Lezen: Jesaja 45: 20-25
Marcus 9: 14-29
Gemeente,
Cyrus, die de macht in Babel, het land van de ballingschap, had overgenomen versterkte zijn rijk door bondgenoten te maken van de overwonnen volken. Bondgenoten zouden minder snel in opstand komen dan vernederde volken. En die leeggeroofde landen waar de bevolking in ballingschap was gebracht waren een welkome prooi voor rovers en buurvolken die nog niet onder de macht van Cyrus waren gebracht. Sterke steunpunten waren veel belangrijker, welke godsdienst er dan werd beleden was minder relevant. Cyrus kwam nog uit de cultuur die geloofde dat elke land en elke stad haar eigen God had die je eer moest bewijzen als je toevallig in dat land of die stad kwam. Die Judeeërs hadden dat begrepen, zij kwamen uit Juda en bleven dus vasthouden aan hun eigen God. Nu dat konden ze beter doen in hun eigen land, dan bleven ze vrienden van Cyrus, want een God die met je meetrekt was uniek.
De schrijver van het boek van Jesaja ziet het aan en kan alleen geloven dat een Heidense Koning dat doet omdat de God van Israël hem gebruikt als werktuig. Cyrus laat zien hoe het moet als koning, hij is de gezalfde van de Heer, de messias, de Christus als je het in het grieks wil lezen. Want die koning vraagt niet in de eerste plaats iets voor zichzelf. Macht, aanzien, eerbied, onderdanigheid komen allemaal niet ter sprake. Het gaat over de stad en de Tempel. Zelf mogen ze die herbouwen. Voor de profeet betekent dit dat het licht van de God van Israël weer in de wereld gaat schijnen. Die God was dus niet door andere goden overwonnen en verslagen. Die had die ballingschap gebruikt om het volk Israël te zuiveren van afgoderij en bijgeloof en toen ze dat hadden geleerd stuurde die God een Koning die ze weer terug kon laten keren om hun eigen Tempel op te bouwen. Die Tempel komt in het verhaal centraal te staan. Daar worden de richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard en voorgeleefd. Daar gaat het over delen van wat je hebt, offeren noemen ze dat, maaltijd houden met de armen en de vreemdelingen, je familie en de tempeldienaren. Als de herbouw van de Tempel is voltooid zo verteld de Bijbel dan zal dat verhaal over de wording van Israël ook worden voorgelezen door de Priesters en de Levieten.
Gerechtigheid, dat is wat de God van Israël ons geeft. Gerechtigheid in de zin dat ieder tot zijn of haar recht komt. Die hemel is ooit door God boven ons gezet als een bescherming, een schild tegen de wateren van boven. En wateren kunnen dodelijk zijn. In de taal van het volk Israël staat het water vaak voor de dood. Denk maar eens aan het verhaal over Noach toen God opnieuw wilde beginnen met de aarde en de mensen voor wie God die aarde en de hemel er boven gemaakt had. Die gerechtigheid staat niet ter discussie. Voor sommige mensen is dat wel beangstigend. Zij vinden zichzelf maar slecht en als ze tot hun recht moeten komen dan blijft er maar weinig van hen over. Ze zijn niet in staat tot enig goed dus het kwaad wordt in het zichtbaar als de gerechtigheid van de God van Israël hen treft. Maar het is niet anders. Met de moderne technologie kunnen we niet meer zeggen dat wij mensen niet kunnen bepalen wanneer het wel of niet regent, maar daar maken we zo weinig gebruik van dat je rustig kunt zeggen dat je de regen niet kunt ontlopen. God laat het over de goeden en de slechten regenen.
Maar in dit gedeelte van het boek van de profeet Jesaja gaat de God van Israël tekeer tegen die mensen die zich zo slecht vinden. God heeft toch geen slechte mensen geschapen? Toen God de mens had geschapen, man en vrouw schiep hij hen, zag God dat het goed was. Maar het waren mensen die zelf wel wilden uitmaken wat goed en wat slecht was. Als ze dat konden waren ze immers gelijk aan God geworden. Ze gedragen zich als de klei die tegen de pottenbakker zegt dat de pot die gemaakt is geen oren heeft, of de baby die aan de vader en moeder vraag wat ze eigenlijk hebben voortgebracht. Belachelijk als je het zo stelt. Maar dat doen mensen die over zichzelf en over anderen een oordeel vellen. Ze ontkennen de God van Israël zoals de Bijbel ons die leert kennen. Een God die bevrijdt, ondanks het slechte dat mensen doet. Een God die barmhartig en genadig is, zoals Mozes zag toen hij de richtlijnen voor de menselijke samenleving kreeg. Als mensen die richtlijnen volgt dan merken ze dat ze het goede kunnen doen en niet dan het goede.
