Lezen: Deuteronomium 10: 12-21
Marcus 7: 1-23
Gemeente,
Het is zomer, de tijd van de oogst, de tijd waarin je je af mag vragen wat al je gezwoeg onder de zon eigenlijk opbrengt, niet alleen materieel maar ook voor jezelf en vooral voor de mensen om je heen, onze broeders en zusters in de wereld. De lezingen van vandaag lijken te gaan over een Wet, over wat wel en wat niet mag, over hoe je je gedraagt. Een lezing uit het boek Deuteronomium waarin de onderwijzing van Mozes nog eens wordt samengevat en uitgelegd en een lezing uit het Evangelie van Marcus, het oudste Evangelie.
In die lezing zet Jezus van Nazareth de menselijke wetten en gewoonten tegen de richtlijnen die God aan het volk van Israël heeft gegeven in de woestijn. Die richtlijnen waren geen wetten zoals mensen die maken maar bevrijdende richtlijnen om van de samenleving in het beloofde land ook echt een menselijke samenleving te kunnen maken. Vakantie hoort daar overigens ook echt bij.
Die richtlijnen werden gegeven op Weg naar het beloofde land. Het zijn dus eigenlijk richtingwijzers op weg naar dat land dat overvloeit van melk en honing. en misschien kunnen wij ook deze richtlijnen zo lezen dat we na de zomer, of eerder als u wilt, er weer mee op pad kunnen op weg naar een samenleving in onze dagen die gaat lijken op dat beloofde land.
Onze Godsdienst is eigenlijk helemaal niet zo ingewikkeld. Er zijn geen kostbaar aangeklede Tempels met geheimzinnig mompelende priesters waar je voor elke gunst die je van een God wil hebben eerst een offer moet brengen. Geen klankschalen of kleurstellingen, en vooral geen offers aan de God zelf. Dat was ook in het oude testament al zo.
De offers die werden gebracht zijn een teken dat je wil delen van wat je hebt en zijn bestemd voor de Priesters en Levieten, die moeten toch ook leven. Of ze worden verbrand, de stank is dan het teken dat je de richtlijnen van de God van Israël volgt. De Levieten helpen je bij de toepassing van de richtlijnen bij het leven van alledag zodat je de juiste keuzes kan maken en spreken recht als er een geschil is.
En als je de God van Israël wil volgen dan zijn er vreemdelingen en weduwen en wezen om je daarbij te helpen. Zo eenvoudig is het. Verschaf de weduwe en de wees recht, laat hen tot hun recht komen, neem ze op in je gemeenschap en zorg dat ze een volwaardige plaats krijgen. Ze zijn de armsten in de samenleving. Daar zijn we dus samen verantwoordelijk voor. In onze dagen voor de ouden van dagen, voor de zieken en invaliden, voor de mensen die niet in staat zijn een eigen inkomen te verwerven. Niet alleen in ons land maar uiteindelijk in de hele bewoonde wereld.
Maar in ons land moeten we, net als in Israël, de vreemdelingen met liefde behandelen. Het staat er echt. Iedereen die zich dus wil beroepen op de Joods Christelijke traditie van ons land, die bang is dat we overvleugeld worden door een andere godsdienst, zal zich moeten conformeren aan de richtlijnen die staan in het gedeelte dat we vandaag lezen, U moet de vreemdelingen met liefde behandelen. Want we zijn uiteindelijk allemaal vreemdelingen geweest of stammen af van vreemdelingen.
De geschiedenis van het slavenvolk dat veertig jaar door de woestijn had gezworven nadat het in 400 jaar in Egypte tot slavernij was vervallen is natuurlijk geweldig. Ook onze geschiedenis wordt soms als zo geweldig voorgesteld. Ooit kwamen de Batavieren op boomstammen de Rijn afzakken en nu behoren we tot de 20 rijkste industrielanden in de wereld.
Over onze samenleving hoeven we ons dan ook in het geheel niet te schamen. Natuurlijk zijn er problemen die we moeten aanpakken en oplossen. We hebben nog steeds nare gevolgen van hebzucht. We delen nog steeds onvoldoende, er zijn nog steeds voedselbanken nodig en de inkomensverschillen in allerlei bedrijven zijn onverklaarbaar groot. Er is nog steeds misdaad in ons land en jongeren worden verwaarloosd en vervallen soms onnodig tot misdaden.
