Lezen: 2 Koningen 4: 8-37
Lucas 19:41-48
Gemeente
Het zijn de donkere dagen van de herfst en de winter waarin we terecht zijn gekomen. Vorige week herdachten we de gestorvenen, en komende week herdenken we dat het tijd wordt extra te letten op de armen en vieren we het Sint Maartenfeest, ik neem tenminste aan dat u allemaal mee doet,.
De doden herinneren ons er aan dat er donkere dagen kunnen komen waar we op moeten zijn voorbereid. Toen ik klein was leerde ik dat je in het donker maar moest zingen, dan werd het donker minder eng en een lichtje meenemen maakte het zelfs nog een beetje gezellig. Met Sinte Maarten leren we onze kinderen dat nog altijd. Maar dat huis aan huis bedelen om eten, voor kinderen snoep, had vroeger een directe maatschappelijke betekenis. Als alle oogst binnen is, het vee geslacht en het vlees uitgehangen voor de winter dan blijken er altijd mensen te zijn bij wie de oogst is mislukt, die geen voorraad hebben kunnen vormen om te kunnen overleven. Vanouds zijn er dus een paar momenten in de winter waarop de armen huis aan huis mogen gaan om te bedelen. Sinte Maarten is daarvan de eerste, vervolgens krijgen we dan het Sinterklaasfeest, het kerstfeest met het carolen, zingen om een gift te krijgen en Driekoningen waarop met een ster een bedelrondgang wordt gemaakt. Het geheel wordt afgesloten vlak voor aswoensdag als de laatste wintervoorraad samen wordt opgemaakt op Vastenavond. We staan dus aan het begin van een wintercyclus die bijna een Bijbels verhaal over delen zou hebben kunnen zijn. De kerk heeft in de Middeleeuwen Heidense feesten gebruikt die bedoeld waren om de natuur te temmen, de goden van de natuur te bewegen af te zien van stormen en bliksem en het licht te laten terugkeren. In ons geloof is de natuur niet te temmen, maar overleven we donkere tijden door samen te delen. Onze God rijdt niet op een wit paard over de wolken, maar is te vinden bij de minsten, bij de armen.
Daarom wordt ook over de profeten wordt in de Bijbel verteld als mensen die geen eigen bron van inkomen hadden maar bedelend door het leven gingen. Elia had een tijd bij een weduwe gewoond en ook Elisa had zo een adresje waar hij kon blijven eten als hij in de buurt was.
Die vrouw in Sunam zorgt wel goed voor haar profeet. Je zou zeggen dat zo’n vrouw, die een kamer op het dak van haar huis bouwt en die meubileert, dat voor haar eigen belang doet. Het lijkt toch zeer aantrekkelijk zo’n profeet, een godsman, op zolder te hebben die zo af en toe in ruil voor jouw gastvrijheid een wens kan vervullen, of God kan vragen een wens voor jou te vervullen. Maar de Sunamitische uit het verhaal dat we vandaag lezen gaat het kennelijk niet om wonderen. Zij vraagt niets voor zichzelf, al heeft ze een grote wens, een zoon, een kind te krijgen. Want in een samenleving zonder pensioenvoorzieningen tel je als vrouw pas mee als je tenminste één kind hebt. Maar zelfs dat vraagt ze niet aan de profeet. Kennelijk is het haar genoeg door haar gastvrijheid dichter bij God te komen, te doen wat God vraagt, dat we delen zonder daar zelf beter van te willen worden
Maar zonder dat de vrouw wat gezegd heeft ziet de knecht van Elisa Ghehasi haar diepste wens, hij kent haar positie in haar samenleving en weet wat dat voor haar kan betekenen. Ook Eliza ziet in dat die wens in vervulling moet gaan en dus ook zal gaan als ze er maar openlijk over weet te praten. Hij brengt het gesprek er over op gang en jawel, binnen een jaar is de zoon geboren. Een gesprek op gang brengen over de diepste wensen van iemand is moeilijk genoeg. Het begint er mee het aan te durven te praten over dat wat jezelf bezig houdt, om in elk geval te vertellen dat wat we graag willen ook gezegd mag wezen. Niet alleen in een gebed dat uitgesproken wordt in de binnenste binnenkamer, maar ook met je geliefden, met je naasten. Want houden van je naasten als van jezelf is ook houden van jezelf. En als je je naasten zover weet te krijgen, dan volgen de wonderen vanzelf.
