Lezen: 2 Kronieken 36: 14-2
Lucas 15: 11-32
Gemeente,
Een vader had twee zonen. Als we dat zeggen dan denken we natuurlijk direct aan die prachtige gelijkenis over de verloren zoon die we vandaag gelezen hebben. Maar als we het Nieuwe Testament beschouwen als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel dan komen er meer paren van zonen in het licht. We denken aan Kaïn en Abel, we denken aan Jacob en Esau. En in het licht van de lezing uit het tweede boek Kronieken denken we aan Juda en Israël. Het gedeelte dat we vandaag lazen uit dat tweede boek Kronieken is het slot. Het vertelt in één adem het begin en het einde van de ballingschap.
Wie koningen hoog heeft weet misschien nog dat de verovering van Jeruzalem door Nebukadnessar het einde betekende van de regering van Sedekia. Elf jaar had deze geregeerd en hij had alles gedaan had wat slecht was in de ogen van de Heer. Maar een Koning die slecht deed had niet tot de ondergang van het hele volk hoeven te leiden. In de dagen van Koning Achab had het woord van de profeet Elia uiteindelijk geleid tot de val van Achab en zijn koningin Isebel.
Maar het was niet alleen de Koning die kwaad deed in de ogen van God. Het was nog veel erger, het waren de Priesters van de Tempel die kwaad deden in de ogen van God. Boodschappers waren gestuurd die het Woord van de God van Israël hadden nog eens doorgegeven. Profeten waren opgestaan die gewaarschuwd hadden voor de gevolgen. Jeremia wordt nog al eens geciteerd door de schrijver van de Kronieken. Maar denk ook eens aan de profeet Hosea die tot de priesters sprak dat God niet zat te wachten op offers maar gerechtigheid wilde.
Zoals Jeremia had gezien gebeurde het ook. De Koning der Chaldeën mocht van God optrekken tegen Juda en hij won. Het volk werd naar Babylon gevoerd. Hoezo de koning der Chaldeeën? Dat was toch gewoon Nebukadnessar de koning van Babylon. Ja dat was hem. Maar Jeremia had gewezen op de Chaldeeën die samen met de Babyloniërs een koninkrijk vormden. En de Chaldeeën waren de voorvaderen uit Ur, de stad waar Abraham vertrok om in Kanaän terecht te komen. Dat volk dat het verbond met Abraham had genegeerd, geen weet meer had van het verbond dat het volk in de woestijn met de God van Israël had gesloten, keerde dus terug naar zijn oorsprong.
Eén van de afspraken die in het verbond waren gemaakt was dat het volk niet voortdurend het land zou blijven uitputten. Dat volk zou ook geen slaaf moeten worden van het altijd maar moeten werken. Om de herinnering aan de bevrijding levend te houden was er de Sabbat, maar om de vrijheid te kunnen vieren was er elke zeven jaar het Sabbatsjaar. Die hadden ze generaties lang overgeslagen. Er moest dus nogal wat ingehaald worden. Zo bleef het land in Israël dus rusten tot de sabbatsjaren waren ingehaald.
Dan komt Koning Cyrus van de Perzen. Hij geeft opdracht de Tempel in Jeruzalem en de stad weer te herbouwen. Een onverwachte vervulling van de hoop die in het volk was blijven leven. De profeet Jesaja was daar zo blij van geworden dat hij Cyrus de messias, de bevrijder van Israël noemde.
De Kroniekschrijver geeft de eer aan God. Hoe slecht de Koning en de Priesters, en het volk, zich ook hadden gedragen, de God van Israël geeft niet op wat zijn hand ooit was begonnen. Ze mochten terug. Niet alleen terug naar het land maar ook terug naar de Tora. Het laatste vers van het tweede boek Kronieken vinden we als eerste vers terug in het boek Ezra, dat boek gaat over de wederopbouw van de Tempel en Jeruzalem.
Dat motief van de mogelijkheid van een terugkeer naar God voor hen die hun god hadden verlaten zien we ook in de gelijkenis die Jezus van Nazareth heeft verteld over de twee zonen.
Dat verhaal staat in een serie van opmerkingen over Jezus van Nazareth die bij tollenaars en zondaars ging eten. Zijn eerste antwoord was dat, als je ook maar een klein deel van je bezit kwijt bent, je alles opgeeft om het weer terug te vinden. Maar hoe ga je dan met mensen om?
