Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for oktober, 2017

Lezen: Deuteronomium 6:1-9

              Matteüs 22: 34-46

Gemeente,

Het is Bijbelzondag, de zondag waarop het Nederlands Bijbelgenootschap weer eens aandacht vraagt voor de Bijbel. Vier de Bijbel is het thema en we vieren de Bijbel rond het hart van de Bijbel, het eerste gebod en het tweede daaraan gelijk. U mag gerust weten dat het voor mijzelf ook een bijzondere zondag is. Het is vandaag 12 en half jaar dat ik elke dag een overweging schrijf over een bijbelgedeelte. Ik publiceer dat ook dagelijks op internet. Het is begonnen toen ik alleen thuis zat met mijn hartproblemen en wijlen mijn vrouw nog dagelijks werkte. Een jaar lang zou ik elke dag een blog schrijven aan de hand van het dagelijks leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap. Dat avontuur bleek zo leuk dat ik het nu dus al 12 en half jaar vol houdt. En ik kan u onderhand verzekeren, elke dag de Bijbel lezen kan een feest zijn en dat leesrooster van het NBG geeft een hoop afwisseling.

Mijn grootste ontdekking was dat je op elke bladzijde van de Bijbel eigenlijk de richtlijn voor een menselijke samenleving en een goed bestaan terugvindt. Vanmorgen horen we de samenvatting zoals Jezus van Nazareth die heeft gegeven. Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. Het eerste deel uit Deuteronomium en het tweede uit Leviticus. De uitwerking hiervan in de 10 geboden wordt hier in Deuteronomium beschreven maar staat als grondwet voor Israël in het boek Exodus, op twee stenen platen.

Die tien geboden, staan dan wel op stenen platen maar daar moeten ze niet blijven. Mozes roept in het gedeelte dat we vandaag lezen uit Deuteronomium het volk op om ze voortdurend in gedachten te houden. Je moet deze wetten dus ook niet aan rechters over laten. Gerechtigheid moet je zelf doen, deze wetten zijn er voor bedoeld om alle mensen recht te doen, tot hun recht te laten komen. Je moet ze daarom als een teken om je arm dragen en als een band om je hoofd, je moet ze op de deurposten van je huis schrijven en op de poorten van je stad.

Uiteindelijk zal Paulus zeggen dat hij wil dat diezelfde wetten in je hart gebeiteld zullen staan. Je moet er één mee worden. En wat God lief hebben is is duidelijk want er staat in diezelfde geboden dat God liefhebben hetzelfde is als je naaste liefhebben als jezelf. Daar circelen al die wetten om heen. Dat is een regel die je zelfs je kinderen duidelijk kan maken zodat ze van jongs af aan mee doen in de beweging van de God van Israël en mee bouwen aan het land dat uiteindelijk heel de wereld zal moeten omvatten, het land overvloeiende van melk en honing, het land waarin alle mensen tot hun recht komen. Daarom zijn de kinderen er in de kindernevendienst ook mee bezig op dit moment.

Het “hoor Israël” dat we vandaag lezen, dat hier wordt vertaald met “luister Israël, de Heer onze God, de Heer is de enige” is het hart van elk Joods gebed. Het is gebed en belijdenis ineen. Het is niet eens een belijdenis dat er geen andere goden zouden kunnen bestaan. De Bijbel heeft het vaak over de God van Israël als hoofd van de raad van goden, of omringt door goden, maar voor de gelovige is er maar één echte God, de God die het volk uit de slavernij van Egypte heeft geleid. Voor Christenen is hij de Vader van Jezus van Nazareth die uiteindelijk zelfs de dood zou overwinnen. Juist die bevrijding van dood en slavernij maakt de Weg die de geboden wijzen zo belangrijk.

Ook in onze dagen kunnen we verlangen naar een samenleving waarin niet meer gemoord wordt, waarin niet meer wordt gestolen, waarin het bezit van een ander mensen niet meer in beweging brengt, waar mensen mensen mogen zijn en geen objecten voor persoonlijke lustbevrediging, waar niemand zich hoeft te schamen voor diens afkomst. Ook wij weten dat we nog lang niet in een samenleving leven waarin die geboden algemeen geldend zijn en in ieders hart gebeiteld staan. Wie om zich heen kijkt in de wereld en de hongerigen ziet, de kinderen die sterven van ellende, de zieken voor wie geen medicijnen zijn, de slachtoffers van oorlog en geweld, de geweldige hoeveelheden wapens die over de wereld reizen, weet dat een aarde waarin vrede en gerechtigheid heerst nog ver weg is.

