Lezen: Jeremia 1: 4-10
Lucas 4: 21-30
Gemeente,
Geloven is een werkwoord en die arbeid is niet eenvoudig. Zondag aan zondag komen we bij elkaar om samen te bidden en te zingen, om naar het Woord van God, en dus naar God zelf, te luisteren. Maar als ons gevraagd wordt of onze gemeente bekend is als een stad die op een berg ligt, of straalt in onze dorp als een licht dat zeker niet onder een korenmaat staat en of de gemeenteleden het zoutend zout zijn in diezelfde samenleving dan stamelen we vaak of doen er het zwijgen toe. Dat hoeft overigens niet want als de kerk nodig is blijkt de kerk ook altijd aanwezig. In Den Haag werd 3 maanden lang dag nacht een ononderbroken kerkdienst gehouden om aandacht en bescherming te vragen voor kinderen die na 5 jaar in Nederland hier ook geworteld zijn
En als er een ergens ramp gebeurd of de samenleving wreed verstoord wordt door geweld opent de kerk de deuren voor nabestaanden en slachtoffers. En overal in Nederland zijn voedselbanken die bij tekort worden bevoorraad door inzamelingen in kerken en waar vanuit de kerken en gemeenten veel vrijwilligers werken.
Wat doen we dan vanmorgen? We houden vol met luisteren naar de valkuilen en discussies die ons af houden van het inzetten van het goede als wapen tegen het kwade dat ons omringt. Daar zijn de Bijbelse verhalen voor bedoeld en daarom moeten we op zoek naar de betekenis van die Bijbelse verhalen. En dan zal ons blijken dat wat ons zwak voorkomt onvermoede krachten heeft, krachten die wij misschien ook zelf wel hebben om het goede te doen en niet dan het goede. Kijk maar eens naar het verhaal dat we vanmorgen uit het boek van de profeet Jeremia hebben gelezen.
God had gemakkelijk spreken. Die had Jeremia al voor zijn geboorte bestemd om profeet te worden. Maar Jeremia weet van niks. En zou u niet schrikken als ze tegen u zouden zeggen dat je het gezag over alle volken krijgt om ze uit te rukken en te verwoesten om ze te vernietigen en af te breken, op te bouwen en te planten? Geen wonder dat Jeremia roept dat hij te jong is.. Maar we hebben vanmorgen de opdracht gehoord die Jeremia heeft gekregen. En we weten dat Jeremia een van de grote profeten is geworden. Wij zijn Jeremia niet zult u denken.
Maar dan moeten we nog één vers doorlezen, Jeremia 1 vers 11: De Heer richtte zich tot mij: “Wat zie je, Jeremia?” Ik antwoorde “ Ik zie een amandeltwijg” En in dat beeld van die amandeltwijg zit het geheim van de kracht van Jeremia, en misschien ook wel het geheim van onze kracht. Wij kennen alleen geen amandeltwijgen. Wij kennen sneeuwklokjes. Van die bloemen die te vroeg zijn. Als de sneeuw er nog ligt komen ze al boven de grond uit en zoeken ze het zonlicht.
In Israël hadden ze de amandelboom. Vroeg in het voorjaar was dat de eerste boom die in bloei kwam. En net als het sneeuwklokje bij ons was de amandelboom in Israël het onbetwistbare teken dat de lente er aan kwam. Hoe koud het ook nog was, hoe fel de voorjaarsstormen ook nog te keer konden gaan, de lente kwam er aan. Een prachtig beeld voor de belofte van de God van Israël dat, ondanks alle ellende die we in de wereld zien, de hemel op aarde zal neerdalen.
Jeremia had in zijn dagen zo’n beeld nodig. Want als hij goed keek zag hij niets dan dreiging groeien voor zijn land en zijn volk. En die tere sneeuwklokjes hebben net als de tere amandelbloesem een onvoorstelbare kracht om de kou te kunnen trotseren en ondanks de kou de terugkerende zon op te zoeken en in bloei te komen. Iedere keer als Jeremia dacht te zwak te zijn zou hij aan de amandeltwijg mogen denken en mogen wij aan het sneeuwklokje denken.
Jeremia leefde in de goddeloze tijd. De leer van Mozes, het heb Uw naaste lief als Uzelf, was vergeten. Overal werd afgodendienst bedreven. En rondom klonterden de volken samen tot machtige rijken. Vooral in het noorden werd de dreiging voor kleine volkjes als Juda steeds groter. Dat kon nooit goed aflopen. Er zou een dag komen dat Israël, dat zelfs Juda, niet meer zou bestaan en dat vreemde volken zouden heersen over Jeruzalem.
