Lezen: Spreuken 6:1-19
Marcus 4: 26-34
Gemeente,
Mooi is dat. Een dankdag voor gewas en arbeid. In veel delen van onze Protestantse Kerk Nederland werd die afgelopen woensdag gevierd. Het is mooi dat de oogst langzamerhand binnen is en dat er mensen zijn die nog werk hebben, daar mag God voor bedankt worden want alles wat we krijgen krijgen we immers uit Gods hand.
Maar is die dankdag alleen voor mensen die geoogst hebben of die nog hard werken in een betaalde baan? Hier in Winkel werd het verzoek tot het vieren van een dankdienst voor gewas en arbeid gedaan door de missionaire werkgroep. Die probeert aan de buitenwereld te laten zien wat een kerkelijke gemeenschap als deze betekent en dat het ontvangen van een oogst en beloning voor het werk betekent heeft in een kerkelijke gemeente een speciale betekening.
Wie oppervlakkig de lezing uit het boek Spreuken heeft beluisterd zal snel denken dat de oproep om jezelf geen rust te gunnen gevolgd wordt door de oproep naar de mieren te kijken, we zijn dan allemaal lui niet waar. Maar dan heb je het toch niet helemaal goed verstaan. We zien graag de splinter in het oog van de ander en vergeten daarbij zo gemakkelijk de balk in eigen ogen te zien. Het gedeelte dat we vandaag uit het boek Spreuken hebben gelezen beschrijft een oorzaak van de bankencrisis die we eigenlijk nog steeds hebben. Het gaat over het borg staan voor een ander.
Uitgangspunt daarbij is de gewoonte om de ander te helpen. Als er pech is met de oogst, als er ziekte is geweest of als er rovers zijn langs geweest kan het zijn dat je echt met elkaar moet delen om de komende winter te overleven. Maar waarom zou je weggeven als er ook geleend kan worden. Natuurlijk willen de uitleners enige zekerheid en iemand die borg kan staan is een zekerheidje.
Degene die borg staat loopt bij het borg staan het grootste risico. Die raakt eigenlijk gevangene van zijn borg. Als degene voor wiens lening borg wordt gestaan lui is en er met de pet naar gooit is de borgsteller een heleboel geld kwijt. Dan kan de borgsteller zelfs tot armoede vervallen. De Spreukendichter waarschuwt daartegen: maak je vrij van de borgstelling heet het hier en als waarschuwing kan de oproep gebruikt worden om tegen een luiaard te zeggen dat die maar eens naar de mieren moet kijken. Die helpen elkaar, vormen duidelijk een gemeenschap maar werken ook allemaal even hard. Daar hoeft niemand borg te staan omdat iedereen wil inspringen om pech of mislukkingen op te vangen ten behoeve van de hele gemeenschap.
Zo wil de God van Israël graag het volk zien functioneren. Gun jezelf dus geen rust om op deze manier en met deze argumenten van de borgstelling af te komen. Banken doen het anders. Eerst keken ze naar de winsten die ze gemakkelijk konden maken met het uitlenen van hypotheken. Elk mogelijk risico werd verwaarloosd. Nu de prijzen zijn gedaald hebben de banken veel geld verloren. Maar ook nu wordt niet naar de werkelijkheid gekeken.
Ondernemers met een goed lopend bedrijf kunnen nauwelijks meer iets lenen om hun bedrijf op orde te houden. Mensen die een huis willen kopen moeten zelf maar sparen om het hele bedrag bij elkaar te krijgen, kijken naar de verhouding tussen inkomen en de werkelijke waarde van het huis is er nauwelijks bij.
