaars, daar moet je zuinig zijn op alles wat je bij je hebt. Daar is soberheid van levensbelang. Niemand weet immers hoe lang je wel niet in de woestijn rond zal moeten dwalen? Voor ons is die tijd en is het doel bekend. We gaan in 40 dagen naar Pasen. De zondagen tellen we niet mee, dat zijn rust en feestdagen, dan ontmoeten we elkaar en horen we de verhalen die ons door de 40 dagen heen moeten helpen.

Het doel is Pasen, dan vieren we dat de dood niet het laatste woord heeft. Dan vieren we dat de dode woestijn zal bloeien als een roos en zoveel vrucht zal dragen dat lammen lopen en blinden zien, dat hongerigen gevoed worden en naakten gekleed. Met dat doel voor ogen gaan we op weg.

Het negatieve beeld van de woestijn is heel menselijk. Op allerlei plaatsen in de Bijbel vinden we dat beeld dan ook bevestigd. Maar de God van Israël heeft de hinderlijke gewoonte om door onze beelden heen te breken en onze verhalen om te keren. Vanmorgen hebben we dat gelezen in het boek Deuteronomium. Daar midden in de woestijn ontdekt het volk Israël hoe je eigenlijk volk moet zijn en komt de God van Israël met richtlijnen voor een menselijke samenleving. Juist in de woestijn kunnen ze daar ervaring mee opdoen.

In de woestijn is immers alles voorlopig, niet anders dan het zand waaruit deze wereld is opgebouwd, zand dat voortdurend verschuift, vindplaatsen van vroeger onzichtbaar maakt voor lateren. De bron die vandaag water gaf zal morgen wel weer elders stromen en het brood dat aan kwam waaien is alleen goed voor deze dag. Zo leer je nog eens leven, maar niet in heilige veilige huisjes doch altijd slechts voor een moment in een dunne open tent, zo gespannen, zo verplaatst, zo beschuttend als voorlopig.

In de woestijn kun je zalig spelen. Ruimte genoeg en reden te over: met je vingers in het zand, ontwerpen tekenen voor later, met huizen, bomen en beestjes en met mensen van allerlei slag; of een beeld van een land scheppen met grote en zwierige lijnen, rivieren trekken, grenzen uitwissen. Rozen kweken, zij het nu nog van papier. En ’s avonds bij het open vuur kun je de oude verhalen vertellen van mensen ver voor jouw tijd, die hier vroeger hetzelfde deden en zich oefenden in een leven dat zij nu breeduit leiden in het land achter de horizon waar ze verkennertje spelen.

Tijd  dus om je de spelregels voor een goed leven nog eens in herinnering te brengen. Ze staan ook in het boek Exodus maar hier in het boek Deuteronomium  staan ze nog eens op een iets andere manier geformuleerd. Het gaat dus niet om het soort juridisch zorgvuldig bij elkaar gezochte formuleringen waaraan elk gedrag op dezelfde manier getoetst kan worden. Het gaat dus niet om het soort wetten die in dikke wetboeken zijn gevat en waarmee onze rechters zich mee bezig houden. Het gaat om de spelregels voor een goed leven, het zijn de spelregels voor een menselijke samenleving. Het gaat dus om spelregels van bevrijding.

Daarbij geldt ook nog dat aan dieren recht wordt gedaan, dat ze gerespecteerd worden en dat zelfs aan de aarde recht wordt gedaan, elke zeven jaar immers dient de aarde rust te krijgen. Daardoor kunnen regels voor iedereen verschillend zijn, daardoor kunnen regels ook in de tijd in toepassing verschillen. Voor ons een vreemde manier van denken over recht en gerechtigheid, maar de God van Israël is in onze wereld nu eenmaal de gans andere.

