Lezen: Jesaja 30: 15-21
Lucas 13:22-30
Gemeente
Ik hoef echt niet meer uit te leggen dat we in een tijd van crisis leven of hebben geleefd. We worden met de crisis te pas en te onpas om de oren geslagen. Moeten we het dan in de kerk ook nog hebben over crises uit ver verleden tijden? Nu brengt een crisis in een samenleving altijd angst en juist in de crisisverhalen uit de Bijbel staat dat je niet bang moet zijn. Maar wat dan wel?
Vandaag hebben we verhalen gelezen van Jesaja en van Jezus van Nazareth. Ook die leefden in tijden van crisis. Ze waren omringt door oorlog en geweld. We moeten dan wel bedenken dat het Evangelie van Lucas is geschreven na het jaar 70 toen door een opstand van het volk van Israël de Tempel in Jeruzalem werd verwoest en het volk werd verspreid over het hele Romeinse Rijk, tot aan de einden der aarde.
Het gedeelte dat we vanmorgen uit het boek van de profeet Jesaja hebben gelezen staat in het eerste deel. Overal ontstaan machtige rijken die de kleine en zwakke rijkjes opslokken en onderwerpen. Het koninkrijk Juda, waar Jeruzalem de hoofdstad van is, heeft nog een zekere zelfstandigheid omdat een van de koningen zo verstandig was om aan Assur te beloven elk jaar een schatting te betalen. Maar voor de machtigen in Juda was dat niet genoeg. Het is voor de rijken in tijden van crisis altijd erg moeilijk te verteren dat een crisis ook hen geld gaat kosten. We merken dat ook in onze dagen. De wordt zorg minder. Er wordt gekort op pensioenen en uitkeringen. Maar de top van het bedrijfsleven heeft vorig jaar zichzelf een loonsverhoging toegekend en de bonussen stijgen weer. In sommige zorginstellingen verdienen de topbestuurders zelfs meer dan is toegestaan.
In de dagen van Jesaja besloten ze de muur rond Jeruzalem te versterken. De mannen van Juda moesten dat werk in Herendienst uitvoeren, ze kregen voor het zware werk dus niet betaald. En dus moesten de armen er voor bloeden, want als je met je handen werkt moet het werk dat je met je handen verricht wel betaald worden anders kun je moeilijk overleven. Jesaja ziet dat als een aanval op de manier waarop de God van Israël zijn volk wil zien samenleven. Daar krijgt elke arbeider een eerlijk loon, daar profiteert de machtige niet van de zwakke, daar wordt gedeeld en wordt zelfs voor de minsten gezorgd.
Jezus van Nazareth leefde in een wereld waar alle zelfstandige koninkrijken verdwenen waren, waar alle koningen en machthebbers verantwoording moesten afleggen aan de Keizer in Rome. In het nieuwe Testament wordt die Keizer met dezelfde Griekse term aangeduid als de God van Israël of als Jezus van Nazareth, allebei zijn ze de Kurios. In de vertalingen in het Nederlands valt dat gebrek aan onderscheid weg. Als in de grondtekst God bedoeld wordt vertaalt men met Heer, als in de grondtekst de Keizer bedoeld wordt vertaalt men met Keizer. Voor de eerste Christenen was dat gebrek aan onderscheid van groot belang, ze aanbaden de Keizer niet, ze brachten de Keizer geen offers, ze aanbaden de God van Israël. Er was immers maar één God, één Heer, één Kurios? Maar voor Romeinen was de Kurios een meneer die macht uitoefende, elke God was immers een meneer of een mevrouw, en als je een andere meneer als de Keizer tot Kurios maakte dan verwierp je de keizer dus, dan kwam je in opstand. Dan wierp je de bestaande orde om ver. Jezus zou dan ook gekruisigd worden omdat hij de Koning der Joden was, daarmee maakten de Romeinse bezetters overigens Jezus tot God.
Die manier van denken, in termen van macht en ondergeschiktheid beïnvloed ons tot op de dag van vandaag. Ook wij hebben er steeds last van dat er hooggeplaatsten zijn en dat er mensen zijn die minder belangrijk zijn. Er wordt zelfs beweerd dat we eerst voor de rijken moeten zorgen want als zij geen kruimels meer hebben die van hun tafels kunnen vallen dan moeten de armen honger lijden. Een redenering die door de Bijbel krachtig wordt bestreden, denk maar eens aan wat Paulus over het avondmaal in Korinthe durft te schrijven, u eet en drinkt uzelf een oordeel.