Maar misschien erger is dat de manier waarop wij onze landbouw hebben georganiseerd en handel drijven hongersnood veroorzaakt in arme landen. Erger is ook dat de kleding die wij dragen voor een groot deel wordt gemaakt door kinderen onder erbarmelijke omstandigheden. Erger is ook dat om hier mannelijke lusten te bevredigen arme meisjes uit minder welvarende landen gedwongen worden in onze seksindustrie te gaan werken en daar worden verhandeld, gemarteld, geslagen en vernederd.
Heel het boek Deuteronomium spoort ons aan de Weg te gaan die God ons wijst. Daarvoor moeten we eerst opstaan en die Weg willen gaan. Volgens dit boek is het een Weg die voert van dood naar leven. Ook al leven wij nu in een betrekkelijke welvaart als we de Weg willen gaan van de God van Israël dan zullen ook wij moeten opstaan, opstaan tegen al dat onrecht in onze samenleving, het onrecht dat ons omringt.
In de dagen van Jezus van Nazareth waren het vooral de farizieeën die probeerden de richtlijnen die zij als menselijke wetten lazen zo nauwkeurig mogelijk na te komen. Jezus van Nazareth las in die richtlijnen vooral het bevrijdende, de menselijke samenleving. In het verhaal van vandaag raakt hij in conflict over de reinheidswetten. Je handen wassen voor het eten is een gezonde regel. De Farizeeën wijzen er dus kennelijk niet ten onrechte op dat de leerlingen van Jezus zich daar niet aan houden.
Maar er staat in het Grieks meer dan in de vertaling doorklinkt. Letterlijk staat er dat ze de handen wassen met de vuist. Dat is zo’n raar beeld dat de vertalers dat maar hebben weggelaten, voor Griekssprekenden uit de tijd van Marcus was het een gewone uitdrukking, het betekende dat je je handen ritueel waste, niet helemaal echt maar zo dat er een nieuwe verhouding ontstond met datgene wat je aanraakte of aangeraakt had. Zoiets als met een wijwaterkwast. De Farizeeen spoelden met dat rituele wassen alle heidendom van hun voedsel af. Het was een leeg ritueel dat eigenlijk alleen nog zei dat je beter was dan een ander.
De leerlingen van Jezus hadden het druk. Overal waar Jezus kwam stroomden mensen bij elkaar en werden talloze mensen genezen. Soms hadden ze geen tijd zelfs om fatsoenlijk te eten. Die Farizeeën vonden dus kennelijk de regeltjes belangrijker dan de mensen. Dat noemen we huichelen De richtlijnen uit de leer van Mozes laten zich samenvatten in het heb je naaste lief als jezelf. En dat het om mensen draait laat Jezus zien in een voorbeeld uit de praktijk. Als je alles wat je hebt bestemt voor een offer voor de Tempel, een Korban, dan kun je daar niets van weggeven. Je moet het zelf houden, om het offer te kunnen brengen, of je moet het naar de Tempel brengen. Je hoog bejaarde ouders bijstaan van je bezit is er dan niet meer bij. Je hebt het immers aan God beloofd, Daar kun je dus gemakkelijk misbruik van maken. Je godsdienstigheid verhindert je te zorgen voor behoeftigen.
Je voelt wel aan dat deze manier van omgaan met de richtlijnen van de Bijbel tegengesteld is aan de leer, of tenminste aan de bedoeling van die richtlijnen. Ze waren gegeven in de woestijn aan een volk van bevrijde slaven die op de vlucht waren. Die regels maakten dat ze als volk samen verder konden naar een eigen land. Samen kunnen leven, van elkaar houden daar gaat het dus om. Daarbij zijn mensen belangrijker dan regels.
Het Evangelie van Marcus is geen journalistiek verslag van het leven van Jezus van Nazareth. Het verhaal is opgeschreven na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70. De bedoeling was om die verhalen over Jezus van Nazareth te vertellen die de pas gevormde gemeenten van gelovigen, de mensen van de Weg zou Lucas ze noemen, konden helpen om het geloof in Jezus van Nazareth en zijn manier van leven vast te houden. Ook in dit gedeelte gaat het over zaken die na de verwoesting van de Tempel belangrijker zouden worden.
Na de dood van Jezus van Nazareth hadden zijn leerlingen gevolg gegeven aan de oproep om iedereen mee te krijgen in die nieuwe Weg van heb je naaste lief als jezelf. Ze hadden ervaren dat de liefde van Jezus van Nazareth het ook door de dood heen had uitgehouden. Als je oplette kwam je hem overal tegen waar mensen mensen nodig hebben, bij het breken en delen van brood, bij het werk als het niet wil vlotten en in de wanhoop op de afloop van de kruisiging.