Wat dat betreft reizen we eigenlijk nog steeds door dezelfde woestijn als waar het volk Israël de Wetten kreeg. De oproep van Mozes om de Wetten voortdurend bij de hand te houden is daarom eigenlijk net zo actueel als die was toen het boek Deuteronomium werd geschreven. Daarom zullen wij de echo van Mozes moeten zijn en voortdurend roepen om naleving van deze wetten. Ook wij hongeren en dorsten immers naar gerechtigheid.

Maar het grote gebod is vaak heel spannend. Zelfs voor de Kerken. God liefhebben boven alles klinkt zo mooi. Het is abstract en je kunt er snel ja op zeggen. Als je dan vraagt hoe dat moet, klinken al gauw zaken als je keurig gedragen, geen misdrijven plegen en op zondag naar de Kerk. Maar Jezus van Nazareth geeft er zelf een andere invulling aan. Hij sluit daarbij aan bij de oorspronkelijke samenvatting van de wet die in het boek Deuteronomium is verwoord. God liefhebben boven alles is je naaste liefhebben als jezelf. Hierop zijn alle andere wetten en voorschriften, alle uitspraken in de Bijbel gebaseerd. En dat maakt het spannend. Je naaste liefhebben dat gaat nog, dat klinkt sympathiek, maar als jezelf. Als je dus werkelijk je naaste flink wil liefhebben en daarmee God boven alles dan moet je dus jezelf ook wel zeer liefhebben.

Helemaal aan het begin van de Bijbel staat het lied over de schepping. Daar worden licht, aarde, water, lucht, planten en dieren geschapen en als laatste de mens. En bij elk couplet staat in het refrein dat God zag dat het goed was. En bij de mens staat zelfs dat die geschapen werd naar Gods beeld en gelijkenis, man en vrouw, en God zag dat het goed was. Als je dat goed tot je door laat dringen weet je dat het meest kostbare op aarde de mens is. Elk mens, ook jij,  en niet alleen de mensen die duur doen. De mensen die duur kunnen doen hebben hun deel al gehad zegt Jezus van Nazareth ergens, maar vooral de mensen die het niet breed hebben zijn de mensen die je liefde nodig hebben.

De wegwerpmensen aan de onderkant van de samenleving. De armen, de zieken, de slachtoffers van natuurrampen, de slachtoffers van misdrijven, de mensen die misbruikt zijn. Als je naar hen kijkt zie je dat het niet goed is en daar moet wat aan gedaan worden. Vooral als het met jezelf wel goed gaat. En als het niet goed met je gaat mag je dus vragen om zorg, mag je je verzetten tegen hen die je de noodzakelijke hulp onthouden. Het grote gebod, je naaste liefhebben als jezelf, is er voor bedoeld om ons in gang te zeten.

Maar wie is die Jezus van Nazareth dan wel? Om uit te maken hoeveel je kunt houden van je naaste als je veel van jezelf houdt vraagt Jezus van Nazareth aan de deskundigen van wie de Messias, de verwachte bevrijder van Israël, afstamt. Van Koning David dus. Om maar even vast te stellen dat “bevrijder” of  messias zijn niet even zomaar wat is. Jezus voelde wel mee met die Farizeeërs. Eeuwenlang is ons voorgehouden dat dat maar een stelletje huichelaars waren maar zo eenvoudig lag ook dat niet. Het waren mensen die hartstochtelijk hun geloof zuiver wilden houden. Dat zuiver houden van geloof in God was iets wat ook Jezus van Nazareth wilde.

Alleen Jezus van Nazareth stelde niet de wet maar de liefde centraal. Vandaar ook die discussies over de wet. Jezus wijst dan op de Bijbel die zegt dat liefhebben het belangrijkste gebod is, God liefhebben en dat is gelijk aan je naaste liefhebben. Die messias zou dat tot het uiterste doorvoeren was voorzegd en zou daarmee het volk bevrijden. Als koning zou die messias regeren. En daar draait Jezus de zaak weer om. Hoe kan een nieuwe koning nu meer zijn dan koning David, dat stond er wel en daar was dus geen antwoord op. Het had te maken met dat liefhebben. Als het meer moest zijn ging het over de hele aarde, over ons dus ook,

En bij ons gaat het daar vandaag de dag ook over, wij zijn eigenlijk van een Koninkrijk zonder grenzen, burgers van de hele aarde zoals die door God is geschapen. Met alle mensen als broeders en zusters, let er dus op en zorg er voor dat het met hen allen goed gaat, pas dan gaat het goed met de aarde zoals God die bedoeld heeft. Daarvoor moet nog heel wat gebeuren, in de Bijbel staat hoe en wat. Aarzel dus niet, aan het werk en lees elke dag hoever je al bent.