Die God van Israël maakt zelfs het slechte goed. Die Cyrus van Perzië was geen gelovige van de God van Israël. Dat hij iets zou weten van de grootheid van die God, van het machtige dat die God kan doen is zeer onwaarschijnlijk. Maar hij doet wat de God van Israël wil, hij bevrijdt het volk uit de ballingschap en zorgt er voor dat ze terugkeren naar hun land en daar de Tempel en Jeruzalem weer herbouwen. Er zullen overigens een heleboel Judeeërs blijven wonen in het land van hun ballingschap. Ze hebben daar immers hun bestaan opgebouwd. Maar het zijn niet langer ballingen, het zijn vrije mensen geworden. Vrije mensen die het vrij staat hun God te dienen en hun Godsdienst te belijden. Zij zijn het die zorgen dat mensen tot hun recht komen, zij zijn het die hun naaste liefhebben als zichzelf, die oog hebben voor de zieken en gehandicapten en aandacht en recht vragen voor de weduwe en de wees. Door Jezus van Nazareth kunnen wij ons aansluiten bij hun gemeenschap en het goede doen en niets dan het goede.
Geloven dat het Goede je de weg wijst in alle situaties is natuurlijk mooi. Maar weet je dan ook overal raad op? “Gods plan leren kennen” wordt vaak als heel belangrijk afgeschilderd. “Als Jezus maar in je hart woont dan weet je overal raad op” wordt vaak beweerd. Dat het dus niet zo is blijkt hier in dit verhaal maar weer. Het antwoord op een epileptische jongen moeten de volgelingen van Jezus van Nazareth schuldig blijven. Daar is kennelijk het bovenstaande gebed van de vader voor nodig. Zo lang met een ziek kind rondzeulen maakt soms dat genezing onbestaanbaar wordt. Nog steeds zijn er ouders die de neiging hebben alle behandelingen van artsen maar te staken als er steeds weer nieuwe therapieën worden geprobeerd en hun ernstig zieke kinderen nieuwe martelingen moeten doormaken in de hoop op genezing van een ernstige ziekte. Hulp bij de twijfel in de mogelijkheden op genezing en begrip voor de twijfel is dan geboden.
Een luisterend oor en een hand op de schouder zijn in een modern ziekenhuis echter soms ver te zoeken ook bij op zich goedwillende artsen. We hebben van de gezondheidszorg een markt gemaakt. Artsen en verpleegkundigen moeten daardoor genezing produceren, zorg voor mensen hoort daar meestal niet bij, daar staat geen vergoeding tegenover en dus is er ook geen tijd voor. Gelukkig zijn er vrijwilligers die in vrijwilligersorganisaties steun en toeverlaat voor patiënten en verwanten willen zijn. Volgelingen van Jezus van Nazareth kunnen hier hun geloof in het onmogelijke laten zien. Steun lijkt onmogelijk maar dat is het juist niet. Gebedsgenezing, daar moet je voorzichtig mee zijn. Te gemakkelijk wordt een niet genezen aan ongeloof, of een te weinig geloof toegeschreven. Spontane genezingen op gebed, als een soort wonderen, zijn niet de genezingen waarvoor Jezus van Nazareth reclame heeft gemaakt. Integendeel hij verbood steeds de mensen er over te praten.
Waar hij voor zorgde was voor begrip voor mensen, voor nieuwe kracht waardoor mensen met hun leven verder konden, voor de steun en het begrip dat ieder van ons aan een ander kan schenken. De geest, die doof en stom maakt, moet vaker bij de omstanders worden uitgedreven dan bij de patiënten zelf. En daar kunnen we zelf een heleboel aan doen. Uiteindelijk sprak die vader in zijn gebed misschien zijn ongeloof in een God uit die zijn kind zo liet lijden maar hij bleef geloof houden in het kind zelf. Geloof vrijwaart ons niet van ziekte en ellende, geloof is geen levensverzekering waarmee de dood is uitgesloten. Maar het geloof in de mensen om ons heen kan hen op de been houden en dokters en verpleegkundigen de gelegenheid geven hun moeilijke werk te doen. Het kan mensen ook helpen afscheid te nemen van elkaar en toch te weten dat het goed is. Aan ieder van ons om ook in de gezondheidszorg de mensen voorop te blijven plaatsen. Ook daar is het lot van de zwaksten de maat voor de kwaliteit, ook daar is nog veel werk te doen dus.
Amen
Geef een reactie