Lezen: Jesaja 55: 6-13
Matteüs 13: 1-9
Gemeente,
Zo in de zomer kun je aardig in de knoop komen te zitten met je geloof. De wereld ziet er op het eerste gezicht zonnig uit. Regelmatig zijn er warme, ja zelfs hete dagen, waar het goed genieten is van strand, zwembad of zelfs alleen maar de tuin of het picknickpark, en regelmatig regent het ook en weten we hier op het platteland dat dan groente en fruit zullen groeien en rijpen en regen belooft een goede oogst in het najaar. God schenkt ons een aarde waar we dankbaar voor zijn. Er zijn geen soldaten die ons land leegroven, er wordt geen geweld tegen onze gewassen gebruikt. Waarom zouden we dat eigenlijk niet altijd hebben en waarom hebben ze dat niet over heel de wereld?
Als we de Bijbel op ons in laten werken zou de manier van leven waar wij zo veel voordeel van hebben toch al heel lang gemeen goed moeten zijn. Neem nu het gedeelte dat we vanmorgen uit het boek van de profeet Jesaja hebben horen lezen. Dat boek is door verschillende mensen geschreven en omspant bijna twee eeuwen, maar die eeuwen zijn al zo verschrikkelijk lang geleden dat het voor ons één en dezelfde gebeurtenis lijkt, de ballingschap. Die wordt van begin tot eind beschreven. Dat volk Israël had in de woestijn een stel handige leefregels gekregen, van je moet niet doden, niet liegen en niet stelen en door je naaste lief te hebben als jezelf kon je de God van Israël liefhebben boven alles. Toch waren ze zo stom geweest andere goden na te lopen. Goden van vruchtbaarheid, goden die je eerst zelf moest maken en dan versieren met goud en zilver, goden aan wie je kostbare offers moest brengen tot aan je kinderen toe.
Dat het dan mis gaat weten we inmiddels. Wie zichzelf uitnemender acht dan alle anderen komt uiteindelijk van een koude kermis thuis, of je nu nazi bent die de führer achterna loopt of leninistisch marxist die gehoorzaamt aan de arbeiderselite die de partij bestuurt, het loopt verkeerd met je af. Dat was ook met het volk Israël gebeurd. Maar toen ze in de ballingschap weer naar de God van Israël gingen luisteren mochten ze uiteindelijk terug. Mochten ze ook laten zien dat ze er van hadden geleerd. De profeten uit de school van Jesaja letten er op dat de weg van de God van Israël duidelijk bleef.
Als een marktkoopman spreekt de profeet de juist teruggekeerde ballingen toe. En als ze naar de Tempel zijn gegaan zijn ze op het goede adres. Door de woestijn hebben ze de reis gemaakt van het ballingsoord naar Jeruzalem waar ze de Tempel weer op moeten bouwen en de stad opnieuw van muren moeten voorzien. En in de Tempel, zelfs in de ruïne die is overgebleven, gelden de richtlijnen die het volk ooit bij de verlossing uit de slavernij in de Woestijn heeft ontvangen. Daar houdt men een maaltijd met de familie, de dienaren van de Tempel, de armen en de vreemdelingen die voor je werken. Daar is dus water en brood te krijgen voor niks, daar is een feest gaande van samen delen.
Natuurlijk kan er ook in religieuze zaken worden gehandeld. Natuurlijk zal een plotselinge stijging van de vraag de prijs kunnen laten stijgen. We kenden dat bij evenementen en een zomerse toestroom van extra gasten, dan gaan de prijzen van voedsel en drank omhoog. Ook de terugkeer van ballingen zal het in zich gehad hebben de voedselprijzen te laten stijgen. Maar juist die rare bijzondere godsdienst rond de Tempel in Jeruzalem maakt dat daar niet het maken van winst voorop staat maar het zorgen voor elkaar. Al dat maken van winst en profijt dat voedt niet.
Bij een nieuw begin van een samenleving is samen delen de eerste voorwaarde. Daarom moet eerst de Heer gezocht worden. Want voor die samenleving is dat nieuwe eeuwig durende verbond nodig. Die samenleving wordt geregeerd zoals David regeerde, in vrede en met gerechtigheid. Zo moet de hele wereld geregeerd worden. Daar komen dan zelfs vreemde volken op af. Zo mag je iedereen oproepen mee te gaan doen met de samenleving van de God van Israël. De goddeloze en de onrechtvaardige moeten er toe gebracht worden af te zien van hun goddeloosheid en hun snode plannen. Doen ze mee? Dan zijn ze welkom.