We leven dus nog steeds in een samenleving waarbij iedereen op de eerste plaats kijkt naar het mogelijke eigen gewin. Niemand kijkt bij het handelen naar wat de gemeenschap nodig heeft. Dat we gezonde bedrijfjes nodig hebben om te zorgen dat er mensen zijn die zonder veel risico leningen en hypotheken kunnen aflossen lijkt iedereen te vergeten op het moment dat er niet te veel winst moet worden gevraagd. Hulp bij het draaiend houden van onze op geldstromen gebouwde samenleving is er niet bij. Cultuurveranderingen bij banken is niet te verwachten. We staan samen borg voor wat de banken denken dat goed is om te doen. Als een bank in problemen komt is het immers de staat die moet redden en inderdaad, wij allemaal lopen dan het risico tot armoede te vervallen. voorlopig kunnen we het nog afschuiven op zorgbehoevende bejaarde en chronisch zieken en gehandicapten. Maar ook daar komt eens een einde aan. Misschien moeten we de bankcultuur wel samen veranderen, zoals Spreuken oproept om te doen.
Maar als we dat zo goed weten waarom doorzien we die leugenaars, die kwaadsprekers, die zaaiers van tweedracht niet wat sneller. We laten ons zo vaak bedriegen, zo vaak trappen we in propaganda, zo vaak lopen we haatzaaiers en kwaadsprekers achterna. Jezus van Nazareth gaf zijn volgelingen daar zelfs een aparte waarschuwing voor “oordeel niet, want zoals ge oordeelt zal je geoordeeld worden” Dat zou je moeten vrijwaren van kwaadsprekers. Maar helaas, vaak heeft deze waarschuwing van Jezus van Nazareth het tegengestelde effect.
We stellen ons de vraag wie wij zijn om een ander een leugenaar te noemen. Wat houdt ons tegen om slechte zaken te benoemen het kan toch niet altijd kwaadsprekerij genoemd worden? Onze maatstaf is toch de God van Israël, niet wij maken uit wat goed of wat slecht is, maar de God van Israël.
En wat de God van Israël goed of slecht vindt, in dit geval alleen slecht, vinden we in het tweede gedeelte van het stukje dat we vandaag gehoord hebben. Zeven dingen worden er genoemd, zes en zeven zijn bedoeld om de aandacht te trekken. Ogen die hooghartig kijken, wij zijn beter dan de ander, worden gehaat door God, zeker als die gepaard gaan met een tong die liegt, of handen die onschuldig bloed vergieten, bijkomende schade in geweld tegen hen die geweld gebruiken. Een hart dat zich bezig houdt met het kwade, niet met het goede, voeten die zich naar misdaad reppen of misdaad een zaak is waar we voortdurend vol van moeten zijn.
En waarvan zijn we getuige? Getuigen die liegen zijn dan een pest, dan kun je niemand meer vertrouwen, je kunt ze herkennen aan het stoken tussen mensen, die is goed en die ander is slecht. Alle mensen zijn immers broeders en zusters. Zo mogen we de wereld nu eens anders bekijken. Niet door de ogen van kwaadsprekers, leugenaars en haatzaaiers , maar door de ogen van God, met de liefde voor de minsten, met liefde voor elk mens, net zo lief als je jezelf hebt.
Dat Koninkrijk van God steekt overal bovenuit, daar is niks geheimzinnigs aan, integendeel iedereen mag meedoen, iedereen heeft er deel aan De gelijkenissen die Jezus van Nazareth er over uitgesproken heeft zijn beroemd geworden. Onder bijbeluitleggers soms ook wel een beetje berucht. Want wat moet je nou met een gelijkenis als die van het mosterdzaadje. Zeker op een dankdag voor gewas en arbeid. Zo klein is dat zaadje helemaal niet. En van een boom kun je al helemaal niet spreken als je over de mosterdstruik spreekt. De heggemus zou er in kunnen nestelen maar dat er vogels onder het bladerdak kunnen schuilen zou eerder van onkunde dan van een prachtig beeld getuigen.
Maar de bijbelstudie bewandelt soms vreemde wegen. Een tijd geleden vonden ze in Israel het zaad van een dadelpalm. Genetisch niet echt te onderscheiden van de dadelpalmen die we tegenwoordig kennen. Wonder boven wonder bleek het zaad na eeuwen ook nog kiemkracht te bezitten. Het zaad werd gezaaid en opgekweekt en wat bleek, in Bijbelse tijden zag de dadelpalm er toch wat anders uit als tegenwoordig, je zou zonder genetisch onderzoek niet denken dat het dezelfde planten zijn.