Het vervolg is weer zo’n prachtig oosters volksverhaal. Als je daar de sprookjeselementen uitfiltert blijft er een verhaal over vol liefde en vertrouwen. Het begint met een kind dat een zonnesteek oploopt. Ook in ons klimaat kan stil zitten kijken naar de werkers die aan het oogsten zijn in de hete zomerzon voor een kind niet zonder gevaar blijven. Wie niet zorgt voor schaduw en tijdig drinken zorgt er bijna voor dat een kind dan dood gaat. Dat gebeurt dan ook in dit verhaal. Al hoeft dat kind dus niet dood te zijn, maar bewusteloos is het in elk geval. De moeder kent de teleurstellingen van het leven maar heeft ook vertrouwen in de Godsdienst van de profeet.
Kennelijk viert ze de religieuze feesten die in de oude boeken van Mozes worden genoemd, het maanfeest en de Sabbath. Ze weet ook de weg naar het heiligdom op de Karmel, een heiligdom voor de God van Israël dat nog door Elia weer in ere was hersteld. Daar verwijt ze de profeet Elisa haar hoop te hebben gegeven, een hoop waar ze niet om heeft gevraagd. En weer vergist Elisa zich. Want weer vraagt de vrouw niets voor zichzelf, zelfs niet het leven voor haar kind. Elisa beantwoord die niet gestelde vraag door zijn knecht met zijn staf naar het kind te sturen. Een staf van een Godsman heeft immers vaak een magische kracht. De staf van Mozes was er beroemd om geworden, als Mozes die uitstrekte dan spleet de Rode Zee, of als die tegen de rotsen sloeg kwam er water. De bloeiende staf van Aäron kreeg zelfs een plek in de Ark waarin ook het verbond van heb Uw naaste lief als Uzelf werd bewaard. Maar een staf van een Godsman is geen toverstaf. Het is niet meer dan de staf van Sinterklaas, een symbool voor ambt en waardigheid, je kunt er op steunen in tijden van nood en voor een lange wandeling kan het een houvast zijn. Als je echt iemand wil helpen dan moet je zelf op pad en de handen uit de mouwen steken. Wonderen op bevel zijn er niet bij. Elisa zal mond op mond beademing moeten toepassen. Zijn adem gebruiken om de ademhaling van het kind weer aan de gang te krijgen. Zoals Gods adem de eerste mens, uit rode aarde gekneed, het leven gaf. En dat helpt uiteindelijk.
Dat kan ook vandaag helpen. Als wij stem geven aan de hongerigen, aan de naakten. Als we verder durven gaan dan het geven van geld voor verre projecten, maar bereid zijn om ook iets van onszelf te geven, als we bereid zijn rechtvaardige handelsverhoudingen tot stand te brengen. In sommige gemeente zijn het jongeren die in verre en arme landen huizen bouwen voor daklozen, die scholen en buurtcentra inrichten voor kinderen. Het is goed jongeren te leren zich in te zetten zoals Gechazi zich inzette. Maar het helpt pas als we bereid zijn onze eigen adem, ons eigen leven in te zetten voor het delen van welvaart en leven. Daar zullen we ons vandaag op moeten richten.
