Lezen: Ezechiël 1: 4-14 en 26-28a
Marcus 16: 14-20
Gemeente,
De Apostolische geloofsbelijdenis zegt het zo mooi: opgevaren ten hemel, zittende aan de rechterhand Gods vanwaar hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden. De Bijbel kent een aantal heel verschillende verhalen over de opneming van Jezus in de Hemel. Wij kozen vandaag voor het verhaal dat Marcus in zijn Evangelie opschreef. Al die verschillende verhalen hebben één ding gemeen. Jezus loopt niet meer op aarde maar is bij God. Hij is opgenomen net als Mozes opgenomen werd en Elia opgenomen werd.
Maar wat hebben wij er aan? Wij horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Wij leven mee met slachtoffers van natuurrampen zoals de mensen in Nepal van kort geleden, zij herinneren ons ook aan de slachtoffers van de aardbevingen in Pakistan en Haïti waar de mensen ook na jaren nog steeds onze hulp nodig hebben om hun samenleving op nieuw op te bouwen.
Het is een vraag die ook steeds in de Bijbel op duikt. Waar is God met zoveel ellende. Een echt antwoord kont er niet altijd, in elk geval helpt de God van Israël niet op bestelling. Maar zegt het verhaal, we mogen wel op hem vertrouwen. Dat is bijvoorbeeld de boodschap van dat rare visioen van de profeet Ezechiël dat we vanmorgen gehoord hebben.
Hij moest de ballingen de ogen openen, laten zien wat het betekende om ook in de ballingschap de God van Israël te blijven dienen, of beter, opnieuw te gaan dienen. De profeet Ezechiël is bij uitstek de profeet van het zien en het laten zien. Beelden die wij niet altijd meer herkennen. Wij zijn niet omringd door tempels met beelden en beelden van afgoden op de hoeken van de straten. Tenminste niet de goden en afgoden waar de ballingen in Babel mee omringd waren. Het is jammer dat vertalers de neiging hebben alles zo netjes te vertalen. De oorspronkelijke tekst staat vol met afgebroken zinnen, herhalingen, beelden die beginnen en niet worden afgemaakt. Uit de tekst is duidelijk dat Ezechiël overmand wordt door het visioen dat hij heeft.
De beelden die we zien in de beschrijving van Ezechiël zijn eigenlijk beelden die we tegenkomen in de godsdienst van Babel, van Mesopotamië. Tot voor kort kon je in het huidige Irak nog ruïnes van tempels bezoeken waar je dit soort beelden van wezens met vleugels, dierlichamen en menselijke gezichten tegen kan komen. Veel er van lijkt verwoest te zijn in de burgeroorlog in Irak.
Het bijzondere van de droom van Ezechiël is dat die afbeeldingen van goden in zijn droom een eenheid vormen, een wagen die zich door de lucht beweegt. Ook dat beeld van die wagen door de lucht was het beeld van een god, dat was de zon. Maar in het beeld van Ezechiël was de zon niet de god, was ook het onweer niet de god, waren ook de gevleugelde wezens niet de goden. Al die beelden en wezens en natuurverschijnselen waren dienaren van de God die Ezechiël in zijn visioen zag, want op die bijzondere wagen was de God van Israël, die wagen was het mobiele heiligdom van de God van Israël.
De goden die Ezechiël in zijn visioen probeert te beschrijven zijn de goden van Babel. In Babel was de dondergod Marduk de hoogste god. Ezechiël laat de ballingen in Babel zien dat zelfs Marduk onderworpen is aan de God van Israël.
Je moet maar durven als je als balling uit een achterafprovincie van het rijke en machtige Babel jezelf probeert te blijven. De koning was al vijf jaar in ballingschap en er was geen enkel zicht op het einde van de ballingschap. Als je nog wat zou willen met je leven, als je 30 jaar bent is dat verlangen nog zo vreemd niet, dan zou je toch mee moeten doen met godsdiensten die je vooruitgang, carrière en aanzien beloven. Dan moet je je toch niet willen houden aan een Godje dat verslagen werd door het machtige Babel, wiens Tempel werd verwoest. Ezechiël wil kennelijk laten zien dat al dat streven naar vooruitgang en aanzien maar leeg en zonder nut is. Uiteindelijk gaat het om de glorie van de God van Israël, een God die zelfs met ballingen in ballingschap gaat. Die God gaat al die afgoden te boven.