Een volk dat geen respect meer kan afdwingen door te zorgen voor de minsten en de zwaksten in zijn samenleving zal behandeld worden net als alle andere volken die bezetters kennen en vreemde heersers. Daarom is het beeld dat volgt op het beeld van de amandeltwijg in het verhaal van Jeremia het beeld van de overhellende pot kokend water op een vlammend vuur. Als je je door de wind van het noorden laat verwarmen dan zul je bij het noorden moeten horen. Die windstreken moet je dus niet zo letterlijk nemen maar als je meegaat in een cultuur van haat en eigenwaan dan zul je overheerst worden door een cultuur die je vreemd is en die haat zaait en van eigenwaan druipt.
Het is de jonge Jeremia angstig te moede als hij beseft dat hij deze boodschap van onheil en ondergang moet brengen aan zijn volk en vooral aan de leiders van zijn volk. Maar de God van Israël maakt hem sterk, een vestingstad, een ijzeren zuil, een bronzen muur staat er. Hij kan tegenstand verwachten maar uiteindelijk zal hij onverslaanbaar blijken. Het zijn beelden die in scherp contrast lijken te staan met het beeld uit het begin van dit verhaal.
Een bronzen muur tegenover een bloeiende amandeltwijg, een ijzeren zuil tegenover ons sneeuwklokje. Maar dat contrast is maar schijn. Zoals de amandeltwijg en het sneeuwklokje een geweldige kracht in zich moeten hebben om tegen de winterkou in toch tot bloei te komen zo schuilt in de jonge Jeremia, en dus in alle jongeren, een geweldige kracht als ze de mensen op roepen om de weg van de wereld te verlaten en de Weg van de God van Israël te volgen.
Niet langer zal vruchtbaarheid, zullen winst en profijt, voorop moeten staan, maar de zorg voor de minsten op aarde zal het handelen van mensen en volken moeten bepalen. Delen zal het werkwoord moeten zijn dat hebben verdrijft.
Niet de prachtigste technologische uitvindingen die de mode van vandaag bepalen maar het voeden van de hongerigen en het kleden van de naakten zullen de wereldwijde aandacht moeten hebben. Als dat gebeurd zal ook bij ons onweerstaanbaar de lente aanbreken, dwars tegen alle winterkou in.
Jezus van Nazareth had dat beeld van de profeten opnieuw opgepakt. Hij had gelezen uit het boek van de profeet Jesaja, over het genadejaar, het aangename jaar des Heren. Hij had bij Jesaja gelezen dat hij geroepen was om aan armen het goede nieuws te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven.
En hij had zijn gehoor in de Synagoge van Nazareth verteld dat ze nu pas gehoord hadden hoe dat schriftwoord in vervulling was gegaan. Jezus van Nazareth onderwijst in de synagogen staat er in het verhaal van Lucas. Leren noemt men dat. Synagogen zijn plaatsen van bijeenkomst in de dorpen en steden buiten Jeruzalem opgezet door de Farizeërs om er voor te zorgen dat de kennis van de Joodse Bijbel niet verloren zou gaan .
Onze kerkdiensten komen voort uit de bijeenkomsten in de Synagogen. Al ging in de Synagogen iedereen voor, elke man van 12 jaar of ouder kreeg een deel van de Hebreeuwse Bijbel te lezen en mocht als hij zich daartoe geroepen voelde er iets over vertellen.
Jezus van Nazareth leest in de synagoge van de stad van zijn jeugd uit het boek Jesaja. Maar Jezus van Nazareth stopt met het stuk van Jesaja op het punt waar iedereen nog een halve zin zou doorlezen In hoofdstuk 4 vers 19 na “om een genadejaar van de Heer uit te roepen, staat ook nog “ en een dag van wraak voor onze God, om allen die treuren te troosten” Die dag van wraak voor de God van Israël wordt door Jezus van Nazareth dus niet uitgeroepen.
Dat moet dus een grote teleurstelling geweest zijn voor de hoorders in de Synagoge. Iemand die met zoveel gezag uit de Hebreeuwse Bijbel kon voorlezen, iemand die de opdrachten van de God van Israël op zichzelf toegepast kon verklaren, en hier zei hij toch : “Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan?” Daar begint de lezing van vanmorgen mee.
Jezus van Nazareth zegt niet meer of minder dat hij ook de kracht heeft die de God van Israël aan Jeremia heeft gegeven, de kracht van het sneeuwklokje, de kracht van de amandeltwijg. Breekt dan de vrijheid van Israël, de bevrijding van de wrede Romeinse overheersing niet met geweld baan? Is daar geen opstand van het volk voor nodig onder leiding van Jezus van Nazareth?