Zelfs in de kringen van Jezus van Nazareth komt de vraag op wie de baas zal zijn in het Koninkrijk waar Jezus van Nazareth steeds over spreekt. Wie hoort er nu wel bij en wie hoort er niet bij. Het wordt vast een zelfstandig Koninkrijk waar ziekten genezen zijn, waar geen honger en armoede meer wordt geleden en waar zelfs de dood niet meer heerst. Jezus van Nazareth wijst er op dat je veel moeite moet doen om dat Koninkrijk van God binnen te gaan.
Denk overigens niet dat er in de Bijbel alleen in vriendelijke voorkomende woorden tegen elkaar wordt gesproken. Niets is vaak minder waar. Vooral Jezus van Nazareth kon, zo vertellen de vier Evangelieverhalen, soms onbarmhartig uithalen. Vooral tegen mensen die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. We kennen dat nog steeds, als een club wint is het aantal supporters niet te tellen, als een club verliest blijft er maar een klein clubje over. In de verhalen van Jezus van Nazareth worden heel andere maatstaven aangelegd. Daar staan de armen voorop. Wie niets heeft mag meedoen aan het Koninkrijk van recht en vrede. Wie niets heeft mag aan tafel op een feest dat voortdurend met een bruiloftsfeest wordt vergeleken. Wie geen oog heeft gehad voor het delen met de armen, wie bezig is geweest met eigen gewin en eigen profijt wordt buitengesloten. Dat zijn de rechtsverkrachters, de mensen die geen oog hadden voor het tot hun recht laten komen van de armen, van de minsten in de samenleving, Natuurlijk, ook die rechtsverkrachters willen meedoen met het feest, ook zij zullen roepen dat ze zich netjes hebben gedragen, altijd oppassend zijn geweest, fatsoenlijk, ja zelfs op zondag naar de kerk te zijn gegaan.
Het helpt allemaal niet, want niet wie vooraan staat en een grote borst weet op te zetten komt als eerste voor het feest in aanmerking, maar wie hoort bij de armen. In een ander verhaal wordt de vergelijking getrokken met hen die in het struikgewas moeten slapen, langs de kant van de weg. Wie daarbij hoort, of wie voor die mensen opkomt en hen een deel van leven geeft is het feest bedoeld. De anderen zijn de rechtsverkrachters, weg er mee.
Net als in de dagen van Jesaja proberen ook in onze dagen de machtigen onder de crisis uit te komen door bondgenootschappen en het versterken van hun positie ten koste van de armen. We zullen dat moeten doorzien en het verhaal van de Bijbel er tegenover moeten stellen. Misschien is een bankenunie wel heel verstandig. Misschien moet er op de overheidsuitgaven wel bezuinigd worden. Maar waarom wordt op de zorg bezuinigd? Waarom op het speciaal onderwijs? Waarom op medicijnen voor zeldzame ziekten? Waarom is er geen maximum inkomen? Waarom komen er geen wetten die de verdeling van ons nationaal inkomen rechtvaardiger maken? Als we weer gevraagd worden een oordeel over het overheidsbeleid uit te spreken dan zullen we ons moeten afvragen of onze samenleving gaat in de richting van het Koninkrijk van God zoals Jezus ons dat geschetst heeft of in de richting van de Heidense samenlevingen waarin de rijken rijker worden en de armen steeds armer.
En moeten we ons bij die ontwikkelingen neerleggen? Jesaja spreekt het bedreigde volk moed in. De God van Israël is een God van recht, die God laat alle mensen tot hun recht komen, met name de armen, met name de minsten. Jezus van Nazareth roept op om hard te werken om door de smalle poort te gaan. Het gaat er daarbij niet om hoe innig je met Jezus bent omgegaan, welke bijzondere persoonlijke relatie je wel niet met hem hebt gehad. Het gaat er om of je de mensen die hij aan zijn tafel heeft genodigd meegenomen hebt, of je die mensen tot hun recht hebt laten komen.
Jezus zal zijn volgelingen een gelijkenis vertellen waarin de knechten van de koning die zijn bruiloft wil vieren er worden uitgestuurd om de minsten uit de stad te dwingen om in te gaan. Wie die uitnodiging te gemakkelijk aanvaard, wie niet bereid is te veranderen in bruiloftsgast, wordt uitgeworpen. Die oproep tot de knechten geldt ook ons en tegelijkertijd mogen we ons rekenen tot de minsten in de samenleving, wij hoeven de baas niet te spelen over anderen, wij zijn bruiloftsgasten die een feest gaan vieren, het feest van allemaal samen, het feest van breken en delen, het feest waarbij de rijken wachten op de armen zodat er gefeest kan worden zonder onderscheid.
