Lezen: Job 19:23-27
Marcus 12: 18-2
Gemeente,
We staan vandaag temidden van feest en herdenkingsdagen. Dat begon op 31 oktober waarop we de hervorming van de Rooms Katholieke Kerk herdachten, een hervorming die mislukt is en die leidde tot de vorming van de Protestantse Kerken. Op 1 november was het allerheiligen, op 2 november allerzielen en komende woensdag is de dankdag voor gewas en arbeid. En omdat we door de week niet meer naar de kerk gaan klinken vandaag al die feest en herdenkingsdagen door in de dienst.
Op Hervormingsdag werd ontdekt dat onze God geen God is van voor wat hoort wat. Hij laat het regenen over de rechtvaardigen net zo als over de onrechtvaardigen. Schrijf dus niet alle ellende in de wereld op de rekening van God, maar vraag je af wat je zelf aan die ellende bijdraagt of tegen die ellende doet. Job, de lijdende bij uitstek, geeft ons daarvoor het voorbeeld.
Want ondanks al het lijden blijft Job vertrouwen op zijn God. Zijn God is immers niet gebonden aan de weersomstandigheden of de tijd van het jaar. Zijn God is niet gebonden aan de grond. Zijn God hoeft niet gunstig gestemd te worden door offers of beelden of goede gezangen en vrome gebeden. Zijn God verlangt alleen het goede. Daarom kan Job zijn vrienden waarschuwen, daar waar zij de rol van God willen overnemen, zelf voor God willen spelen, door een oordeel te vellen over het leven van Job lopen ze gevaar. Want de God van Job is een jaloerse God die geen andere goden naast zich duldt.
Dat beseffen we vaak niet als we zelf de macht over leven en dood in onze handen nemen. Als we ons in het verkeer begeven terwijl we weten dat het eigenlijk niet verantwoord is, als we het leven rekken van een stervende omdat wij geen afscheid kunnen nemen, als we het leven afdwingen bij een ongewenst zwangere omdat wij dat fatsoenlijk of christelijk vinden, als wij het leven van partners in gevaar brengen door het verbod op condooms, omdat die niet passen in onze opvatting over sexualiteit. Het oordeel over anderen past ons niet, dat moeten we aan God laten.
Job, als lijdende persoon, weet dat je daar ondanks alle ellende op kan blijven vertrouwen. Ons rest alleen het goede te doen. Naast de lijdende staan, begrip opbrengen, elke dag weer.
Op allerheiligen en allerzielen herdenken we de gelovigen die ons zijn voorgegaan. Dat is mooi. Een oud Joods spreekwoord zegt dat iemand pas dood is als iedereen die persoon vergeten is. Maar waarheen zijn zij ons voorgegaan? We weten het niet.
Die Saduceeën geloofden niet in de opstanding van de doden. Hun voorbeeld maakt het geloof in die opstanding dan ook bespottelijk. Jezus van Nazareth geeft op hun vraag eigenlijk twee antwoorden, als we al opstaan dan is dat als de engelen en verder weten we het niet want God is een God van levenden.
Dat leidinggevende religieuze Joden niet in een opstanding van de doden geloofden is minder raar als het lijkt. Voor ons is het geloof toch in elk geval een geloof in de opstanding van de doden, maar dat is het voor de Bijbel niet. In de oudste gedeelten van de Bijbel gaat het helemaal niet over een latere opstanding van de doden. Het lijkt er zelfs heel sterk op dat, in tegenstelling tot de Heidense volken, de Joden helemaal niet geloofden in een opstanding van de doden. In het boek Genesis wordt verteld dat God een grens stelde aan de leeftijd van de mensen, ouder dan 120 jaar zouden ze niet worden. Prediker schrijft dan dat de adem van God, waarmee hij de mens het leven heeft gegeven, weer terug keert naar de borst van God. Een mooi beeld.
Maar tijdens en na de ballingschap en vooral tijdens de bezetting door Griekse overheersers vonden veel mensen het wel erg wreed van God dat mensen het geloof in de God van Israël moesten bekopen met marteling en een vreselijke dood en dat het daarmee afgelopen zou zijn. Zo kon de God van Israël niet zijn. Als God zich zou ontfermen over zijn kinderen en het rijk zou aanbreken waarin de tranen gedroogd zouden zijn en God zelf weer zou regeren vanuit Jeruzalem dan zouden ook die rechtvaardigen daaraan deel hebben die hun leven gegeven hadden voor de God van Israël.
Zo ontstond bij grote delen van het volk de overtuiging dat er een opstanding van de doden zou zijn. Ook in onze samenleving kom je die overtuiging wel tegen. Als jonge mensen sterven dan kan het toch niet afgelopen zijn? Als mensen zich inzetten tegen zinloos geweld en daarbij zelf omkomen, of sneuvelen op een missie die vrede en veiligheid moet brengen, dan zullen ze toch deel mogen hebben aan de samenleving waar de dood niet meer zal zijn? Of er een God is weten veel mensen niet, zeker niet hoe ze zich die God moeten voorstellen, maar dat het na de dood niet afgelopen is dat willen ze wel geloven.
Van Jezus van Nazareth mag dat, al moet je daar geen voorstellingen van willen maken. Wat zeker niet moet is mensen voorhouden dat het lijden gedragen moet worden tot na de dood, dat je in dit leven niet moet opstaan tegen onrecht en geweld. Zoals Jezus van Nazareth zijn liefde door de dood heen kon dragen zal God ook zijn geliefden door de dood heen dragen. Daarom mogen we in dit leven al opstaan tegen onrecht en het lijden van medemensen, dat mogen we ook vandaag al doen, dat is kiezen voor het leven.
Het goede doen en niet dan het goede leerde Paulus ons. Dat goede is opstaan tegen onrecht en lijden. Dat goede is het delen van wat wij uit Gods hand ontvingen. Alles wat we hebben kregen we immers van God. De banen waarin we werken, de opbrengst van landbouw en veeteelt. Maar ook de verworvenheid van de Medische Wereld. Vaccins horen daar bij, God heeft ze ons gegeven ter bescherming. Aan ons de vraag of wij die bescherming uit Gods hand willen ontvangen en willen delen. Zo mogen wij dankbaarheid betonen voor alles wat we kregen. Niet alleen komende woensdag maar alle dagen van ons leven.
De Bijbel houdt de levenden een belofte voor. Er komt een dag dat alle leed geleden en alle strijd gestreden zullen zijn. Profeten hadden daar visioenen over, van ouderen die dromen zullen dromen en jongeren die gezichten zullen zien. Dromen van de leeuw die weidt met het lam, van het kind dat speelt in het hol van de slang. Van de stad waar geen kindersterfte meer zal zijn en niemand zal sterven voor de tijd die God er voor heeft gesteld. Aan de vervulling van die belofte mogen wij alvast gaan werken, niet om het uitkomen er van mee te maken maar ter Ere van God die hemel en aarde geschapen heeft als een veilige woonplaats voor zijn mensen.
Amen.
Geef een reactie