Het volk Israël wordt door de nieuwe spelregels bevrijdt van de last te overleven in de woestijn. Het volk werd bevrijdt van de slavernij om met en door deze richtlijnen te kunnen genieten van de vrijheid in het beloofde land. De regels beginnen  dan ook met de bevrijding van het volk uit de slavernij in Egypte. En aan die bevrijding zijn geen andere goden te pas gekomen. Alleen de God van Israël trok met de slaven mee door de woestijn nadat hij ze had bevrijdt uit de slavernij. Alleen de God van Israël zorgde voor de wetten waarmee het volk de vrijheid kon genieten in het beloofde land. Als je je heil zoekt bij andere goden en goden met je eigen handen denkt te kunnen maken dan oogst je onheil, dan vergaat het je slecht. De gevolgen daarvan zullen ook je kinderen, je kleinkinderen en je achterkleinkinderen ondervinden.

De hoofdregels waarmee we hier begonnen zijn kun je ook niet lezen los van de rest van de geschiedenis. Want als je het land verliest dat voor jouw familie is bestemd en waardoor je onafhankelijk bent krijgen je nazaten dat land pas na vijftig jaar weer terug zodat de familie weer opnieuw kan beginnen met het land dat God heeft gegeven en dat je bevrijd heeft van de slavernij. Wie in onze dagen het leven heeft ingericht op het houden van je naaste als van jezelf herkent die bevrijding, daarin verdwijnt zelfs de angst voor de dood en wordt je bevrijdt van het slavenbestaan van altijd maar meer en beter. Daarin begint het leven pas, ook vandaag weer.

Iedereen wordt in onze samenleving geacht de wet te kennen. Wij maken er meestal van dat iedereen voor zichzelf de Wet moet houden en dat we een overheid hebben om overtreders op te sporen en te bestraffen. Maar de wetten die we vandaag in de Bijbel lezen moeten we soms ook voor een ander houden. Als het gaat om mensen rust te geven en de gelegenheid te geven in plaats van te werken samen te genieten van het goede der aarde dan moeten we dat niet alleen voor onszelf regelen maar vooral voor de mensen en de dieren die voor ons werken, zelfs voor de vreemdelingen onder ons moeten we zorgen. Daarom ijveren we voor een vrije zondag voor iedereen, we zijn geen slaven van werk en winst.

Wij kennen wetten als regels waar we ons aan moeten houden en die ons knellen. De wetten die we in de Bijbel lezen zetten ons in beweging naar een betere samenleving. Bij het gaan van die weg en de keuzes die je daarbij moet maken moet je niet te lichtvaardig Gods naam inroepen. We moeten namelijk niks van ons geloof, we willen wat voor een ander, voor de minsten onder ons, we willen dat de hongerigen gevoed worden en de naakten gekleed. We willen dat aan de armen recht wordt gedaan. In het verhaal dat we vandaag lezen staat ook waarom we dat willen, omdat we zelf slaven zijn geweest, slaven van ons werk, slaven van alles wat moet, slaven van onze angst voor de dood en slaven van onze zucht naar altijd meer en nog meer. Daarom willen we een betere samenleving, een samenleving in vrijheid en met elkaar.

Die samenleving maken we ook samen met elkaar, al luisterend naar God misschien, maar we zijn er altijd nog zelf verantwoordelijk voor. De meeste van die regels voor een betere samenleving zijn zeer eenvoudig. Nooit je afkomst vergeten is er één van. Er staat niet dat je gehoorzaam moet zijn aan je vader en moeder, dat je maar alles moet toestaan wat ze met je uit willen halen. Nee,  maar je moet nooit vergeten waar je vandaan gekomen bent. Uit een goed gezin, doe het dan tenminste even goed, uit een slecht gezin, doe het dan tenminste beter en aarzel niet daar hulp bij te vragen, juist omdat je het goede wil doen en niets dan het goede.

Natuurlijk moorden we niet, zelfs niet in een oorlog, beschouwen we onze partners als gelijken en niet als objecten voor persoonlijk genot, respecteren we het bezit waar een ander van moet leven en liegen we niet tegen een rechtbank zodat er onrecht geschiedt en liegen ook niet in het openbaar om een beter beeld van onszelf te maken. De vrouw van een ander is geen bezit staat er en het bezit van een ander hoort aan die ander. Regels die in elke samenleving thuis horen. Regels die maken dat elke samenleving een goede samenleving kan zijn. Dat is namelijk wat onze God wil, dat is ons geloof. Als er wat moet van ons geloof is het een betere wereld te maken, waar ieder te eten heeft en iedereen mee mag doen. Daarheen mogen we op weg..