Het is een hard oordeel dat Jezus van Nazareth hier schetst. Ook als je je netjes gedraagd, als je leeft met Jezus dan nog kun je worden buitengesloten. Daar zal geween zijn en het gekners van tanden. Het beeld sluit aan bij het beeld van de Griekse en Romeinse godsdiensten. Er waren Elyseese velden en was de onderwereld. In de Elyseese velden leefden de overledenen als in een Paradijs, in het Hades werden de misdadigers gestrafd. Dit beeld past niet in de Bijbelse traditie. Daar werd de mens weer tot het stof waaruit God hem had gevormd, de adem die God had ingeblazen en hem leven had gegeven keerde weer terug naar God. Maar die Grieks-Romeinse godsdienst had na de dagen van de Makkabeeën invloed uitgeoefend op het Joodse denken. Tijdens de bezetting door de Grieken, die aan de bezetting door de Romeinen vooraf ging, was er een wrede vervolging geweest van hen die wilden vasthouden aan de Joodse godsdienst. Geen aanbidding van mensen, geen beelden in de Tempel in Jeruzalem. In het eerste boek Makkabeeën, een apocrief boek dat goed is om te lezen maar net niet in de Bijbel staat, lees je over die wrede vervolging. In het boek Daniël hadden de gelovigen gelezen over een Mensenzoon die zou komen op de wolken om de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen te oordelen. Jezus noemt zichzelf vaak de Mensenzoon. En veel van zijn toehoorders waren er van overtuigd dat er een dag zou komen dat die wrede onderdrukkers van gelovigen door God veroordeeld zouden worden en dat de slachtoffers opgenomen zullen worden in het Paradijs.
Kun je dan de toegang tot het Koninkrijk van God verdienen? De Bijbel leert ons dat die toegang alleen op grond van het geloof in God de toegang mogelijk is. Maar hoe zit het dan met die oproep om aan de slag te gaan? In een andere gelijkenis wijst Jezus op de bomen, aan de vruchten van de boom herkent men welke boom dat is, met nuttige voedende vruchten, of met giftige dodende vruchten. Dat werk is dus niet om de genade van God te verdienen of om een plaatsje in de hemel te verwerven. Dat werk is het teken dat we geloven. Jacobus zal veel later schrijven dat geloof zonder werken dood geloof is. Als je aan de slag gaat voor het werk voor dat Koninkrijk dan is de beloning niet meer belangrijk. Dan ligt de beloning in de vreugde die oplicht in de ogen van de zwakke die gesterkt wordt, de bedroefde die getroost wordt, de minste die wordt opgericht. Veel gelovigen zeggen dan ook dat God te ontmoeten is in de ogen van de naaste. Het gaat er dus niet om gerechtvaardigd te worden door goede werken, maar om het kwade te bestrijden door het goede, door niet dan het goede. Het gaat er om om mensen tot hun recht te laten komen die elk recht wordt ontzegd, het gaat er om om van wegwerpmensen mensen van de Weg van Jezus van Nazareth te maken.
In onze dagen is de vraag of je meedoet met Amnesty International in het bezoeken van gevangen, of je meedoet met de voedselbanken in het voeden van de hongerigen, of je meedoet met de Fair Trade in het rechtvaardig belonen van mensen die voor ons goederen hebben gemaakt. Die lijst is eindeloos uit te breiden, naar kleding die in vrijheid moet zijn gemaakt, naar bedroefden die getroost kunnen worden ook hier in Uitgeest en Akersloot, naar zieken die verzorgd moeten worden, gehandicapten die een plaats in onze samenleving verdienen, werklozen die het respect van hun omgeving niet mogen verliezen en noem maar op. Wie de Bijbel leest en de oren weet te openen voor het geschrei van de verdrukten kan altijd aan de slag aan de bouw van het Koninkrijk van God. Samen in een kerkelijke gemeenschap kunnen we laten zien wat het geloof in dat Koninkrijk, in de macht van de God van dat Koninkrijk allemaal wel niet tot stand kan brengen.
Elke morgen mogen we daarmee opnieuw beginnen, tot de dag komt dat hijzelf zal komen en het einde van onze geschiedenis bereikt zal zijn. Dan zullen alle tranen gedroogd zijn en zal de dood niet meer heersten, dan zal God zelf zijn tenten op deze aarde spannen. Tot die tijd wacht ons het werk aan Zijn koninkrijk.
Amen
Geef een reactie