Lezen: Jeremia 29: 4-14
Romeinen 4: 1-13
Gemeente,
Vandaag is het de zondag van de brieven. Een brief van Jeremia en een brief van Paulus. Deze brief van Jeremia staat in het boek van de profeet Jeremia. Er is ook een apart boek dat heet de Brief van Jeremia, dat is een apocrief boek, volgens velen het waard om gelezen te worden maar het valt buiten de Bijbel. Wij volgen vanmorgen de brief aan de ballingen in Babel zoals die in de Bijbel staat, in het boek van de profeet Jeremia dus.
Babel was de machtigste staat op het moment dat Jeremia schrijft. En Babel had het handig ingericht. De politieke en religieuze leiders van elk land werden naar Babel overgebracht en mochten vrij wonen onder de ogen van de Koning. Als er verzet zou worden georganiseerd dan was dat vrij snel duidelijk. Jeremia doorzag dat. Natuurlijk zouden er oproepen komen om verzet te gaan plegen tegen de koning van Babel. Maar uiteindelijk zou het daardoor alleen maar langer gaan duren voor de ballingen terug zouden keren naar Israël.
En dat die ballingen terug zouden keren stond voor Jeremia vast. Daarom was zijn advies om te zorgen dat ze vruchtbaar werden. Grote gezinnen, gelukkige huwelijken, groene akkers en tuinen. Kortom een overvloed van eten en drinken wat je kunt delen met de armsten in de stad. Dat maakt je op de duur natuurlijk wel populair. Een koning die na verloop tijd komt en niet zo heel zeker is van de troon zal je graag laten vertrekken. In de geschiedenis is de discussie over het veranderen van de samenleving van binnenuit of van buitenaf wel meer gevoerd. Als de meerderheid van de bevolking uitgesloten is van deelname aan de macht blijft er soms niet veel anders over dan verzet te plegen. Maar als je wel mee mag doen is een lange mars door de instituties ook wel aantrekkelijk.
We hebben dat verzet tegen de onderdrukking gezien in het Midden Oosten. Vooral jonge mensen pikten het niet langer dat een kleine groep machthebbers bleef uitmaken hoe de samenleving ingericht hoort te zijn en wie wel en wie niet enige invloed mocht hebben en vooral wie wel en wie niet van de rijkdom van de samenleving zou mogen profiteren. Maar gebleken is dat verjagen van machthebbers niet genoeg is. Ze moeten vervangen worden door vertegenwoordigers van het volk. En niet zomaar vertegenwoordigers, maar mensen die inzien dat met allerlei soorten groepen uit de samenleving samengewerkt zal moeten worden.
Voor Jezus van Nazareth was dat samenwerken met anderen voor de hand liggend, hij bezocht vooral mensen die buiten de samenleving vielen, waarmee niet werd samengewerkt, de hoeren en de tollenaars. Maar hij zat ook neer bij vreemdelingen, een Romeinse Centurion, een Syro-Foenitische vrouw, een Samaritaanse.
Paulus, die de boodschap van Jezus van Nazareth aan de hele wereld wilde brengen liet zich inspireren door de brief van Jeremia. Die gemeenschappen waarin alles gedeeld zou worden vormde hij van Judeeërs in de diaspora, de verspreiding over het Romeinse rijk en Heidenen die zich bij de beweging van de Weg, zoals de Christenen werden genoemd, wilden aansluiten.
Paulus had nog geen bezoek gebracht aan Rome gebracht toen hij de brief schreef aan de gemeente die daar was ontstaan. Hij had wel mensen uit Rome ontmoet die werkten voor de beweging van de Weg, voor de Christenen, maar de gemeente in Rome zelf zou hij pas veel later leren kennen toen hij daar in gevangenschap een aantal jaren doorbracht.
Het ideaal van Paulus over die gemeenschappen klinkt heel mooi maar levert allemaal praktische problemen op. Wie moet zich nu aan wie aanpassen als er een nieuwe gemeenschap wordt gevormd. De inspiratie die Paulus bracht had Hebreeuwse wortels. Daar was het hart van de Thora de regel dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en dat dat de manier is om God lief te hebben boven alles. Je vindt dat in het boek Leviticus, het middelste boek van de vijf boeken van de Thora, en van dat boek weer precies in het midden.
Door die Liefde had Jezus van Nazareth de moed gevonden zich te laten overleveren aan de machthebbers om uiteindelijk gekruisigd te worden. Maar dat kruis was geen einde gebleken maar een teken van leven. Had Jezus zich verzet en een opstand van zijn volgelingen uitgelokt dan zou zijn boodschap in bloed gesmoord zijn. Het zou veel levens hebben gekost maar niet meer hebben betekent dan een voetnoot in de geschiedenis. Nu was het een daad die navolging verdient en waartoe je mensen kunt oproepen. Houd van je naaste, houd van alle mensen zoals je van jezelf houd. Laat de dood je niet verleiden anderen in de gevaar te brengen, blijf de vrede brengen.
Er waren twee in het oog springende verschillen tussen de Judeeërs en de Heidenen in de gemeenschappen van de mensen van de Weg. De Judeeërs waren besneden en volgden ingewikkelde spijswetten. De Heidenen hadden die regels niet, ze aten zelfs vlees dat geofferd was aan de Heidense goden, dat konden ze omdat ze die goden niet meer als goden erkenden. Alleen de God van Israël, de vader van Jezus van Nazareth werd als God vereerd, van die God hadden ze immers de Heilige Geest gekregen die het hen mogelijk maakte de Weg van Jezus van Nazareth te volgen. Zo waren zij ook kinderen van Abraham geworden vonden ze zelf. Maar dat vonden die Judeeërs niet.
