Lezen: Habakuk 3: 1-19
Lucas 17: 1-10
Gemeente
De profeet Habakuk uit het Oude Testament en de apostelen van Jezus zitten met hetzelfde probleem. Een probleem dat vaak ook het onze is. Als ons gezegd wordt: ‘God zal uiteindelijk alles ten goede keren’ klinkt dat wel mooi, maar in de praktijk zien we daarvan zo weinig. Is God wel echt te vertrouwen? De lezingen van vandaag nemen onze aarzeling en onze twijfel serieus. Habakuk krijgt te horen: “Geef het wachten niet op, want komen doet het beslist. Uiteindelijk blijft de rechtvaardige leven door zijn geloof.” Ook Jezus roept op tot blijvend vertrouwen in God, ook al is dat vertrouwen niet groter dan een mosterdzaadje.
Maar vertrouwen is niet hetzelfde als passief afwachten. God vraagt van ons geëngageerde inzet – inzet die zich niet laat ontmoedigen door tegenkanting.
Vandaag zingen we dus een bijzondere Psalm mee. Deze Psalm staat niet in het boek van de Psalmen maar staat in het boek van de Twaalfprofeten als de Psalm van de profeet Habakuk. Een gebedslied. Habakuk had de vraag gesteld hoe het nu zat met het straffen van de Heidense Israël onderdrukkende volken. Het antwoord dat hij had gekregen is dat alle onderdrukkers eindelijk aan hun eigen misdaden ten onder zullen gaan. Een prachtig vooruitzicht voor de onderdrukten. Voor een volk Israël dat na de ballingschap door de Assyriërs werd ingelijfd door de Chaldeeën van Babylon en na hun terugkeer en wederopbouw van Jeruzalem op last van de Perzen veroverd werd door eerst de Grieken en daarna door de Romeinen.
Geen wonder dat het lied van Habakuk waarin gebeden wordt om bevrijding van de onderdrukking en de hoop op bevrijding werd uitgezongen deel ging uitmaken van de liederen in de Tempel.
Habakuk wijst er op dat het volk die “God van Israël” heeft leren kennen in de woestijn, bij het land Edom het broedervolk dat zo vaak tegen Israël heeft gevochten. Teman en Paran zijn streken die voor de Sinaï en Edom staan. Daar bij de berg Horeb had de God van Israël beloofd met het volk mee te trekken zoals hij het volk uit de slavernij in Egypte had bevrijdt. Maar daar had het volk ook de richtlijnen voor een menselijke samenleving ontvangen. Richtlijnen die ze zouden moeten kunnen toepassen in het beloofde land, richtlijnen waardoor dat land een land zou blijven dat overvloeide van melk en honing, een land waar alle volken jaloers op zouden worden. Want dat zou een land zijn waar mensen recht betrachten, elkaar tot hun recht zouden laten komen en waar vrede zou heersen.
Die buurvolken hadden het ondanks hun lange geschiedenis met Israël nog steeds niet begrepen. Daar heerste nog steeds de afgoderij, daar werden de armen uitgebuit en onderdrukt, daar werd nog steeds oorlog gezocht als oplossing voor de eigen binnenlandse problemen. De tegenstelling tussen de buurvolken die steeds opnieuw dezelfde niet werkende oplossingen kiezen en Israël dat steeds opnieuw de kans krijgt van de God van Israël maakt dat de profeet des te harder van de God van Israël gaat zingen. En al zal er in het land niets meer te eten zal zijn, dan nog zal hij jubelen voor de God die hem redt. Want ondanks alle problemen die je in het leven kan tegenkomen, het geloof in de God van Israël voorkomt geen problemen, lost zelfs de meeste problemen niet op, doet geen ziekte verdwijnen en zorgt niet dat geliefden niet dood gaan, ondanks dat, weet je dat de liefde voor de naaste een nieuwe toekomst geeft. Elke dag opnieuw, door die liefde mag elke dag nieuw zijn, ook de dag van vandaag weer. Een dag om een lied te zingen, bij snarenspel, als een singer songwriter die over de liefde zingt, als wij die liefde ook maar in de praktijk brengen.
Maar is juichen dan verplicht onderdeel van ons geloof? Staan we bij een begrafenis te juichen? Juichen we als we de marine de lijken zien opvissen van de vluchtelingen die de overtocht over de Middellandse zee niet hebben overleefd? We juichen bij het vredesverdrag van Colombia, maar verder valt er niet veel te juichen in onze huidige wereld. Juist in de zwartste dagen die een mens kan meemaken, de dagen van ballingschap, de dagen dat het land kaal is de boom vruchteloos blijft, de zon medogenloos boven het hoofd brand. Waar komt onze hulp vandaan? Van de bergen waar de heidenen hun offerplaatsen hebben? Van de rijken van de aarde die hoog gestegen zijn? We denken aan Psalm 121 waar we de dienst mee begonnen zijn. Mijn hulp is van de Here die dit alles heeft geschapen. Mijn herder zal niet slapen. Die heidenen staan op de bergen offers te brengen zodat hun goden wakker worden. Onze God waakt altijd over de zijnen, onze wachter sluimert niet. En het enige dat die God van ons wil is dat we onze naaste liefhebben als onszelf en wat we vragen van die God is niet meer dan ons dagelijks brood. De fouten van anderen moeten we dus maar aan onze God overlaten.