In de dagen van Jezus van Nazareth vatte steeds meer de gedachte post dat alleengewelddadige opstand tegen de Romeinen het herstel van een vrij Israël zou kunnen brengen. In in het jaar 70 was er een grote opstand geweest waar bijna heel het volk bij betrokken was geweest. Die opstand was niet alleen bloedig neergeslagen door de Romeinen maar had ook geleid tot de verwoesting van de Tempel, de vernietiging van Jeruzalem en de verstrooiing van het Joodse volk over de hele toen bekende wereld
Lucas heeft zijn Evangelie na die geweldige opstand geschreven en vertelt op zijn manier hoe Jezus van Nazareth met die hang naar geweld was omgegaan. In plaats van de opstand uit te roepen tegen de Romeinen wijst Jezus van Nazareth er op dat er in de geschiedenis van het volk Israel ook momenten waren geweest dat het nodig was om je aan de rand van de samenleving op te houden.
Jezus van Nazareth op de profeet Elia. Van alle weduwen die het moeilijk hadden tijdens de droogte, ook in Israël waren veel weduwen, ging Elia niet naar een weduwe in Israël maar naar een weduwe in Sarfat, net in het buitenland.
Je kunt de vijand zelfs bestrijden door het goede te doen aan bezettende buitenlanders zoals Eliza bij Naäman, de Syrische generaal, had gedaan, die was op aanwijzing van Eliza genezen van zijn melaatsheid, van een genezing van Israëlische melaatsen op aanwijzing van Eliza is nergens iets te lezen.
Jezus van Nazareth sluit aan de opvatting van de profeet Jeremia die later betoogde dat het niet zoveel zin had tegen machten te vechten waar je het niet van kon winnen maar dat het goede doen en de Liefde betonen, die de Wet van de Liefde vraagt, altijd tot overwinning leidt.
Dat aangename jaar des Heren, dat genadejaar, dat jubeljaar was dus niet een zaak van ingrijpen van bovenaf. Dat zou niet komen via een wonder van de God van Israël. Dat zou komen van het volk zelf. Dan moesten ze zorgen voor de minsten in de samenleving. De blinden, de lammen, de weduwe en de wees. Dan moesten de hongerigen gevoed
worden en de dorstigen gelaafd. Dan zouden de naakten gekleed worden en de gevangenen bevrijdt. Dat moesten ze zelf organiseren. Nou vergeet het maar. In Kafernaüm had deze zoon van Jozef de timmerman toch allerlei zieken genezen? Daar had hij toch een hoop wonderen gedaan? Hij zou ook de inwoners van Nazareth kunnen bevrijden door wonderen te doen, ja hij zou het hele volk Israël kunnen bevrijden door de macht van de God van Israël in te zetten.
Inderdaad: Geneesheer genees uzelf, laat ons er buiten, laat ons geen risico lopen, val ons er niet mee lastig. Profeten hebben gemakkelijk praten, zij vertellen wel hoe het gaat aflopen met ons, maar ze vragen ook altijd om zelf de last op te nemen van de problemen in de samenleving.
Woedend sprongen dus de bezoekers van de Synagoge, de hoorders van het woord op. Ze wilden de wonderen wel afdwingen. Gooi hem in de afgrond, de engelen zullen hem opvangen en iedereen zal kunnen zien dat dit de zoon van de God van Israël is.
Hier vragen de inwoners van Nazareth hetzelfde als in de woestijn door de duivel was gevraagd. En ook nu gaat Jezus niet in op de verleiding met wonderen iedereen achter zich aan te krijgen. In iedereen schuilt immers de kracht van de amandeltwijg, de kracht van het
sneeuwklokje. Jezus van Nazareth liep dus door de menigte heen in plaats van zich door de menigte te laten leiden. Hij vertrok.
En laat hij ons daarmee met legen handen achter? Ook wij hebben het Schriftwoord gehoord dat het aangename jaar van God, het genadejaar is aangebroken. Ook wij weten wat ons te doen staat. Kunnen de blinden al zien en de lammen lopen? Niet zo letterlijk nemen, we genezen niemand, daar heeft God ons dokters voor gegeven. Maar heeft iedereen toegang tot gezondheidszorg?
En voeden we de hongerigen? Zorgen we voor voldoende aanvoer naar de voedselbanken in onze omgeving? Bezoeken we de ouderen en de eenzamen? We weten best hoe het goede in onze samenleving er uit kan zien.
Vanmorgen hebben we gehoord dat we niet bang hoeven te zijn om dat verhaal van de God van Israël te vertalen voor de mensen om ons heen, we zijn niet te jong en zeker niet te oud, we hebben de kracht van het sneeuwklokje en ook al wijzen ze ons af, dan vertrekken we schudden het stof van onze voeten, zonder op te geven.
Zo mogen we ons leven inrichten in navolging van Jezus van Nazareth, elke dag opnieuw, dat is ook het genadejaar, voor ieder van ons, elke dag weer, tot hij komt.
Amen
Geef een reactie