Amen.

 

 

Advertentie

Read Full Post »

Lezen : Jesaja 45:1-7

              Matteüs 22: 15-22

Gemeente,

De eerste lezing van vandaag begint toch met een heel merkwaardige mededeling. De Persische Koning Cyrus is een door de God van Israël gezalfde koning. Hoe is dat nu mogelijk. Vanouds was er in Israël wel wat tegen koningen in te brengen. Saul trok op eigen houtje ten oorlog en in aanloop van de ballingschap was er de een na de andere koning die kwaad deed in de ogen van God, ze lieten afgodendienst toe, namen daar ook zelf aan deel, en sloten verdragen met Heidense wereldmachten om Israël ook militair te beschermen. Als de Koningen van Israël werden verworpen hoe kan het dan dat zo’n Heidense Koning ineens een messiaanse koning wordt. Die nadruk op gezalfde betekent immers dat die Koning wordt gezien als bevrijder van Israël.

In de commentaren op deze tekst wordt de nadruk gelegd op het bevel dat Koning Cyrus gaf dat de ballingen terug moesten keren naar Jeruzalem om daar hun stad, hun Tempel en hun land weer op te bouwen. En dat geeft het volk Israël een tweede kans, nu kon het echt een volk van God worden en een licht voor alle volken. Cyrus heeft een belangrijke historische beslissing genomen. Maar Cyrus komt vaker in de Bijbel voor. In het boek Daniël speelt hij een belangrijke rol als er misbruik wordt gemaakt van de Tempelschatten, goud en zilveren borden en bekers. Daarmee werd door de koning van Babel een maaltijd aangericht voor de elite van zijn rijk. Op de wand schreef God toen dat hij gewogen was en te licht bevonden. In dezelfde nacht veroverde Cyrus dat rijk van Babel en in zijn opdracht terug te keren stond ook dat de voorwerpen die uit de Tempel afkomstig waren weer terug naar de Tempel zouden moeten.

We hebben gehoord dat Jezus uitriep dat men aan de Keizer moest geven wat van de Keizer was en aan God wat van God is. Cyrus, de koning van de Meden en de Perzen heeft daarvoor al het voorbeeld gegeven. We moeten de verhalen over Cyrus in hun samenhang lezen. Dat wat er gebeurd heeft een bijzondere bedoeling. De volken moeten met open mond van verbazing staan. als je spot met de Tempel in Jeruzalem, met het organiseren van maaltijden met de armen dat daar plaatsvond, dan loopt het slecht met je af. Koning Nebukadnezar moest gras eten. Koning Darius die door Koning Cyrus werd overwonnen komt in de geschiedenisboekjes niet meer voor. Hij is door God uit de geschiedenis gewist.

Cyrus was de koning van Meden en Perzen. En de uitdrukking Meden en Perzen kennen wij van wetten. Er zijn wetten die met geen mogelijkheid te veranderen zijn. Dat zijn de wetten van Meden en Perzen. In Spanje presenteren ze hun grondwet als een wet van Meden en Perzen en iedereen die het anders wil in het land moet de gevangenis in.

Wij hebben ook orde, en regels, maar daar passen geen vreemdelingen in, daar passen ook steeds minder de ouderen in en de langdurig zieken en de gehandicapten en de jongeren met problemen. De zorg wordt ons voorgeschoteld als een last. Stel je voor, het gemeste kalf slachten om de minsten te helpen, om mensen tot zichzelf te laten komen. We kunnen van de minsten in de samenleving toch geen God maken waar alles om draait?

Wij kunnen de armen toch niet van gouden en zilveren borden laten eten zoals in de Bijbel wordt beschreven als er een maaltijd moet worden gegeven met de vreemdelingen en de armen.

In het verhaal van Jezus van Nazareth zegt die tegen mensen dat hij honger had en zij hem te eten hadden gegeven, dat hij naakt was en zij hem hadden gekleed, dat hij in de gevangenis zat en zij hem hadden opgezocht. Die mensen hadden hem niet herkent.