Wij praten over Judeeërs omdat pas een paar eeuwen na Paulus de Judeeërs die Jezus van Nazareth niet erkenden gedwongen werden een eigen religie te vormen. Ze schreven de Talmoed en werden de aanhangers van de Joodse godsdienst zoals wij die nu ook nog kennen, ze werden de Joden die tegelijkertijd etnisch tot het Joodse volk behoren en deel kunnen uitmaken van de aanhangers van de Joodse Godsdienst. Zij houden de regels van de Thora alsof het hun wetgeving is. Ook moslims volgen die regels van de Thora als het gaat om besnijdenis en spijswetten.
Joden en Moslims beschouwen zich als kinderen van Abraham. Ze zijn immers besneden. De mannenmacht is overgegaan op de ene Heer en als teken daarvan is hun mannelijkheid ingekort. In een oorlog was het ooit de gewoonte de voorhuid van de verslagen soldaten af te snijden als teken van buit en de grote van de overwinning. De besnedenen werden door hun besnijdenis onoverwinnelijk. Maar hoe moet het dan met de Heidenen die zich bij de Weg van Jezus van Nazareth aansluiten?
Die besnijdenis was in de dagen van Paulus een belangrijk onderwerp. De discussie was in Rome opgelaaid na de terugkeer van Judeeërs die eerst verbannen waren geweest. Die werden geconfronteerd met een groot aantal Heidenen die zich ineens aan de Wet van de Liefde, van heb je naaste lief als jezelf, gingen houden. Moesten die Heidenen dan niet ook besneden worden? Volgens Paulus, daarin uiteindelijk gesteund door de andere Apostelen, hoefde dat niet. En hier probeert hij dat te onderbouwen met het verhaal van Abraham. Die liet zich uiteindelijk besnijden toen hij in Kanaän een plaats had gevonden. Maar die was al op weg gegaan gedreven door een ervaring dat er een andere manier van leven mogelijk moest zijn als hij in Ur en later in Haran had ervaren.
Een andere God had hem geroepen. Niet een God die bij een plaats of een land hoorde, maar een God die met hem meetrok en hem medemenselijkheid en erbarmen voorhield. Een God die niet vroeg om je zoon te offeren maar genoegen nam met een schaap, dat je vervolgens zelf mocht opeten. Het besef dat je het met die nieuwe manier van geloven moet wagen werd Abraham tot gerechtigheid aangerekend. Abraham had geen beeld van die nieuwe God, had geen tempel, en aanbidden was er ook niet bij. Toch had die God onverwacht voor vruchtbaarheid gezorgd. Toen alle hoop op vruchtbaarheid verloren scheen was de zorg voor de vreemdelingen die langskwamen uitgelopen op nieuw leven, op een eigen zoon voor Abraham en Sara als begin van een groot volk.
Zo zijn in de ogen van Paulus, Joden, Moslims en gelovige Heidenen allemaal kinderen van Abraham. Die besnijdenis doet daarbij niet terzake, die gelovige Heidenen hebben hun hart laten besnijden, de macht over hun eigen hart hebben ze overgedragen aan de God van Israël. Het gaat Paulus om mensen die hun naaste lief hebben als zichzelf. Om mensen die bereid zijn te delen met de hongerigen, de naakten te kleden, de zieken te verzorgen, de armen te bevrijden.
In dat Rome met zijn vele slaven viel het onderscheid tussen Judeeër en Heiden weg, maar ook het onderscheid tussen slaaf en vrije, tussen man en vrouw, tussen arme en rijke. In die nieuwe gemeenschap van mensen van de Weg van Jezus van Nazareth waren geen vreemdelingen meer, alleen nog broeders en zusters. Gaan wij nog steeds diezelfde weg als kinderen van Abraham, samen met onze broeders en zusters?
Die nieuwe gemeenschappen die Paulus stichtte waren bedoeld als de voorlopers van het Koninkrijk van God. Jeremia had zijn volksgenoten opgeroepen gemeenschappen te vormen die een voorbeeld konden zijn voor de volken waar zij in ballingschap waren gevoerd. Paulus had gemeenschappen gesticht als voorbeeld voor het Romeinse Rijk, daarmee voor de hele bewoonde wereld. Zo kon men ook leven, daar telde een mensenleven tenminste. Zo roept Paulus ook de gemeente in Rome op te gaan leven, alsof het Koninkrijk van God al op aarde is gekomen.
In de loop van de geschiedenis klinkt vanuit de Bijbel die oproep tot elke kerkelijke gemeente. We zullen bereid moeten zijn in ons midden plaats te maken voor iedereen die zich wil aansluiten bij de beweging die ooit begonnen is met Jezus van Nazareth. In ons dorp in onze stad kunnen we die weg naar dat Koninkrijk van de vrede laten zien in de manier waarop wij met de zwaksten omgaan, in de manier waarop wij vreemdelingen benaderen, in de manier waarop de kinderen van Abraham onder ons een woonplaats van vrede kunnen vinden.
Uiteindelijk mogen we nu al leven van de belofte dat de aarde een oord zal zijn van vrede, een plaats van thuiskomst, waar de dood niet meer zal heersen, waar alle tranen zullen zijn gedroogd en die zo mooi is geworden dat God zelf hier zal willen wonen. Die aarde komt, we mogen nu al wegen vinden daar gestalte aan te geven. Op weg dus, de hand aan de ploeg, het werk wacht, aarzel niet.
Amen
Geef een reactie