Een overbekend verhaal hoorden we vandaag uit het Evangelie van Lucas. Het is ook een woestijnverhaal, het verhaal van de verzoeking in de woestijn. Mooi ook zo’n afloop dat Jezus van Nazareth al die verzoekingen heeft weerstaan. Maar wat moeten we in de eenentwintigste eeuw nog met een figuur als de duivel? Misschien wel net zoveel als Jezus van Nazareth, namelijk helemaal niks. Jezus van Nazareth was kennelijk voor de duivel niet bang en waarom zouden wij dat dan wel zijn? Bovendien geloven we in God en dus niet in de duivel. Al kunnen we in deze dagen in onze vijand wel een duivel zien.

Die duivel komt uit een middeleeuwse manier van kijken naar de wereld. Die manier komt ook voor uit de Heidense godsdiensten die nog maar net waren afgeworpen. In die Godsdiensten werden allerlei verschillende gebeurtenissen als personen aangemerkt. De echo was een persoon, het haardvuur en de donder waren personen en de glinstering op de toppen van de bergen kwam ook door personen. Dat de verwarring en de twijfel die een mens kunnen overvallen als een persoon wordt neergezet is in die lijn niet zo vreemd. In het Grieks heet die persoon diabolos, de verwarrer en bij die vertaling zijn we bij de functie van deze schijnfiguur. Twijfel zaaien en ieder van ons weet best dat twijfel zich in jezelf afspeelt.

Twijfel is overigens ook een positieve eigenschap. Het geeft je de gelegenheid afwegingen te maken, keuzes te overwegen. En bij problemen kan twijfel aan de werkzaamheid van standaardoplossingen je creativiteit stimuleren, zoek eens oplossingen die bij jou passen of die een ander geen schade berokkenen.

Het  verhaal over het gevecht met de twijfel dat Jezus van Nazareth voert is een verhaal dat ons iets wil  vertellen. Dat verhaal vertelt ons dus niks over het al of niet bestaan van een duivel. Het vertelt ons over de manier waarop Jezus van Nazareth begon met het vertellen van zijn boodschap. Hij was gedoopt en had daar gehoord dat hij de geliefde zoon van God was. Een duif was op zijn hoofd komen zitten als symbool voor het uitstorten van de Heilige Geest. Maar hoe gedraagt een geliefde zoon van God zich. Daarvoor ging hij eerst terug naar de woestijn. Naar dezelfde woestijn waar ooit het volk Israel haar God had ontmoet en had ontdekt dat het belangrijkste van haar religie de zorg voor elkaar is. Daarmee kwam aan alle religie eigenlijk een einde. Als “God dienen” hetzelfde is als “van je naaste houden als van jezelf”, blijft er van religie weinig meer over. Jezus hoort van de verwarrer dan ook steeds eerst “Als u de zoon van God bent”, dan volgt een voor de hand liggende veronderstelling. Want een zoon van een God kan immers stenen in brood veranderen? Een zoon van een God kan immers gemakkelijk de macht grijpen over volken en landen en een Zoon van God die van de tinnen van de Tempel springt zal toch door Engelen worden opgevangen zodat iedereen kan zien dat je achter hem kan aanlopen?

Maar in de woestijn had de God van Israël laten zien dat het net even anders zou gaan. Hier geen gouden beelden van een God, zelfs geen gouden kalf. Hier geen zoeken naar meer en nog meer en een godsdienst uitsluitend voor priesters en Tempels. In de Woestijn was een Tent der ontmoeting neergezet waar de spelregels voor de nieuwe samenleving werden bewaard in de Ark van het Verbond. In dit verhaal over de verwarring van Jezus van Nazareth komen het absoluut goede, de God van Israel, en het absoluut kwade, de duivel genoemd, tegenover elkaar te staan. Mensen zijn kinderen van het Goede had Lucas in het geslachtsregister van Jezus van Nazareth al geschreven. Jezus van Nazareth zelf is daar geen uitzondering op.