Vandaag hebben we gelezen wat Jezus van Nazareth nu eigenlijk van die zogenaamde last vindt, de belasting die het hebben van een staat met zich meebrengt. Het verhaal, dat vandaag werd gelezen, wordt vaak uitgelegd alsof het over belastingen gaat. En alsof het een oproep is de overheid te gehoorzamen. Niets is minder waar. Die uitleg is het omdraaien van wat er werkelijk staat. Lees maar.

De vraag die aan Jezus van Nazareth wordt gesteld is of het geoorloofd is belasting te betalen. Jezus van Nazareth vraagt dan om een belastingmunt. Die heeft hij kennelijk niet zelf in bezit. Ook zijn leerlingen hebben niet zo’n munt. Dat is niet zo vreemd en heeft niets met armoede te maken. Maar op de belastingmunten die je in Judea moest gebruiken stond de afbeelding van de Keizer van Rome. Romeinse stadhouders als Pontius Pilatus vonden dat een eer. De Farizeën waarschuwden voor dergelijke munten die zo direct tegen het beeld verbod uit de 10 geboden ingingen. Koning Herodes, die over Galilea ging keek wel dus uit. Munten met de beeltenis van een mens, of een dier, of van wat dan ook, werden door Galileërs geweigerd. Die raakten ze niet aan. Romeinse Keizers beschouwden zich als Godheid. Jezus van Nazareth heeft dus niet een dergelijke munt, de Farizeërs wel.

Maar dan stelt hij de vraag wiens beeld er op staat. Is niet de mens geschapen naar Gods beeld? Staat er dus niet het beeld van God op die munt en zou je die munt niet moeten gebruiken op de manier die God wil dat bezit gebruikt wordt? De belastingen van Keizers, Koningen en andere absolute machthebbers zijn en waren niet te vergelijken met de belastingen die we tegenwoordig betalen. Wij betalen belastingen ook om te delen met de armen, om de zorg te kunnen betalen en de hulp aan arme landen. De Keizer uit dit verhaal leefde zelf in weelde van die belastingen. Hij voelde zich zo machtig dat hij zich god op aarde voelde en zich ook zo liet vereren.

Jezus van Nazareth ziet het grote verschil met de God waarvoor hij volgelingen zoekt. Van die God mag je je geen beeld vormen. Naar Gods beeld is immers elk mens gemaakt, man zowel als vrouw. En de Wet van die God is niet als de wet van de Keizer, de absolute gehoorzaamheid aan de Keizer, maar je naaste liefhebben als jezelf als gehoorzaamheid aan God. Daarom kon Jezus rustig zeggen dat die keizer z’n heidense muntjes zelf maar moest houden. In het oorspronkelijke Grieks staat dat ze zijn munten maar terug moeten geven.

Als er belasting betaald moet worden dan volgens de Wet die God al lang daarvoor in de woestijn had gegeven. Belastingen komen in onze dagen al lang niet meer alleen van absolute heersers. Al zijn er machthebbers genoeg die zich als godjes willen laten vereren. We hebben echter verenigingen die nadenken waarvoor we samen geld willen uitgeven, wie dat geld zou moeten betalen en die de uitvoering van die plannen ook controleren. Politieke Partijen heten die verenigingen, daar mag iedereen lid van worden.

Zo heel af en toe mogen we uitmaken wie we de beste vinden. Via onderhandelingen komt er dan een regering die de ideeën van de partijen uitvoert. Mensen die in het verhaal van Jezus geloven kijken dan welke vereniging zorgt voor de zwakken in de samenleving, waar echt wordt gedeeld, waar rechtvaardigheid te vinden is. Waar dus ook de rijken het grootste deel betalen en niet het grootste deel subsidie in de wacht slepen zoals nu nog bij de hypotheekrenteaftrek het geval is.

Daarom is belasting betalen niet genoeg maar moeten we ons actief bemoeien met wie ons regeert en hoe ze dat doen, wij hebben die mogelijkheid, wij kunnen vragen voor de armen te zorgen en niet de rijken te beschermen. Nivelering die de inkomensverschillen tussen arm en rijk kleiner maakt is voor ons een zegen en geen vloek. Vreemdelingen verdienen gastvrijheid en hulp bij het vinden van een toekomst, ook al kan dat niet in ons eigen land.

