Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘Ezechiël’

Lezing: Ezechiël 3:22-27
             Marcus 9:2-10

Gemeente

Vandaag gaat het over zien. De beelden tuimelen  in het Oude en Nieuwe Testament over elkaar heen, het een nog mooier dan het andere. maar worden ons de ogen geopend? Dat moeten we nog maar afwachten, het zijn beelden in woorden en verhalen gevangen, en we moeten onze verbeelding gebruiken om toegang te krijgen tot die beelden. En voor ons komen die beelden uit een vreemd en oud verleden en een vreemde en onbekende cultuur. We gaan in de verhalen van vandaag van een diep dal naar een hoge berg. Het diepe dal is dat van de profeet Ezechiël, dat zal in zijn verhaal nog uitlopen op het dal van dorre doodsbeenderen. Maar het begint met het dal van diepe duisternis dat we kennen uit Psalm 130, het dal waar alle hoop vervlogen is, waar het alleen nog koud en kil is. Zoals Ernesto Cardenal ooit dichtte het dal waar naar God wordt geroepen, uit de diepten o Heer, ’s nachts roep ik in mijn cel, in het concentratiekamp, in de folterkamer, het uur der ondervraging. Dat is het dal waarheen ook Ezechiël wordt geroepen, waar hij zal moeten leren dat de naam van zijn God Waarheid is, dat zijn God niet laat varen het werk dat zijn hand begon, dat zijn God bevrijder is. Dat de naam van zijn God een belofte is: Ik zal er zijn. Ezechiël wordt geboren uit een priestergeslacht in een volk dat in ballingschap is gevoerd. Een volk dat de moed heeft opgegeven. Het verslag daarover lezen we ook in Psalm 137, bij de rivieren van Babel zaten we terneer, we hingen onze lieren aan de wilgen en we huilden als we dachten aan Jeruzalem. Met dat verhaal over Jeruzalem werd Ezechiël opgevoed. Daar was een Tempel geweest waar mensen bij elkaar kwamen om samen een eenheid te vormen, waar geen beelden stonden van de God van Israël, maar de Wet werd bewaard die zich liet samenvatten als heb uw naaste lief als uzelf. Nu, volwassen geworden, op 30 jarige leeftijd, de tijd dat priesters hun loopbaan beginnen,  kijkt hij om zich heen in de wereld van Babel. En zo moet u thuis nog eens het begin van dat boek van Ezechiël doorlezen. Je moet dan weten dat de oppergod van Babel de dondergod Mardoek is en dat de goden van Babel worden afgebeeld als dieren met mensengezichten en dat die goden alles zien en alles horen en overal zijn. Als je dat weet zie je met Ezechiël zijn eerste visioen waarin een donderwolk op hem afkomt met daarin een wagen vol met ogen op de wielen en op de hoeken vier dieren met dubbele vleugels en mensengezichten. Maar op die wagen was een ijslaag als diamant met daarop een kubus met een geweldige glanzende troon en daarop iemand als een mens. De God van Israël liet zich dragen en over de aarde rijden door de goden van Babel. Ezechiël wordt gewaarschuwd dat zijn volk een hardnekkig en hardleers volk is dat niet naar hem zal luisteren. Maar dat neemt niet weg dat de boodschap gebracht moet worden. Profeten moeten mensen waarschuwen leert Ezechiël, mensen die slecht doen, met hen zal het slecht aflopen en mensen die goed doen, ze moeten niet in het slechte vervallen. Dan, opnieuw, en dat hebben we vandaag gelezen, wordt Ezechiël naar het dal geroepen. opnieuw heeft hij een ontmoeting met die schitterende gestalte als van een mens die zich liet rondrijden door de goden van Babel. Die God is niet het alziend oog dat alles ziet en controleert, die God openbaart zich in dat dal van diepe duisternis.  Het moest wel de God zijn die aan het volk beloofd had dat hij er zou zijn, ook als het allemaal verkeerd was gelopen. Van een ontmoeting met zo’n God val je plat op je gezicht, maar de Geest van die God doet je opstaan, opstaan tegen de dood waarin je terecht bent gekomen. Het unieke in het verhaal van de God van Israël is dat je als mens de Geest van God kunt krijgen. Het was de Geest van God die in de mensen geblazen werd toen ze waren gevormd uit de rode aarde, zoals ons in het begin van het boek Genesis werd verteld. Het is de Geest van dezelfde God die Ezechiël doet opstaan. De ellende van zijn volk daar bij de rivier de Kebar slaat hem met stomheid en de koppige opstandigheid van zijn volk bindt hem en maakt hem bewegingsloos. Daarom heeft het geen zin om het volk te waarschuwen voor het slechte dat ze doen. Ze moeten het eerst gaan zien. En midden in de ballingschap hun priesterprofeet gebonden met touwen en zwijgend te zien zitten doet de mensen wel vragen wat er zou kunnen zijn. Wij zouden de vragen moeten herkennen. Zijn we zover gekomen dat mensen die ons toe moeten spreken, die ons moed in moeten spreken met stomheid geslagen zijn? Dat genuanceerde fatsoenlijke taal verdwenen is uit een samenleving waar de schreeuwers en dienaren van afgoden de boventoon voeren? Het zijn de vragen die ook wij ons in onze dagen mogen stellen. Kan Ezechiël opgestaan van de grond  vertellen wat de boodschap is van de God van Israël? Nee dus. Hij moet het laten zien, laten zien waar het volk terecht is gekomen. Voor ons is het zaak om het Hebreeuws goed te vertalen om te begrijpen wat er in dit verhaal gebeurd. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat “ze zijn hoe dan ook opstandig” mooi, dat wordt er wel bedoeld maar het staat er niet, vertalers van de Amstelkerk in Amsterdam, die zich intensief bezig hebben gehouden met nauwkeurige vertalingen van de grondtekst komen met “een Huize Weerspan zijn zij” En midden in dat huis moet Ezechiël gaan zitten. De weerspanningheid van dit volk bindt hem als met touwen, hij wordt met stomheid geslagen. Wie vraagt niet hoe dat zou komen met iemand die zich zo gedraagt? Daarom klinkt het “Wie hoort hore en wie nalaat laat na” in de Nieuwe Bijbelvertaling :”wie dan luistert die luistert en wie niet luistert die luistert maar niet, het is immers een opstandig volk” Het blijft een huize Weerspan. We maken ons nog wel eens druk over de mensen die niet willen luisteren naar de boodschap. Die hun eigen welzijn en welvaart voorop stellen. We willen blijven praten, hen blijven overtuigen, maar dat heeft vaak weinig zin. Juist een profeet als Ezechiël vertelt ons dat we soms de boodschap van God maar moeten laten zien. Wij hebben de opdracht de naaste lief te hebben als onszelf en daardoor onze God lief te hebben boven alles. Luisteren we naar die opdracht dan opent zich het perspectief van een vreedzame samenleving waar iedereen bij wil horen, luisteren we niet, dan vermeerderen zich het geweld en de armoede. We hoeven daarover niet alleen te spreken, maar we kunnen het laten zien door het te doen, samen als gemeente en elk van ons in onze eigen omgeving. Vanmorgen is bij de collecte de kerk in Cuba ons voorbeeld, tafeltje dekje opzetten voor de ouderen, zoals van hieruit ook het project in Roemenië wordt gesteund, en de gevangenen bezoeken, zoals bij ons het gevangenispastoraat ook vrijwilligers heeft die op bezoek gaan bij gevangenen, ook in Hoorn werkt dat. En het lijkt er op dat ook Marcus ons dat wil vertellen. Bij Marcus geen Bergrede of zaligsprekingen, maar een visioen op een berg. In dit verhaal van Marcus is Jezus van Nazareth onderweg naar Jeruzalem. Wij weten al wat hem daar te wachten staat, kruis en opstanding. Maar daar gaat een verhaal aan vooraf. Dat kruis en die opstanding staan niet op zichzelf. Daar is een weg heen en een weg die door zal gaan, door zal gaan door de eeuwen heen tot op vandaag hier vanmorgen in Midwoud. En op die weg er heen gaat Jezus van Nazareth met Petrus, Jacobus en Johannes de berg op. Na zes dagen staat er. En zulke vermeldingen staan er niet voor niks. Wij denken dan dat hij er op de Sabbat heen gaat, dat is immers de zevende dag. Maar het Nieuwe Testament is te verklaren uit het Oude Testament krijgen de wandelaars naar Emmaüs na Pasen te horen en ook wij moeten dat serieus nemen. Marcus wijst hier op een verhaal uit het boek Exodus. Daar is het volk klaar gemaakt om de Wet van de bevrijding te ontvangen, samengevat in Heb God lief boven alles en uw naaste als uzelf. Zes dagen woonde de heerlijkheid van de Heer op de Berg en een wolk bedekte de berg staat er dan en op de zevende dag wordt Mozes geroepen uit het midden van de wolk en gaat hij de berg op met Aäron, Nadab en Abihu. Voor Marcus had het visioen op de berg direct te maken met het verbond van de bevrijding dat met Israël was gesloten. Daar openbaarde de God van Israël zich als de bevrijder, een God die het volk uit het diensthuis van Egypte had geleid, zo’n God. Van die bevrijding had ook Daniël gedroomd toen hij beschreef hoe God zelf als een oude van dagen op de troon gezeten in een kleed wit als van sneeuw aan de Mensenzoon die tot hem nadert de heerschappij en de eer en het koningschap gaf opdat alle volken hem eren zouden. Zo werden nu ook de kleren van Jezus van Nazareth witter als van sneeuw, hier ging iets nieuws beginnen dat door geen aards vuil bezoedeld kon worden, hemels als het van oorsprong was. En daar staan Mozes en Elia. De wet en de profeten wordt dan vaak gezegd. Maar beiden zijn ook bevrijders van Israël. Mozes die naar de Farao ging met de bede zijn volk te laten gaan en Elia die Achab aansprak op het onrecht aan Nabod aangedaan en het opnam tegen de priesters van Baäl op de berg Karmel. In de dagen van Jezus werd Elia verwacht als de wegbereider voor de Messias die