Ze waren op weg gegaan en aarzelend en met veel discussie hadden ze ook mensen in hun beweging welkom geheten die niet uit het Joodse volk afkomstig waren. Ze hadden zich herinnerd hoe ook Jezus van Nazareth een Romeinse officier had geholpen en zelfs met hem mee gegaan was toen zijn dochter dreigde te sterven. Ook niet Joodse vrouwen die hij ontmoette had hij een plaats gegeven in zijn beweging. Maar grotere aantallen niet Joden, Heidenen als wij, leverden een probleem op. Moesten die ook mee gaan doen met de ingewikkelde spijswetten van de Joden? Uiteindelijk hadden ze na veel strijd besloten dat die dwang nu juist in strijd was met de Weg van Jezus van Nazareth. Daarvan vindt je hier de weerslag. Niet wat de mens binnen gaat maakt onrein maar wat uit de mens komt. Voor ons lijkt dat vanzelfsprekend te zijn.
De vraag blijft natuurlijk waarom wij dan zo gevoelig zijn voor mooie praatjes van politici, over fatsoen en normen en waarden, over de angst die je zou moeten hebben voor de Islam, over de noodzaak wapens te kopen in plaats van brood voor armen, over het steunen van onze landbouwproductie zodat boeren in arme landen geen plaats krijgen. De Weg van Jezus van Nazareth was de armen en verdrukten als maatstaf te nemen, werd hen recht gedaan dan gaat het goed, werden zij het slachtoffer dan gaat het slecht. Laten we dat vandaag ook doen, uit de mens komen slechte dingen, wees gewaarschuwd.
Er staat in de Heidelberger catechismus niet alleen dat de mens niet bekwaam is tot enig goed maar ook iets over genade, in deftige taal die we soms nauwelijks meer verstaan. Maar de genade is heel eenvoudig, elke dag staan we weer opnieuw op, elke dag schijnt opnieuw de zon, elke morgen is er opnieuw licht, alsof elke dag de wereld opnieuw geschapen wordt.
Elke dag mogen we daarom opnieuw de Weg gaan die de God van Israël ons wijst, hoever we ook van die weg zijn afgedwaald, elke dag mag het weer opnieuw en als het nodig is misschien wel duizend keer per dag opnieuw schrijft Paulus ergens. Dat betekent dat we de vrijheid hebben steeds opnieuw te beginnen, dat we bevrijdt zijn voor de angst voor de dood, die deert ons niet meer.
De regel dat we het goede moeten doen en niet dan het goede, zoals Paulus de richtlijnen zou samenvatten, maakt dat we mogen genieten van het goede, dat we ons mogen bezinnen op waar we mee bezig zijn in ons leven, kortom betekent ook dat we vakantie mogen houden. We moeten immers ook weet hebben van dat beloofde land waarheen we op weg zijn? Volgens de leer van Mozes was daar elke zevende dag rust, werd elke zevende dag gevierd dat we bevrijd zijn van de slavernij van de arbeid. Christenen hebben dat doorgetrokken naar de achtste dag, de eerste dag van een nieuwe week, waarop we vieren dat we in Christus bevrijdt zijn van de dood. Maar we mogen nooit vergeten dat we het nodig hebben ook te vieren dat we bevrijd zijn van de slavernij van de arbeid. Die eerste dag van de week als gezamenlijke vrije dag staat ter discussie. Te veel Christenen hebben er geboden van wat niet mag aan vastgeplakt en het karakter van Bevrijdingsdag wordt bijna niet meer herkent. Het is een rituele dag geworden zoals met dat handenwassen van Farizeeën.
In onze vakantie moeten we ons weer herinneren dat in dat beloofde land elke zeven jaar al het werk op het land achterwege moest blijven, het Sabbatsjaar. Terugkerend na onze vakantie hebben we verhalen over hoe weldadig de rust heeft kunnen zijn. Het goede van de rust mogen we uitdragen en delen, wij hebben nog een dag waarop we het goede van de bevrijding kunnen delen met iedereen in onze gemeenschap, niet alleen in onze kerk, maar ook in ons dorp en onze stad. We zijn gewaarschuwd voor het kwade, maar we kunnen het bestrijden met het goede, niets doen dan het goede, dag in dag uit, tot in eeuwigheid, tot er een eeuwigdurende vakantie aanbreekt waarin alle tranen gedroogd zijn en de dood niet meer zal zijn..
Amen
Geef een reactie