God vraagt ons om een andere wereld te scheppen. Gastvrij, zorgend, liefhebbend. In het slot van het Evangelie van Matteüs draagt Jezus zijn leerlingen op iedereen te dopen, tot aan de einden der aarde en tot de aarde voltooid zal zijn. Dan zal God zien dat het goed is. Zo goed wordt deze aarde dat God zelf zijn tenten hier op aarde zal willen opzetten. Dan is er eten voor iedereen, dan zijn oorlogen uitgewoed en weet niemand meer wat oorlog is. Dan zijn alle tranen gedroogd en zal zelfs de zee haar doden teruggeven. Aan die aarde mogen we vandaag nog gaan werken en elke dag opnieuw. Aarzel dus niet, het werk wacht, vat dan aan.

Amen.

 

Read Full Post »

Lezen: Ezechiël 18: 1-4, 25-32

             Matteüs 21:23-32

Gemeente,

Bij alle discussies over de jeugdzorg hoor je dat bij ons ook wel eens vertellen: als de ouders kwaad doen straft God de kinderen. Maar God straft niet en zeker niet hen die het kwaad niet bedreven hebben zegt Ezechiël ons vandaag. Eigenlijk roept hij ons mensen op om op te houden met elkaar te beschuldigen. Als je geen kwaad hebt gedaan ben je ook niet verantwoordelijk voor het onheil. Alleen als je kwaad gedaan hebt dan zet je jezelf buiten de gemeenschap, in Bijbelse termen: dan kun je sterven. Maar als je mensen tot hun recht laat komen dan zal je dat niet overkomen en zeker je kinderen niet. Het soort rare spreekwoorden dat een volk kan ontwikkelen moet je maar vergeten zo roept de profeet ook ons toe. Want we weten er wat van. Als er hangjongeren zijn die de kans krijgen van kwaad tot erger te vervallen dan “weigeren de ouders hen op te voeden”.

Het is glashelder wat Ezechiël ons voorhoudt. Doe het goede of je kunt doodvallen. Iedereen die het goede doet zal leven en iedereen die het kwade doet kan doodvallen. En als je het kwade hebt gedaan en je hebt berouw en je wilt voortaan het goede doen? Dan kies je voor het leven en dan zal je leven. En als je altijd het goede hebt gedaan maar dat geef je op en je leeft voortaan alleen voor jezelf? Dan kun je doodvallen, dan ben je voor de gemeenschap, dus ook voor de gemeenschap van God met de mensen, van nul en generlei waarde.

Zijn nu de goede mensen altijd goed en de kwade mensen altijd kwaad? Als je Ezechiël leest niet. Die roept iedereen op tot inkeer te komen en te leven. In kerktaal noemen we dat genade. Ook al doe je verkeerd, als je dat inziet en het voortaan anders wil gaan doen dan mag je weer mee doen, dan krijg je genade. Eigenlijk horen we dat in onze samenleving dan ook toe te passen. De doodstraf is daarbij helemaal uit de boze. Iemand aan wie de doodstraf is voltrokken kan immers nooit meer antwoorden op de oproep van Ezechiël tot inkeer te komen en te kiezen voor het leven.

In ons land geldt dat ook een beetje voor een levenslange gevangenisstraf. Die is ook echt levenslang en alleen onder zeer bijzondere omstandigheden kan de Koning gratie verlenen. Gratie is een ander woord voor genade. Er wordt nu gepleit om de rechter na verloop van tijd, een lange tijd, nog eens te laten kijken naar de rechtvaardigheid van een gevangenisstraf tot de dood er op volgt.

Soms kan dat niet anders, maar vaker nog zeggen mensen als ze het individuele geval kennen dat genoeg genoeg is en dat als iemand lang gestraft is geweest en tot inkeer is gekomen de straf onmenselijk wordt. En als God vergeeft wie zijn wij dan om dat onmogelijk te maken. Bij een TBS is het al geregeld. Daar moet een rechter elke twee jaar een oordeel vellen over verlenging van de maatregel. Soms maken TBS gestelden het de rechter moeilijk door te vragen hen te laten zitten. Ze zijn tot het inzicht gekomen dat hun daden absoluut verkeerd waren maar zijn bang terug te vallen in hun oude fouten, de verleidingen niet te kunnen weerstaan en vragen om voortzetting van de bescherming.

Het aller moeilijkst hebben het de mensen die na een afzienbare straf weer vrij komen en weer aan onze samenleving moeten deelnemen. In plaats van hen te waarderen om hun inkeer blijft onze samenleving hen de fouten uit het verleden nadragen. Zelfs half weg huizen, half weg tussen gevangenis en samenleving, als die van Exodus kunnen nauwelijks een plaats vinden in buurten en wijken. Laat staan dat ex gedetineerden zelf een woning kunnen vinden waar ze een nieuw leven in eerlijkheid kunnen beginnen.