het volk zou bevrijden van de onderdrukking door de Romeinen. Geen wonder dat Petrus opnieuw tenten wil bouwen, zoals in de woestijn een Tent der Ontmoeting werd gebouwd om het verbond te bewaren en de toepassing van het verbond gestalte te geven. We willen ook in onze dagen graag alles begrijpen, alles vasthouden en alles voorzien. Dat zit nu eenmaal in onze aard. Zo houden velen vast aan het geloof zoals dat was in de Middeleeuwen, toen de moderne wetenschap nog moest beginnen, anderen houden vast aan de taal van de negentiende eeuw, toen het menselijk leven als een roman werd gevoeld. Weer anderen willen de Bijbel na kunnen meten, als historie, als wetenschap. Maar als het gaat om de Bijbel is dat willen weten, meten, verklaren en voorzien wat minder vruchtbaar. We weten dat aan alles een eind komt. Sterren storten in tot zwarte gaten, ooit was er een grote knal waarmee alles begon en ooit zal alles ineenstorten tot een groot zwart gat. Wij geloven dat God er dan iets mee te maken heeft, dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal komen waar geen pijn en geen verdriet meer is. Dat geloof zet ons in beweging om pijn en lijden te bestrijden. Zoals Mozes niet ging wachten op de nieuwe aarde maar zijn volk uit Egypte leidde en Elia zijn mond niet hield maar de misstanden in de samenleving luidkeels aan de kaak stelde wachtte ook Jezus niet tot God ingreep maar begon hij brood te breken en mensen weer bij de samenleving te betrekken. Dat is mooi en dat willen we vastleggen. Zo zijn er veel zogenaamde Christenen die zich voortdurend bezig houden met de eindtijd en de tekenen die daar op zouden kunnen wijzen, het lijkt alsof ze er zelf greep op willen krijgen. Maar juist dat vastleggen en nameten is niet aan de orde. Petrus vergeet dat de Tent der Ontmoeting niet direct gebouwd werd, dat duurde nog een tijd. Mozes ging die wolk binnen op de zevende dag maar bleef daar ook 40 dagen en 40 nachten. In die tijd bouwde het volk een gouden kalf en ging dat aanbidden. Het verhaal van Jezus van Nazareth is daarom een verhaal van beginnen en opnieuw beginnen, telkens weer. Het is een verhaal van op Weg gaan, met de richtingwijzers die God aan Mozes heeft gegeven toen die op de berg God ontmoette. Wie er in mee wil gaan op die Weg wacht een glanzende werkelijkheid van bevrijding uit de slavernij van alle dag en het aan de kaak stellen van het kwade in de wereld. Die glans kunnen we vandaag ook weerspiegelen daar kun je mee rekenen. Luister komende week woensdag maar naar het verhaal over de Voedselbank, een getuigenis over het gebrek in onze samenleving en tegelijk een teken hoe mensen ook in donkere tijden voor elkaar kunnen blijven zorgen. In het verhaal van Marcus komt de wolk nog eenmaal terug. Dan klinkt de stem opnieuw zoals die bij de doop in Jordaan had geklonken: deze is mijn geliefde zoon hoort naar hem. Marcus weet dat die wolk nog eens zal moeten komen. Over die wolk wordt ook verteld in het slot van het boek Exodus, als de wolk de Tent der Ontmoeting overschaduwt omdat de Heer zelf daar zijn intrek neemt. Het volk kan alleen verder als die wolk zich heeft teruggetrokken. En Daniël schrijft dat op het einde der tijden de Mensenzoon zal komen op een wolk Maar nu nog moet Jezus van Nazareth met zijn leerlingen verder, de Weg eindigt niet op de Berg met de verheerlijking. Het verhaal van de verheerlijking op de Berg heeft door de eeuwen heen kunstenaars geïnspireerd. In Rome hangt een prachtig schilderij van Rafael “de Verheerlijking van Christus” Het was zijn laatste schilderij. Toen het af was stierf hij op 37 jarige leeftijd in 1520, op Goede Vrijdag, hij was overigens ook op Goede Vrijdag geboren. Dat schilderij is heel bijzonder, zeker voor de zestiende eeuw. Want op het schilderij is niet alleen de glanzende verheerlijking van Jezus te zien, maar ook het dal waar leerlingen vergeefs een jongen van toevallen proberen te genezen. Wij staan meestal eerder in het dal, zoals ook eens Ezechiël, dan dat we als Petrus, Jacobus en Johannes met Jezus de berg bestijgen. Maar ook in het dal kan de geest van God over ons vaardig worden en kunnen wij onze naaste lief gaan hebben als onszelf. Voor Rafaël gaat de weg niet omhoog de Berg op, maar van de Berg af omlaag naar hen die de glans van God in hun leven meer dan nodig hebben. En om met een profeet te eindigen: Jesaja droomde er van dat de dalen worden verheven en de bergen geslecht, zodat er een rechte weg ontstaat voor de Heer, voor de Koning van de lijdenden die komt om te oordelen wie het lijden doen voortduren en er niet tegen opstaan. Wij mogen met dat opstaan alvast beginnen, elke dag opnieuw.
Amen