Maar we weten dat mensen ook graag het kwade doen. Daarom duivelse vragen, duivelse dilemma’s. Een voorbeeld van zo’n duivels dilemma dat je dezer dagen nog wel eens hoort is het volgende: Als iedereen voor elkaar zorgt waarom laat jij dan niet voor jou zorgen en de zorg voor anderen aan de anderen over? Geen wonder dat veel aardige mensen vaak het gevoel hebben dat er misbruik van ze gemaakt wordt en gaan twijfelen aan het nut van hun goedheid. Tot ze ontdekken dat het kansen geven aan een ander om zich te ontplooien als een liefdevol en zorgzaam mens ook tot zorg voor die ander hoort. We leven immers niet bij brood alleen.

Zo zit het ook met de macht. Alleen het kwade kan een mens absolute macht over anderen geven. En een mens die het goede wil doen en niets dan het goede waakt er wel voor al te lichtvaardig om hulp te vragen, dagelijks brood is ons immers genoeg. Zo weten we het kwade te weren, door aan het goede vast te houden. We herkennen na dit verhaal het kwade ook, wie misbruikt maakt van jou dient het kwade, wie macht over je wil uitoefenen dient het kwade, en wie je verleidt tot meer vragen dan je nodig hebt dient het kwade. En als je het goede wilt doen en niets dan het goede dan hoef je voor de duvel niet bang te zijn. Aanpakken en benoemen dat kwade dus vanaf vandaag.

We weten  wat de Bijbel zegt over oorlog, staat er niet geschreven dat gij niet doden zult? We weten  wat de Bijbel zegt over ons verlangen rijker en nog rijker te worden, want staat er niet geschreven dat we niet zouden begeren het huis van onze naaste en al het andere dat van onze naaste is? We weten dat we van mensen moeten houden en niet van een ander mens als van een voorwerp, een object dat onze lusten kan bevredigden, we weten ook dat we niet liegen moeten en niet stelen. We weten bovenal dat we niets en niemand tot god moeten verheffen en moeten aanbidden, want de God die ons die regels heeft voorgehouden had ons juist bevrijdt van de slavernij van hebben en houden en van meer en steeds meer. Benoem dus het kwade als je het tegenkomt en elke dag opnieuw want dan verdwijnt het op den duur.

Zo gaan we dus op weg naar Pasen, op weg naar het feest van het leven. De 40 dagentijd wordt beleefd als een tijd van inkeer en bezinning. Als we de kerk binnenkomen zien we de liturgische kleur paars die ons daaraan herinnerd. In de 40 dagentijd horen we ook bij uitstek vertellen over het lijden van mensen. Over die zaken die nog niet goed zijn in onze wereld. Over de voedselbanken in ons land, over de honger in Afrika, over de oorlogen in het de Oekraïne, en niet te vergeten die in Jemen, over het ontbreken van mensenrechten in het verre oosten. Kortom we horen vertellen over die zaken die onze wereld voor veel mensen tot een woestijn maken. Wij zullen in die woestijn moeten oefenen, oefenen in de zorg voor elkaar. Want die Wet van de God van Israël laat zich samenvatten in de Wet van de Woestijn, de Wet van de Liefde, Heb God lief boven alles en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. Daar mogen we in oefenen, veertig dagen lang om te ontdekken dat daaruit voor iedereen het leven ontspruit, zodat we na Pasen geen genoegen meer hoeven te nemen met het leven in de Woestijn maar mogen zorgen voor het beloofde land, waar alle tranen gedroogd zullen zijn en God zijn tenten op deze aarde zal spannen. Met Gods hulp maken we van woestijn vruchtbare aarde. Daarheen gaan we op weg, door de woestijn om te beginnen.

Amen

Read Full Post »