Daarover gaat het verhaal van de twee zonen. Of is het een verhaal over de ene vader? Want je moet toch een beetje medelijden hebben met de zoon die is blijven leven, die thuis bleef. Die krijgt geen schouderklopjes voor zijn aanvankelijk goede keus. Ja een aanvankelijk goede keus. Gewoon thuisblijven, meehelpen in het bedrijf van vader en niet het erfdeel er doorheen jagen is natuurlijk een goede keus. Maar niet binnenkomen en meedelen in het feest om de teruggekeerde broer lijkt toch niet een goede keus.
Die teruggekeerde broer was van de weg van de vader afgeweken. Zoals zijn vader en zijn broer deden, deed hij niet, integendeel. Daarmee was hij voor zijn familie dood, hij hoorde niet meer bij de familie. Maar moet je dan een blijvende boycot uitspreken? Moet je dan je hele leven boos blijven om die ene scheve schaats die er ooit was gereden? De vragen stellen is de vragen beantwoorden.
Je kunt er zuur er van worden. Chagrijnig ook. Doe je je best, gaat een ander met de eer strijken. Dan wordt niet jij maar je collega bevorderd en je buurman wint de jackpot in de loterij. De Postcodeloterij maakt het nog erger. Het winnende lot kan daarbij zomaar op jouw postcode vallen en als je dan geen loten hebt dan win je helemaal niets. De kans dat overigens dat het winnende lot op jouw postcode valt is overigens vrijwel nihil. Het komt dus uiterst zelden of bijna nooit voor dat je zonder loten in een loterij de prijs misloopt..
We gunnen daarbij een ander ook nooit het geluk dat die ander zomaar toevalt. Daar gaat dit verhaal uit het Evangelie van Lucas ook over. Geluk dat je zomaar ten deel valt. Er wordt een feest gegeven omdat iemand eindelijk eens normaal doet. Over de mensen die altijd al normaal doen hoor je nooit wat. Als je maar gek doet, of uit de band springt, dan wordt er over je gesproken en als je alles over de balk hebt gegooid en je wel gedwongen wordt om weer een beetje normaal te doen, dan organiseren ze nog een feest voor je ook.
Dat is zuur, daar kun je dus knap chagrijnig van worden. Waarom krijgen we toch zo de indruk dat in de Bijbel juist dat feest het centrale deel van het verhaal is. Dat men daar niet onder het organiseren van dat feest uit denkt te kunnen. Want die zoon die thuiskomt was toch niet verloren? Ze wisten toch heel goed waar die heen was. Hij had er toch zelf om gevraagd?
De zoon die thuis bleef niet, die had niet gevraagd om al dat werk, om zelfs dubbel werk toen zijn broer de hort op ging. Voor die zoon hadden ze een feest moeten organiseren. Die had het immers volgehouden al die tijd, werken voor twee en nog thuis blijven ook. Eerlijk is het niet.
Maar het is een verhaal van Jezus van Nazareth, die vertelt het nadat hij kritiek had gekregen dat hij steeds met slechte mensen omging. Dat hij die slechte mensen er op wees dat ze zich eigenlijk hadden te gedragen als de goede mensen ligt nog voor de hand, maar een feest houden als ze zich normaal gaan gedragen?
Pas als jezelf van je naaste houdt als van jezelf, als je jezelf in weet te zetten voor de zwaksten in de samenleving ga je begrijpen wat bedoeld wordt. Dat God opnieuw weet te beginnen met iedereen geeft vreugde. Het geeft vertrouwen. Die God laat inderdaad niet varen dat zijn hand begon. Door de dood en de opstanding van Jezus was ons dat al verteld. Maar nu zien we het ook. Ook als je zelf misschien afgeweken bent van het gewone leven mag je terugkeren naar een leven met God.
Als een verdwaalde terugkeert is het feest. Ook voor mensen die normaal zijn blijven doen, het gaat immers niet om je zelf maar om een wereld waar iedereen aan mee doet.
Dat grote feest van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde komt er dus ook onontkoombaar aan. Dan zijn alle tranen gedroogd, dan heerst de dood niet meer, dan is alle leed geleden en alle strijd gestreden. Dan kijken alle mensen naar elkaar om. Dat begint met van je naaste houden als van jezelf. Dat mag elke dag weer opnieuw, ook vandaag.
Amen
Geef een reactie