Dat delen met de armen staat in de Hebreeuwse Bijbel met name voorgeschreven voor de hoogfeesten, Pesach, Pinksteren en het Loofhuttenfeest. Op die drie feesten moesten de gelovigen naar het Heiligdom optrekken om daar een maaltijd te houden met de priesters, de levieten, de familie, de meiden en de knechten, de slaven en slavinnen, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij je woonden. Dat is nog eens godsdienstoefening, delen met iedereen die met je mee mag delen. De tocht naar Jeruzalem, waar uiteindelijk het enige heiligdom stond was dan ook een vrolijke tocht. Psalmzingend ging het daar heen. Lucas beschrijft in het gedeelte dat direct voor het gedeelte staat dat we vandaag gelezen hebben dat Jezus op een ezel werd gehesen en ingehaald werd als een koning, zwaaiend met palmtakken en hun mantels als een rode loper over de weg spreidend speelden de mensen dat de bevrijding eindelijk aanstaande was.
Als Jezus zo feestelijk optrekt naar Jeruzalem is het geen wonder dat als Jezus neerkijkt op Jeruzalem hij in tranen schiet. Ook dat zijn Psalmen die gezongen worden, Psalmen van droefheid over een stad die als voorbeeld voor de wereld had moeten stralen maar net zo vol misdaad, geweld en uitbuiting was als alle andere steden op de wereld. Een stad dus waarvan uiteindelijk geen steen op de andere blijft staan. Overal waar we heen reizen kunnen we dergelijke steden zien en ook in onze steden kunnen we sporen terugvinden van de oorlogen die onze geschiedenis heeft gekend.
Die feestelijke maaltijd in de Tempel wordt voor veel pelgrims dan ook een teleurstelling. De Bijbel had voorgeschreven dat als ze nu van heel ver komen ze de koeien en de schapen thuis mochten verkopen en met het geld op reis mochten gaan, aangekomen in Jeruzalem zou er voldoende zijn om het benodigde voor die maaltijd terug te kopen. Maar in de voorhof van de Tempel was het een markt geworden waar talrijke handelaren aan de godsdienstigheid van mensen wilden verdienen. Een industrie voor delen was het, hoe meer er gedeeld hoe rijker de handelaren werden. Jezus nam radicale maatregelen, hij joeg ze er uit. Volgens Bijbelgeleerden heeft hij dat misschien wel verschillende malen gedaan.
De lezingen van vandaag leren ons dus dat zorg voor de armen onze eerste plicht is. God lief hebben boven alles doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. En van wie wil je nu de naaste zijn? Dat was de vraag die Jezus stelde in het verhaal over de Barmhartige Samaritaan, Het is de vraag die Elisa en Ghehasi zichzelf stellen, als wij die vrouw zouden zijn dan zouden we toch kinderen willen hebben. Zo kunnen wij ons inleven in de klanten van de voedselbank, daar zouden we zelf toch niet graag afhankelijk van willen zijn, maar als we er afhankelijk van zouden zijn dan weten we ook wel wat we in het wekelijks pakket zouden willen vinden. Nu daarvoor kunnen we zorgen, zo zijn we dan de naaste van de armen uit onze stad. Zo kunnen we de naaste zijn van werkers in arme landen die voor een eerlijk loon afhankelijk zijn van Fair Trade handel, niet van westerse handel die voor consumenten de goedkoopste producten leveren en voor de handelaren de grootste winst.
Dat delen en de samenleving zo inrichten dat delen met de armsten in de wereld voorop staat mogen we doen tot er een nieuwe Tempel op de aarde verschijnt. Het boek Openbaring schrijft ons daarover. Er komt een dag dat het delen zo voorop staat dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen, een aarde waar God zelf zijn tenten op zal willen richten, aan die nieuwe aarde mogen we nu al werken, elke dag opnieuw, ook vandaag. En we hoeven voor niets en niemand bang te zijn niemand kan ons afhouden van de liefde van Christus, ook de autoriteiten in de dagen van Jezus van Nazaretg wisten niet hoe ze hem moesten vangen zolang hij in de Tempel bleef onderwijzen in delen met de armen.
Amen.
Geef een reactie