Waarom zou het niet zo gegaan zijn met de mosterdplant. We kennen overigens wel twee mosterdsoorten, de gele die hier veel voorkomt, waardoor we denken dat de gelijkenis niet klopt, en de bruine. Het zaad van de bruine mosterd is de helft van het zaad van de gele mosterd, wel klein dus. Van die bruine mosterd zijn hele hoge struiken, tot drie meter hoog bekend, en door reizigers die ze ooit zagen bij het meer van Genesareth, waar Jezus woonde, werd ooit in dagboeken geschreven over mosterdbomen. En dan klopt die gelijkenis dus wel.
En of de biologie van de verhalen nu precies wel of niet klopt is eigenlijk niet zo belangrijk, het gaat in de Bijbel om de boodschap. Karel Eykman begon een hervertelling van deze gelijkenis voor kleuters eens met de zin “Ik heb een boom in mijn hand” En zo is het maar net. Een klein zaadje heeft een enorme potentie. In Nederland zou je misschien beter kunnen denken aan de beuk. Wie een oude beuk met haar geweldige omtrek en een hoogte van misschien wel 25 meter heeft gezien kan zich nauwelijks voorstellen dat dat ooit is begonnen met een simpel beukennootje, zo’n pitje waar je een handvol makkelijk kan meenemen.
Zo’n omvorming van een bijbels beeld naar iets dat we kunnen begrijpen is minder vreemd dan het lijkt. Voor sommige beelden zijn in sommige talen nu eenmaal geen woorden beschikbaar en dan gebruiken de vertalers een beeld dat er op lijkt en dat in de betreffende cultuur dezelfde betekenis kan hebben. Wij hebben dus de kracht van een beukenootje ter beschikking en als we het uitzaaien hoeven we ons niet af te vragen hoe het verder zal groeien.
Maar het beeld van het Koninkrijk van God als een boom waarin vele vogels kunnen nestelen heeft nog een kant die belicht moet worden. Die boom is niet van iemand, misschien van God. Die boom staat dan voor de aarde. Iedereen mag die bewonen. Het is een boom die gedeeld moet worden en mag worden. De schaduwkracht van de boom kan gedeeld worden, de vruchten van de boom moeten gedeeld worden.
En dan zijn we weer bij de dankdag voor gewas en arbeid. We danken God dat er arbeid was, we danken God dat er gewas is opgegroeid. Wij mogen daaraan deel hebben, of we nu gewerkt hebben of niet, of nu gewas hebben verzorgd of niet. In een mierenhoop scharrelen allerlei mieren rond, als je goed kijkt zie je dat er sommigen zijn die wel heen en weer rennen maar eigenlijk nooit wat bijdragen aan de voedselvoorziening in de mierenhoop. Die mieren horen er ook bij.
Dat wat we gekregen of verdiend hebben mogen we dus delen. We mogen dus deel uitmaken van de mosterdboom die schaduw geeft en mosterdzaad. We zijn daarin niet gevangen, maar we verdienen er vrijheid door. Als er voor alle hongerigen, alle dorstigen, alle naakten, alle gevangenen, alle bedroefden wordt gezorgd dan wordt er ook voor elk van ons gezorgd. Het is ons in Jezus van Nazareth voorgedaan, tot in de dood toe. Het gaat er dus niet om van elkaar afhankelijk te worden, God wil geen aalmoezen maar gerechtigheid, het gaat er om een samenleving zo in te richten dat niemand de ander kan bedriegen, dat er voor iedereen plek is. Dan wordt de aarde zo mooi dat God er zelf zal willen wonen zegt het boek Openbaringen. Daar mogen we voor danken, danken door er aan te werken, we beginnen vandaag nog.
Amen.
Geef een reactie