Advertentie

Read Full Post »

Lezen : “Waar ben ik”, uit de Gouden Sleutel van Boukje Offringa
Ezechiël 1:28b – 3:3
Marcus 2:1-12

Gemeente,

 

Jong en oud wordt vanmorgen aangesproken. We hebben het over vriendschap en vergeving. Het verhaal van Marcus heeft het over vrienden, over mannen. Dat komt omdat Marcus een man was en mannen vergeten altijd dat God de mens mannelijk en vrouwelijk heeft geschapen. Nu ben ik ook een man en als ik praat dan vergeet ik dat ook eigenlijk wel een beetje. Laten we daarom afspreken dat als ik het vanmorgen over vrienden heb ik ook vriendinnen bedoel, daartussen is voor mij geen verschil. Wat we vertellen geldt voor allebei, vrienden en vriendinnen want het gaat om wat er tussen hen gebeurd, dat noemen we vriendschap. En wie ervaring heeft met vriendschap, langdurige vriendschap, weet dat in een vriendschap de mogelijkheid tot vergeving meer dan hard nodig is. Waar de eigenschap te kunnen vergeven ontbreekt houdt de vriendschap na verloop van tijd op. Dan gaan we ontvrienden zoals dat tegenwoordig heet. Ontvrienden is een term van het Internet, uit de wereld van de sociale media als Hyves, Facebook en Twitter. Windows live zou ik kunnen noemen maar dat wordt steeds minder gebruikt, Windows live lijkt zelf door de meeste mensen te zijn ontvriend. Maar op de andere platformen verzamelen we vrienden en volgers en als ze ons lastig vallen dan ontvrienden we ze soms. Dan wegen we voor onszelf af wat ze eigenlijk bijdragen aan ons plezier op internet en als ze alleen maar irriteren dan gaan ze er aan, dan worden ze ontvriend. Op Internet komen we dan ook nooit een lamme tegen die we moeten dragen. Als iemand niet meer in beweging komt, dan ontvriend die zichzelf, dan zien of horen we die niet meer en vergeten we die zelfs misschien. Altijd handig om zulke vrienden te hebben want het aantal vrienden of volgers dat je hebt blijft groot terwijl je er geen last van hebt.  Het verschil met het verhaal van Marcus over die vier vrienden wordt ook gelijk duidelijk. Die vier vrienden pakken hun vriend  op die kennelijk geen kant meer op kan. Hij kan niet alleen niet meer lopen maar  zelfs geen hand meer uitsteken. Dat vind je op internet toch maar weinig, hoewel. Er is een verhaal bekend van een aantal mensen dat elke avond bij elkaar kwam op een chatbox om de ervaringen van de dag uit te wisselen. Op een dag ontbrak er één. Dat kan natuurlijk wel eens, maar toen die na een paar dagen nog niet had laten weten waarom hij verstek liet gaan werd men ongerust. De groep is op zoek gegaan. Screennamen zeggen niet hoe je echt heet en waar je woont en hoe je te bereiken bent. Met veel moeite wist men toch een en ander uit te vinden en werd de politie in zijn woonplaats ingeschakeld. Alle persoonlijke gegevens van iedere internetter staan per slot ergens opgeslagen. De politie ging na enig aandringen toch maar even kijken, zo’n raar verzoek hadden ze nog nooit gehad en toen bleek de afwezige chatter helemaal alleen ziek in zijn huis te liggen en kon een dokter worden ingeschakeld. Zoiets stellen we ons bij echte vriendschap voor. Niet zozeer op Internet maar in het gewone leven. Als iemand in de klas op school wegblijft gaan we toch vragen aan de meester of juf waar die blijft en als meester of juf het niet weet proberen we toch iemand te bewegen even te bellen of er langs te gaan. Anders gaan we zelf misschien wel even langs om te vragen waarom en hoe.  Maar hoe krijg je je vriend of vriendin natuurlijk, weer in beweging? In het verhaal van Marcus gaan ze naar Jezus van Nazareth. Die was net thuisgekomen uit de Synagoge, de kerk van zijn dagen. Hij was nog even op bezoek geweest bij de moeder van de vrouw van Petrus, die had koorts en Jezus van Nazareth had haar genezen. Toen de mensen uit Kafernaüm hoorden dat Jezus van Nazareth weer thuis was kwamen ze met z’n allen naar zijn huis toe. Net zoveel als er op Sabbath naar de synagoge kwamen schrijft Marcus in zijn Grieks. Om met een verlamde vriend bij Jezus te komen was dus niet eenvoudig. Maar over die Jezus van Nazareth werd gezegd dat hij de Messias was die de mensen zou bevrijden van bewegingsloosheid, van onderdrukking en geweld, van armoede. En over die Messias hadden die vrienden nog een mooi verhaal gehoord. Dat was ooit door de profeet Daniël opgeschreven. Die had geschreven dat die Messias de Mensenzoon genoemd zou worden en dat die de Koning zou worden van alle mensen op aarde die geleden hadden tijdens hun leven. Die Koning wist pas wat lijden was, lijden aan ziekte, aan oorlog, aan onderdrukking, aan hongersnood, aan gebrek aan drinken en noem maar op. De Zoon des Mensen zou als Koning al die mensen bevrijden van het lijden dat ze moesten doormaken. Die Zoon des Mensen zou op de wolken naar de aarde komen. Nou dachten die vrienden zo van boven naar beneden kunnen wij ook komen. Zo klommen ze samen het dak op maakten een gat in het dak en lieten hun vriend daar doorheen zakken tot aan de voeten van Jezus van Nazareth. Die was druk in discussie met de mensen die het in de Synagoge voor het zeggen hadden, de bazen zeg maar, de mensen die er voor doorgeleerd hadden en die wisten hoe je moest denken en wat je moest vinden van allerlei zaken. Dit verhaal over die vier vrienden die hun verlamde vriend het dak op sjouwden en naar beneden lieten zakken heeft in de loop van de geschiedenis veel indruk gemaakt. Vooral omdat het goed afloopt, uiteindelijk loopt die verlamde vriend met zijn bed onder de arm het huis uit. Maar het verhaal dat Marcus heeft geschreven gaat daar helemaal niet over.  