Moet je dan alles maar over je heen laten komen? Een mens wil ook wel eens bedankt worden voor het goede dat hij doet nietwaar , een schouderklopje zo af en toe maakt dat je blijft weten wat je waard bent. Maar langzamerhand nemen we die schouderklopjes en die beloningen zo voor vanzelfsprekend, dat het ontbreken er van ons direct doet ophouden met werken. Stank voor dank heet het dan, je doet iets goeds maar je krijgt er niets voor terug. Het is niet de levenshouding die Jezus van Nazareth ons hier voor houdt. In de eerste plaats maken alle mensen voortdurend fouten wij ook. Daar moet je de ander niet voortdurend op aanspreken, maar je moet iedereen de kans geven het de volgende keer foutloos te doen. Dat vraagt in elk geval wel even meer dan zeggen dat je ze vergeeft. Soms moet je uitleggen wat er fout was en wat er anders zou kunnen maar dan moeten ze weer een nieuwe kans krijgen. Dat proces heet pas vergeven. Vergeven is dus niet van zand er over, voor vergeven zijn er twee nodig, een die de kans geeft en een die de kans te baat wil nemen. God geeft ons die kansen voortdurend ook.
Maar wat dan als er weer een fout wordt gemaakt? Dan moet je weer vergeven zegt Jezus van Nazareth, zeven maal als dat nodig is. En zeven is het heilige getal, dus niet vergeven van 1,2,3,4,5,6,7, maar net zo lang tot het volmaakt is, tot het goed gaat en de fouten niet meer gemaakt worden. Met eindeloos geduld dus. Je wilt immers zelf ook geen fouten maken? Je bent zelf immers ook blij als iemand je de kans geeft het weer goed te gaan doen als je een keer de fout ingegaan bent? Je hoopt toch ook steeds weer de kans te krijgen het op de goede manier te doen? Daarom is het dat als je je naaste net zo liefhebt als jezelf je telkens opnieuw samen met de die ander er aan werkt de fouten te herstellen en in plaats van het verkeerde het goede te doen, tot het volmaakt is. Jezus van Nazareth wijst er op dat de beste houding die van de knecht is. Die klopt zich niet op de borst, verwacht geen andere beloning dan die welke is afgesproken, die hoeft niet iets extra te krijgen maar zal zeggen dat enkel en alleen de plicht is gedaan.
“We deden wat we moesten doen” horen we zelfs de helden uit de oorlogen van onze dagen zeggen, de gewonden uit Afghanistan, de in de steek gelaten soldaten uit Srebrenica. Net als de veteranen uit de Tweede Wereldoorlog die Europa bevrijd hebben van wrede tyranie. Ze deden slechts wat nodig was voor mensen in nood. In die houding mogen we ons dag in dag uit oefenen. We kunnen niet de hele wereld op onze schouders nemen maar samen kunnen we veel. We kunnen aandacht blijven vragen voor kinderen in gevangenissen, voor vluchtelingen die hier door onze overheid worden bedreigd, voor de slachtoffers in Syrië, voor de armen in Afrika die slachtoffer worden van de onrechtvaardige handelsakkoorden, voor de slachtoffers van de oorlogen om de grondstoffen waarmee onze mobiele telefoons en tablets gemaakt worden. Elke dag opnieuw kunnen we daarmee beginnen, zodat er een andere wereld ontstaant, waar de dood niet meer heerst en onze schuld vergeven is. Ook vandaag mag dat weer.
En omdat we elke dag opnieuw mogen beginnen kunnen we ook juichen. We juichen over alles wat goed is, voor liefde die blijft ook als de geliefde er niet meer is. Zelfs voor verdriet mogen we juichen , stel je eens voor dat je geen verdriet hebt over het verlies van een geliefde, van een mens die je ontvallen is. Al te gemakkelijk zeggen we kop op, het leven gaat verder. Ja maar het verdriet ook en samen zouden we daar wel eens wat meer ruimte voor mogen maken. Juist als een gemeente waar men voor elkaar zorgt, waar bloemen gaan naar zieken, waar geld wordt ingezameld voor de armen, voor nood overal in de wereld. Er zijn veel kerken in ons land die voedsel inzamelen voor de voedselbanken, een enkele gemeente organiseert een bijeenkomst waar brieven worden geschreven voor Amnesty International. Vrijwilligers voor de opvang van vluchtelingen komen voornamelijk uit de kerken. Andere gemeenten ondersteunen het werk van iemand als Inge Landman die namens Kerk in Actie werkt aan vrede en verzoening in Colombia.
Samen werken we aan een wereld die zo mooi wordt dat God er zelf zal willen wonen. Of we daar ook zelf zullen wonen is niet langer belangrijk, het goede dat we nu ontmoeten is ons als loon genoeg, daar kunnen we over juichen. Want die droom van Jesaja, waar geen kinderen meer dood gaan, waar geen huizen worden verwoest en Allepo onmogelijk wordt, waar niemand meer voor de gegeven tijd sterft, waar geen honger en dorst meer is, waar je zelfs voor de wilde dieren niet bang hoeft te zijn en het kind kan spelen in het hol van de slang, die droom en het werken daaraan kan ons eeuwig aan het juichen brengen. Ook vandaag weer.
Amen.
Geef een reactie