Er wordt met veel professionele en vrijwillige hulp de nodige steun en begeleiding geboden. Vanuit de kerken zijn er vaak veel vrijwilligers te vinden die mensen willen helpen op het rechte pad te blijven en een leven te leiden waarmee ze een nuttige bijdrage aan de samenleving kunnen bieden. Maar onze samenleving kent maar weinig genade, weinig kansen op een nieuwe start. Eigenlijk vraagt Ezechiël ons dus vandaag ook eens na te gaan hoe het zit in onze gemeente met de acceptatie van Exodus en de arbeidsplaatsen voor ex-gedetineerden in het bedrijf waar we werken.

Mensen met gezag en fatsoen willen niet iedereen in dienst nemen die geschikt is. Als iemand ooit onfatsoenlijk is geweest, of op grond van zijn naam of afkomst als onfatsoenlijk te boek zou kunnen staan dan is het vinden van een passende arbeidsplaats vrijwel onmogelijk. Van Jezus van Nazareth ging het verhaal dat hij geen steen had om zijn hoofd te ruste te leggen. Hij at met hoeren en tollenaars. Daarom was er in zijn dagen al de vraag op grond waarvan hij deed wat hij deed. Hij was immers ook geen Priester of Leviet afkomstig uit een familie met een rijke traditie. Die Priesters en Levieten oefenden officieel op grond van de Bijbelse voorschriften het toezicht op genezingen en de toepassing van de wet uit.

Dan komt er zo’n prediker en die geneest en brengt mensen die zich hadden buitengesloten weer op de goede weg. Dat schept maar wanorde en verwarring. Maar Jezus van Nazareth wijst op een andere kant van hetzelfde verhaal. In zijn optreden is ook de roep om anders te gaan leven. Om weer rekening te houden met de regel van heb je naaste lief als jezelf. Eigenlijk is het de taak van iedereen om jezelf en om elkaar aan die liefdeswet te houden. In de traditie van het volk Israel waren er door de geschiedenis heen steeds mensen opgestaan die het volk tot de orde hadden moeten roepen, die weer hadden gewezen op die regel en hoe die toe te passen in de dagelijkse werkelijkheid en in de politieke actualiteit.

Profeten werden ze genoemd en in de dagen dat Jezus van Nazareth met zijn optreden was begonnen was er de Profeet Johannes geweest die bij de Jordaan mensen het rituele bad had laten ondergaan dat de Bijbelse richtlijnen voorschreef om weer rein te worden, weer zonder vuiligheid en zo dat je die regel van je naaste liefhebben weer ongestoord kon uitvoeren. Dopen noemde hij dat en daar was heel het volk voor uitgelopen.

Dat reinigingsbad moest je zelf nemen, daar kwam geen Priester of Leviet aan te pas. Tot die reiniging of omkeer oproepen was de taak van iedere gelovige. Niet dat Priesters en Levieten, Farizeeën en Schriftgeleerden dat de mensen voorhielden, dat zou hun macht en positie maar aantasten. Daarom gaven ze maar geen antwoord als ze naar de plaats in de Bijbelse richtlijnen wordt gevraagd.

Jezus van Nazareth wijst maar eens op de profeten die de mensen voor hadden gehouden dat ieder die kwaad had gedaan elk moment berouw kon hebben en met het goede kon beginnen. Ieder die bleef bij het kwaad kon doodvallen. Johannes was er mee begonnen en Jezus van Nazareth ging er mee door. Wij ook? Of vergeten wij net als de Farizeën en Schriftgeleerden dat het hart van de Bijbel die richtlijn van de naastenliefde is.

En krijgen we iets terug van die naastenliefde? Daar gaat het ons dus niet om. Ons geloof is geen voor wat hoort wat geloof. Ons geloof gaat er om dat mensen weer mee mogen doen. Zoals wij weer mee mogen doen omdat Jezus ons dat door de dood heen heeft voorgedaan. Niets kan ons afhouden van zijn liefde. Die liefde delen we. Alles wat we hebben en alles wat we zijn. Want alles wat we zijn geworden en wat ons is toegevallen hebben we aan God te danken. De vreugde in de ogen van de naaste die geholpen wordt is ons genoeg. Daar mogen we het van dag tot dag mee doen. Aan de slag dus.

Amen.

Read Full Post »