Het gaat over vergeving. De verlamde is allereerst vriend, zelfs Jezus van Nazareth spreekt hem aan als vriend. En vergeeft hem dan zijn zonden. Ook voor ons is dat raar. We snappen best dat zonden iets zijn dat je verkeerd gedaan hebt. Als je thuis bij het afwassen een bord stuk laat vallen dan zeggen ze ook: “Wat zonde”, en ook in de Metro konden we lezen over de dood van Withney Houston onder de kop “Wat een zonde”, dus alles wat je stuk gemaakt hebt is eigenlijk zonde. Vooral natuurlijk als je vriendschap hebt stukgemaakt, want die vier vrienden maken toch duidelijk dat het hebben van vrienden een kostbare zaak is, daar moet je zuinig op zijn. Vrienden die je willen dragen moet je niet zomaar kwijt raken en dat soort vriendschappen moet je niet zomaar stuk maken. Wat heeft deze verlamde vriend dan verkeerd gedaan? De geleerden in de Synagoge, en veel geleerden in de kerken hebben zich daarbij aangesloten, die vonden dat de zonde was het niet goed houden aan alle geboden die in de wetten van Mozes staan. Dat zijn er wel 153 en het is heel ingewikkeld om ze allemaal nauwkeurig na te komen. Daarom zijn we allemaal zondig. En als we de wet hebben overtreden moeten we gestraft worden. De angst voor die straf kan mensen verlammen. Het heeft geen zin om nog iets goeds te doen want dat helpt je niet van je zonden af. Jezus van Nazareth heeft gelukkig alle zonden op zich genomen zeggen ze dan en daar moeten we ons dan maar aan onderwerpen. Maar Jezus van Nazareth zegt iets anders. Die spreekt zijn vriend aan als vriend en als je echt een vriend bent dan heb je je naasten lief als jezelf en dan houdt je dus de wet van Mozes, alle wetten worden in die Wet samengevat. Dan speelt die zonde dus geen rol meer, dan is die zonde vergeven. De geleerden uit de Synagoge vonden dat maar wat al te eenvoudig. Het is God die de zonden vergeeft, en jezelf op de plaats van God zetten is godslasterlijk. Maar toen die vier vrienden hun verlamde vriend door het dak lieten zakken moest ook Jezus van Nazareth denken aan dat verhaal van Daniël. De koning van de lijdenden, de Mensenzoon, zou toch op de wolken komen? Die zou toch juist de vriendschappen belonen en de mensen van lijden bevrijden? Als je door vergeving van zonden weer opnieuw mag beginnen en als je door vriend te zijn de wet van Mozes houdt en daardoor niet zondigt, zou je dan door de vergeving van de zonden ook niet opnieuw in beweging kunnen komen? Zou de angst die je verlamd niet kunnen verdwijnen als je beseft dat je vrienden om je heen hebt die je kunnen helpen, die je kunnen dragen en dat uiteindelijk alles wat je meemaakt aan ellende in het  niet valt bij het lijden dat Jezus van Nazareth heeft meegemaakt? Jezus van Nazareth stelt die vragen aan de geleerden. Die hadden nooit gedacht aan het houden van de Wet als een beweging naar de naaste, als een daad van liefde, als een daad van liefde waarin de liefde van de God van Israël voor zijn volk duidelijk gemaakt werd. Wij vergeten dat ook zo vaak. Natuurlijk, wat wij voor anderen doen kan ons nooit vrijpleiten van alles wat we bewust en onbewust stukmaken. Maar alles wat we voor anderen doen kan wel duidelijk maken hoe groot de liefde van God voor de mensen is. Daarom kon Jezus van Nazareth zeggen: sta op, pak je bed op en ga naar huis. Zoiets hadden ze nog nooit gezien. Vergeving als begin van een verandering ten goede. Dat is wat ons verteld wordt. Moeten we dan alles maar vergeven van een ander? Die vraag komt direct op bij het horen van dit verhaal. Moeten we vergeven dat ons klasgenootje bij een ruzie is neergestoken? Moeten we vergeven dat onze buren zijn overvallen in hun huis en gemarteld en beroofd? Moeten we dieven vergeven die onze buurtwinkel voortdurend leegstelen? Moeten we pestkoppen vergeven die het gaan naar school tot een hel maken?  Dat kunnen we meestal niet. Dat vraagt God ook niet van ons. Wat God van ons vraagt is ons bed op te nemen en in beweging te komen. Als wij willen vergeven dan zullen we anderen in beweging moeten brengen. Dan letten we op of mensen geen messen bij zich hebben waarmee ongelukken kunnen gebeuren en dan zeggen we er wat van, dan zeuren we net zolang tot die messen verdwenen zijn. Dan letten we op of er in onze buurt geen mensen zijn die op overvallen uit zijn en als we ze zien dan waarschuwen we, desnoods bellen we er de politie over. Dan kijken we in winkels of er geen mensen zijn die zonder betalen met de spullen de winkel uitlopen. Dan spreken we op school pestkoppen aan, ook al pesten ze anderen, dan houden we niet op voor het pesten voorbij is al moeten we iedereen op school inschakelen. Toen de eerste moordenaar gevraagd werd waar zijn broer was, het verhaal van Kaïn en Abel zei hij “Ben ik de hoeder van mijn broer?” Als we niet medeschuldig willen zijn aan moord en onrecht dan zullen we dus inderdaad de hoeder, de beschermer van je broer, van je vriend, van je naaste moeten zijn. Wij vragen God ook niet om ons te leren hoe God schulden vergeeft maar om onze schulden te vergeven zoals wij vergeven wie ons iets schuldig zijn. Dat betekent dat we ons aanleren voortdurend bedacht te zijn op zaken die voor andere mensen verkeerd kunnen lopen. Niet dat we alles op onze nek kunnen nemen, dat we alles op kunnen lossen, dat we alle onrecht op aarde in recht kunnen veranderen, dat we alle ziekte en ellende kunnen voorkomen. Integendeel. Maar wel dat we altijd overal een vriend kunnen zijn die samen met anderen de verlamde op kan pakken en het dak op kan sjouwen. Dat we samen met anderen dus verkeerde situaties aan kunnen pakken en er wat aan kunnen doen. Thuis, in onze buurt, op school of op het werk, in onze stad of dorp, waar we ook zijn. Maar is het niet vervelend, saai en somber om altijd maar met ellendige dingen bezig te zijn? Over al te kijken naar wat er verkeerd gaat? Daar ging die droom van Ezechiël over. Die was met zijn hele volk uit zijn land gezet, gedeporteerd, in ballingschap gestuurd. En die Ezechiël moest de mensen vertellen dat ze weer naar de Wet van Mozes moesten gaan leven. En dat betekent dat je weer voor elkaar moet gaan zorgen, dat je weer moet letten op wat er voor een ander verkeerd kan gaan. Al die verkeerde dingen waren in de droom van Ezechiël opgeschreven in een boekrol, ze stonden voor het volk klaar in een rijtje, je hoeft het alleen maar tot iets van jezelf te maken, je moet het je eigen maken zegt een leraar of onderwijzer dan. En is dat moeilijk? Niet als je samen weet te werken, niet als je wakker om je heen weet te kijken zoals Feitel geleerd had. Maar als je samen met anderen leert om elkaar te helpen, om mensen in je buurt, in je stad, in je land, in onze wereld te helpen bij de ellende die ze tegenkomen, om vrede en gerechtigheid te brengen zegt de Bijbel dan deftig, dan smaakt dat als zoete honing, want dat is het heerlijkste dat je kan overkomen. Marcus hoefde ons niet te vertellen dat de vrienden dansend naar huis gingen, vijf vrienden dansten door Kafernaüm, dat snappen we zo ook wel. Ook de mensen die het verhaal van Feitel hadden opgeschreven werden bekend als dansende gelovigen, chassidiem noemen we ze. Zo mogen ook wij proeven van de honing die geproefd wordt als we onze naaste liefhebben als onszelf.