De Weg van de God van Israël is niet de gewone weg. De gewone weg is een weg van geweld en van winst en profijt. Een weg met slavernij en onderdrukking. De Weg van de God van Israël is zorgen voor elkaar en het neuriën vanmorgen is al een heel klein teken van die zorg.
Daarom mag je er op vertrouwen met heel je leven. Het zijn geen loze woorden, het gaat niet om de winst van een ander, het gaat om jouw eten en drinken, en dat van de armsten en de minsten onder ons.
Hoe komt dat toch, dat kan toch niet alleen liggen aan mensen die zich uitnemender achten dan een ander. Houden van een ander als van jezelf kun je eigenlijk alleen maar als je dat samen doet. In de woestijn werd het volk Israël ook echt een volk, een volk dat voor elkaar in stond.
Maar hoe krijg je het in die stomme koppen dat je van anderen moet houden als van jezelf. Dat het in het Koninkrijk met de regels voor de menselijke samenleving niet gaat om wie de eerste, de beste, de knapste, de sterkste of de rijkste is. Je legt het geduldig uit. Jezus gebruikt hele knappe voorbeelden. Gelijkenissen zijn die gaan heten. Maar hoe komt het toch dat als je dag in dag uit, jaar in jaar uit het meest voor hand liggende vertelt het toch niet altijd over komt. Niet altijd want soms, heel soms, willen mensen het best geloven zoals er in onze dagen voor elkaar wordt gezorgd en om elkaar wordt gedacht.
.Je kunt het wel horen, en misschien ook wel begrijpen maar er zijn nu eenmaal machtigen en rijken die er belang bij hebben de boodschap te verdraaien en twijfel te zaaien. Als het leven zo eenvoudig was dan was het een wanorde zeggen ze, de wetten zijn te ingewikkeld voor gewone mensen zeggen ze, de verdeling tussen arm en rijk kan nu eenmaal niet anders, zeggen ze, vrede moet met geweld afgedwongen worden, zeggen ze, we moeten bang zijn voor elkaar, zeggen ze. En steeds weer zijn er mensen die er intrappen. Jezus van Nazareth noemt mensen die hier intrappen dom, het leven in het Koninkrijk laten ze zich ontstelen.
In het verhaal over de discipelen die graan malen op de Sabbat wordt dat duidelijk. In de wetboeken van het volk stonden twee wetten. De eerste is dat je op de Sabbat niet mag werken, jij niet, je slaven niet en zelfs je vee niet. Maar er is ook een regel over de oogst. Die zegt dat je het graan aan de randen van de akkers moet laten staan voor de armen, voor de hongerigen. En nergens staat dat je op de Sabbat honger moet lijden. In de woestijn kreeg het volk op de dag voor de Sabbat twee maal manna, als je op andere dagen voor twee maal verzamelde dan bedierf dat extra manna.
Die honger is een sleutel. Jezus wijst er op dat David het brood vroeg dat in de Tabernakel voor God op tafel stond en waar anders niemand meer van mocht eten. En dan die farizeeën die zich zo beriepen op de wet, de priesters onder hen die werkten op de Sabbat toch ook gewoon in de Tempel? En dat werk mocht eigenlijk ook niet maar het kon nu eenmaal niet anders. De leerlingen van Jezus waren arm en hadden honger. Ze maakten zich op om de armen de blijde boodschap te brengen. Ze waren niet anders als David of als de priesters in de Tempel. Ze waren mensen van God.
Zo mogen ook wij zorgen voor elkaar. Niemand hoort slaaf te zijn van wat voor werk dan ook. Daarom horen we als volk één dag in de week samen vrij te zijn. Dat neemt niet weg dat op die vrije dag, de zondag bij ons, veel mensen werken om voor een ander te zorgen. Dat mag best, dat kan namelijk niet anders. Want de zondag ontslaat ook ons niet voor anderen te zorgen, de zieken te verzorgen, de ouderen te bezoeken en de hongerigen eten te geven.
Amen
Geef een reactie