Amen.                                                                                                                          

 

Read Full Post »

Lezen: Ezechiël 34:11-16
            Matteüs 25: 31-46

Gemeente,

We zijn vanmorgen begonnen met zingen van Psalm 9. We zongen over de rechtstoel die door God is opgericht. En over rechtspreken gaan ook de lezingen die we vanmorgen hebben gehoord. Maar in de Bijbel gaat alles net even anders dan we gewend zijn. Als je thuis Psalm 9 nog eens leest, lees dan ook gelijk Psalm 10 want die hoort er eigenlijk bij, dan gaat het daar over het vonnis dat wordt geveld over de goddelozen, de vijanden van de God van Israël. Die goddelozen zijn in de beide psalmen de Koningen en de Rijken, de machtigen der aarde. Dat is het unieke van de godsdienst van het volk Israël Alle andere volken hadden goden die zich met die Koningen en machtigen hadden verbonden, die stonden vooraan in Tempels en erediensten. Alleen Israël had een God die zich met slaven verbond en die sprak van bevrijding uit het slavenhuis. In de Tempel van de God van Israël werden maaltijden gehouden waar families aan tafel zaten met de dienaren van de Tempel, maar ook de armen, ook de slaven en de knechten en zelfs de vreemdelingen die bij hen aan het werk waren. Wie die bevrijding  van slaven, de bevrijding van de armen noemt Lucas dat, tegenhoudt is goddeloos is de ogen van de Eeuwige. Soms moet een volk dat ook weer eens opnieuw leren. Toen het volk Israël net ging doen als de volken om hen heen en meer vertrouwde op vreemde goden en vreemde machten dan op hun eigen God, ook de pracht en praal belangrijker ging vinden dan het samen delen,  werd duidelijk hoe zwak ze wel waren en werden ze in ballingschap gevoerd. Maar nog liet die God ze niet in de steek, juist in de ballingschap bleek die God van Israël opnieuw een bevrijder van slaven te zijn. Daar lezen we over in het boek van de profeet Ezechiël. Dat was zelf ook een balling en hij profeteerde pas toen hij in ballingschap was weggevoerd. Het is een mooie belofte die Ezechiël zijn volk voorhoudt. Hij is, samen met een groot gedeelte van het volk, in Babel in ballingschap gebracht. Daar had hij de opdracht van de God van Israël gekregen om die ballingen voor te houden dat ze niet moesten opgaan in de cultuur en het volk van Babel maar dat ze vast moesten houden aan het geloof van hun voorvaderen. Want ook al waren ze zelf, en waren hun ouders, andere goden achterna gelopen de God van Israël laat niet varen het werk dat zijn hand begon en die God blijft dus de God van het volk Israël, ballingschap of niet. Het gedeelte dat we vanmorgen gelezen hebben gaat zelfs nog verder. Als het te zwaar weer wordt voor de verstrooiden dan zal God ze weer bijeen brengen en terug laten keren naar het beloofde land, dat land dat overvloeit van melk en honing. Niet alleen de ballingen uit Babel, maar de ballingen van overal in de wereld vandaan. Is het niet prachtig? Maar er klinkt een donkere ondertoon in het verhaal van Ezechiël. Het gaat over een wolkendek en donderwolken en op het eind worden de vette schapen geslacht en de zieke en gewonde dieren worden verzorgd en beter gemaakt. Dat lijkt toch niet helemaal eerlijk. De profeet Ezechiël had wel meer van die wonderlijke beelden om duidelijk te maken hoe het met de God van Israël nu eigenlijk zat. Het wordt duidelijker als we zien wat de aanleiding is voor deze prachtige belofte. Die aanleiding is dat de God van Israël het zat is dat het volk geleid wordt door uitbuiters en oplichters. Volvreters ten koste van de armen. In het vers dat staat voor wij zijn gaan lezen staat dat hen de kudde zal worden ontnomen en dat de God van Israël zelf wel de herder van Israël zal worden, die valse onbetrouwbare herders zullen niet meer van de kudde mogen eten. Om het maar even te citeren : “ Dit zegt de Heer uw God :Ik zal de herders straffen en mijn schapen opeisen. Ook zullen ze niet langer zichzelf weiden: ik zal mijn schapen uit hun mond redden, ze zullen ze niet meer eten.” Het hele gedeelte is dus een aanklacht tegen de leiders van Israël. Leiders die hun positie zelfs in de ballingschap misbruiken om er een goed leventje van te kunnen leiden. In de beeldspraak van het volk als kudde en de God van Israël als herder zijn die leiders natuurlijk zelf ook schapen die deel uitmaken van de kudde. Wolven in schaapskleren. Maar het zijn de vette schapen geworden die ten koste van de zwakkeren en gewonden het beste deel voor zichzelf hebben opgeëist. Daar wordt nu door de God van Israël een stokje voor gestoken. Daar hoeven wij dus ook geen genoegen mee te nemen. Ons is vaak voorgehouden dat we gehoorzaam moeten zijn aan wie boven ons zijn gesteld. Maar als ze door God boven ons zijn gesteld gedragen ze zich als goede herders die zelf op zoek gaan naar de schapen die verstrooid zijn en zoek zijkn geraakt en die de zieke en gewonde dieren verzorgen en zeker niet het beste deel voor zichzelf opeisen. Gedragen de herders zich niet op die manier dan worden ze door God afgezet, daar mogen we op rekenen, daar mogen we zelfs vanuit gaan en in het belang van de zieke en gewonde medemensen, de minsten in de samenleving, de hongerigen en de naakten, moeten we zelfs vanuit gaan. Dat leren we tenminste van Jezus van Nazareth. Hij trok altijd de geboden uit zijn Hebreeuwse Bijbel door naar het leven van iedereen en van elke dag. Ook in het gedeelte dat we vanmorgen uit het Evangelie naar Matteüs hebben gelezen. We lazen dat in de Nieuwe Bijbelvertaling, zoals we hier gewend zijn geraakt aan het lezen uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar de meesten van ons zijn opgegroeid met de beroemde zin waarin Jezus zegt dat wat de minste van zijn broeders is aangedaan aan hem is aangedaan. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling hebben die beroemde zin over de minste van mijn broeders vertaald met de onaanzienlijksten.  “alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”Het is even wennen maar niet minder juist. Want het gaat niet alleen over de broeders maar zeker en vooreerst ook over de zusters en het gaat niet over meer of minder maar over wie wel en niet gezien worden. In India heeft men het over de onaanraakbaren, maar die worden tenminste nog gezien, in het Evangelie gaat het over de onaanzienlijken, de mensen die er wel zijn maar die we niet meer zien, waar we geen weet meer van hebben.  In de Grote kerk van Alkmaar hangt een reproduktie van een schilderij uit 1504 waarop de werken uit dit Bijbelverhaal staan afgebeeld. Het oorspronkelijke schilderij is in 1918 door de kerkvoogden van de Grote Kerk voor 50 duizend gulden verkocht en hangt nu in het Rijksmuseum in Amsterdam. Ze moesten het wel verkopen want anders was het onderhoud van de kerk niet meer te betalen geweest. De Grote Kerk is nu een rijksmonument en staat onder beheer van de gemeente. Het schilderij over de zeven werken van barmhartigheid dateert uit de Middeleeuwen en het aardige ervan is dat het lijkt of die werken ook gewoon moesten worden uitgevoerd toen het schilderij werd geschilderd, de personen zijn in Middeleeuwse kledij in een Middeleeuwse stad geplaatst. In het Bijbelgedeelte uit het Evangelie naar Matteüs staan maar zes werken, de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken geven, de vreemdelingen herbergen, de naakten kleden en de zieken en gevangenen bezoeken. In de Middeleeuwen was echter ook het begraven van doden een belangrijk werk, vol risico’s als het ging om het begraven van dode perslijders en dat begraven werd als goed werk genoemd in het apocrieve boek Tobith, daarom werd het begraven als zevende werk toegevoegd aan het schilderij. Het schilderij was oorspronkelijk bedoeld voor het stadsziekenhuis in het Waaggebouw maar vanaf het einde van de zestiende eeuw hing het in de Grote Kerk naast het doopvont met een grote collectebus er naast, kon je gelijk de goede werken steunen.  Maar dat plaatsen in de dagelijkse werkelijkheid van de zeven werken van barmhartigheid is nu juist het goede voorbeeld dat dit schilderij geeft. Het verhaal van Matteüs gaat wel over de eindafrekening, maar het werk waarop dit verhaal doelt dient gewoon elke dag te gebeuren. Het aardige is dat je er kennelijk ook niet zo je best voor hoeft te doen. Het hoeft er niet dik op te liggen en je hoeft je er zeker niet op te beroemen. Er wordt nog wel eens gesproken over de “Geest van God” en dit verhaal leert ons wat dat betekent. Als er honger is dan geef je eten, als er dorst is dan geef je te drinken, als er kou is geef je een tent en een warme deken, als er ziekte is dan zorg je, als er gevangenen zijn dan zoek je die op. En je weet ook dat het beter is iemand te leren vissen dan een vis te geven. Het effect van ontwikkelingssamenwerking staat al een tijd ter discussie. Vaak ten onrechte want veel van de projecten die in sedert de jaren 60 van de vorige eeuw zijn uitgevoerd hebben mensen een beter leven bezorgd. Maar soms is de kritiek ook terecht. Soms denken we dat we beter zijn dan de mensen die we willen helpen. Dat speelt niet alleen bij ontwikkelingssamenwerking, dat speelt ook gewoon in ons eigen land tussen mensen die hulp vragen en hulp geven. Mensen die hulp nodig hebben worden niet gezien en zeker ook niet gehoord. Zolang dat zo is mislukken projecten. Mislukken projecten in de derde wereld, maar mislukken ook projecten om mensen aan het werk te helpen, om jongeren te scholen tot gediplomeerde ambachtslieden of om vrouwen te leren voor zichzelf op te komen. Als in al die projecten de mensen die zo nodig geholpen moeten worden niet gezien en gehoord worden zullen die projecten op de duur geen effect hebben. In het verhaal dat Jezus van Nazareth vandaag vertelt zijn er mensen die de nood van mensen herkennen en zijn er mensen die alleen de nood van Jezus van Nazareth willen zien. Ook wij vergeten soms dat alle mensen geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, dat alle mensen daarom onze zusters en broeders zijn, dat in ieder mens, waar ook ter wereld, welk geloof of welke kleur die mens ook heeft, Jezus van Nazareth zelf te herkennen is. Laten we dus vandaag horen en zien, en helpen waar nodig is. In onze wereld voelen mensen kennelijk ook wel aan dat er iets mis is. De mensen die roepen dat het einde van de geschiedenis nabij is en dat het verhaal dat vandaag werd gelezen ook werkelijkheid wordt worden onheilsprofeten genoemd. Maar waarom onheilsprofeten? Het is bedoeld als een geweldig troostrijk en bemoedigend verhaal. We hoeven ons geen zorgen te maken over ingewikkelde theologische vraagstukken. We hoeven ons niet af te vragen of we wel op de juiste manier ons geloof onder woorden te kunnen brengen. We hoeven alleen maar te delen van wat we hebben met hen die niets hebben, zorg te hebben voor de minsten, zodat ze net zo worden als wij, wat wij willen dat ons zou gebeuren doen wij nu al aan een ander. Meer wordt er niet gevraagd. Dat hoeven we zelfs niet te doen omdat het voor Jezus van Nazareth wordt gedaan, omdat het Christelijk is om te doen. Het oordeel over andere mensen mogen we uitstellen tot de komst van de Heer. Boven het gedeelte dat we uit het Evangelie hebben gelezen staat “rede over de laatste dingen” en het gaat duidelijk over een procedure die plaats zal vinden als het einde van de geschiedenis daar is. Ooit is de geschiedenis begonnen en aangezien alles wat begint ook een einde kent zal er ook een einde aan de geschiedenis komen. Alleen onze God kent geen begin en dus ook geen einde, daarom is het aan onze God om uiteindelijk de rekening op te maken en te oordelen, dat is aan ons niet voorbehouden. Wij weten alleen waar we zelf, voor onszelf, op mogen letten. Er komt een dag dat het goede van het kwade zal worden gescheiden. Er is een gelijkenis waarin het graan van het onkruid wordt gescheiden en hier heet het dat de mensen van elkaar gescheiden worden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. Je hebt nu eenmaal als herder veel schapen nodig voor de wol en de melk waarvan  je schapenkaas kan maken en maar een paar bokken om te zorgen dat er voldoende lammetjes geboren worden. Het oordeel wordt gegeven door de Mensenzoon. Een term uit het boek van de profeet Daniël. Midden in de ballingschap toen het hele volk verloren zou gaan zag Daniël dat het volk uiteindelijk gered zou worden door de God van Israël, dat je daaraan vast mag houden ook al gaat het heel slecht. De Mensenzoon is in zijn verhaal de vertegenwoordiger van het volk van de lijdenden en hij kan alleen vertegenwoordiger zijn door zelf ook te lijden. Wie aan zijn kant staat, wie bij hem hoort die komt aan de ere kant staan, aan de rechterhand, zo vertelt Matteüs ons. En je hoort bij dat volk van de lijdenden door voor de mensen van dat volk te zorgen. En let op, het gaat niet alleen om de mensen van het volk Israël, het gaat om mensen uit alle volken, iedereen wordt gevraagd om aan de kant van de lijdenden te staan, sommigen doen dat, sommigen doen dat bewust niet. De mensen die na afloop van de geschiedenis nog vragen wanneer dat delen Christelijk zou zijn geweest, wanneer dat zorgen voor een ander dan ook zorgen voor Jezus van Nazareth was, horen er niet bij, alleen de mensen die gewoon gezorgd hebben voor de ander, zoals dat schilderij uitbeeld in hun eigen tijd in hun eigen stad in hun gewone kloffie. Je zou bijna zeggen dat je helemaal niet hoeft te geloven om behouden te worden, als je maar gezorgd hebt voor de minsten, de onaanzienlijken. Bijna want er steekt een klein slangetje de kop op uit het gras onder onze voeten. Als we het verhaal van de God van Israël en zijn zoon Jezus van Nazareth niet meer nodig zouden hebben dan wordt ons delen met de minsten als het moderne vrijwilligerswerk. Wanneer onze werkgever bereid is ons een dag vrij te geven willen we best de speeltuin in de buurt schoonmaken, of het dorpshuis helpen schilderen of een dagje met de rolstoelpatiënten uit het verpleeghuis op stap. Maar dan moet het daar wel bij blijven. Ons hele leven in dienst stellen van de naaste, daar altijd op bedacht zijn, altijd de blik op de ander richten is er dan niet bij. We lopen zo gemakkelijk de mensen die hulp nodig hebben voorbij. De verkopers van de straatkranten bijvoorbeeld die geen huis en geen onderdak hebben, die daardoor ook elk recht op een uitkering kunnen verspelen en radicaal vervreemden van onze samenleving. Door projecten als de straatkrant, door projecten die ondersteund worden door Kerk in Actie wordt voorzichtig geprobeerd ze weer in te schakelen in onze samenleving. Dat kan als wij onze ogen openen en ze willen zien. Daar gaat het nu juist in dat verhaal van Jezus van Nazareth over. Delen tot op het kruis toe, dat brengt pas het eeuwige leven zoals de opstanding ons geleerd heeft. Hier brand het licht van Pasen, niet af en toe maar even, als we toevallig het over Pasen hebben en als we dan ook nog een aansteker of lucifers bij ons hebben, maar altijd, elke zondag weer en door de week als er getrouwd wordt of als er begraven gaat worden. In dat licht zien we mensen waar we anders overheen en langsheen zouden kijken, in dat licht zien we de mensen die God wil zien als zijn kinderen. Want wij weten dat we nooit kunnen ophouden mee te werken met onze God, dat hij nooit laat varen het werk dat zijn hand begon maar dat wij ook nooit uit zijn genade mogen vallen en moeten blijven doen wat hij ons vraagt. Als we zo de hele aarde weten mee te krijgen dan komt de tijd dat God zelf zijn tenten op deze aarde zou willen spannen, dat alle tranen gedroogd zullen zijn en dat er een maaltijd aanbreekt waarin iedereen te eten krijgt. Tot die tijd delen we met de armen, zoveel als we kunnen en zo vaak als we kunnen, elke dag weer opnieuw, totdat hij komt.
Amen

Read Full Post »