Ezechiël ziet dat zelfs ballingen in een vreemd en machtig land dat vol staat met tempels en godenbeelden niet bang hoeven te zijn voor het verlies van hun identiteit. Ook in de ballingschap laat de God van Israël niet los het werk dat hij begonnen is. Dat volk, dat als lichtend voorbeeld van de liefde van God de wereld de glorie van God zou laten zien, komt er. Het is een geweldig visioen. Het is ook een dapper visioen.
Het is het soort visioen dat ook Jezus van Nazareth bewogen had. Zijn land had zwaar geleden onder de bezetting door de Romeinen. Vooral de armen hadden er te lijden gehad. De rijken en de elite in Jeruzalem had er voor gezorgd dat niet de rijkdom werd belast maar de persoon, het hoofdgeld, en het verkeer, het tolgeld. Jezus van Nazareth had mensen weer in beweging gebracht. Als ze zouden delen, als ze elkaar lief zouden hebben, als ze zouden zorgen dat iedereen weer mee zou kunnen doen dan werden ze onoverwinbaar voor de Romeinen.
In de loop van de drie jaar dat Jezus zijn boodschap had gebracht werd het steeds duidelijker dat hij een fundamentele verandering van de samenleving veroorzaakte. En dat roept altijd geweld op van de machtigen. Nu had Jezus een opstand kunnen uitroepen. Toen hij gearresteerd werd op Getsemane had hij in het verhaal van Marcus een legertje van 120 mensen bij zich. Maar hij liet ze de zwaarden in de schede steken en gaf zich over om gekruisigd te worden.
Dat was het einde geweest. Alleen een aantal vrouwen hadden nog een waardig afscheid willen nemen. Ze hadden de Sabbath afgewacht en waren vroeg in de morgen naar zijn graf gegaan en hadden dat leeg gevonden. En dan eindigt Marcus zijn verhaal met de mededeling : “Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden.”
De gemeenten die het verhaal van Marcus hadden gelezen zullen gezocht hebben naar een passend einde van het verhaal over Jezus van Nazareth. Dat einde kon toch niet de verwarring van de vrouwen zijn waarmee Marcus oorspronkelijk zijn verhaal had afgesloten? Ook niet de boodschap dat iedereen maar weer gewoon naar huis moest gaan. Voor die eerste gemeenten was er iets nieuws begonnen, iets echt nieuws. Daarvoor waren ze bij elkaar op de eerste dag van de week, daarvoor lazen ze dat hele verhaal van Marcus aan elkaar voor. Hoe die laatste verzen aan het verhaal van Marcus zijn toegevoegd weten we niet. Misschien is het verhaal wel teruggestuurd naar de schrijver, met de vraag hoe het verder ging met dat verhaal van Jezus van Nazareth.
Er zijn twee versies van een nieuw slot aan het Evangelie. De ene zegt dat de vrouwen alles aan Petrus en de zijnen hadden verteld maar niet geloofd werden en dat Jezus van Nazareth toen maar zelf was verschenen en ze had opgedragen om dat goede nieuws aan iedereen te gaan vertellen. Het andere slot heeft het uiteindelijk gehaald. Ook daarin verscheen Jezus van Nazareth eerst aan vrouwen en wordt benadrukt dat die niet werden geloofd.
Nu worden vrouwen vaak niet geloofd en dat overkwam ook Maria van Magdala. Ze was vroeger niet helemaal goed bij haar hoofd geweest, Jezus van Nazareth had wel zeven demonen uitgedreven, een behoorlijk genezingsproces zouden we tegenwoordig zeggen. Maar geloven deden ze het niet. Ook niet toen twee van de volgelingen Jezus van Nazareth buiten de stad tegen waren gekomen, dat kan toch niet hebben ze geroepen.
Uiteindelijk verscheen hij aan de elf, Judas was immers een andere weg ingeslagen, en was Jezus van Nazareth duidelijk ontstemd over dat ongeloof. Het laatste deel van het verhaal begint met een mopperende Jezus.
Dat nam niet weg dat die volgelingen van Jezus van Nazareth de opdracht kregen om de hele wereld rond te trekken en aan iedereen het goede nieuws bekend te maken. Als je gelooft en een nieuw leven wil beginnen, dat doe je door je oude leven af te spoelen en je dus te laten dopen, dan zul je gered worden. En zelfs als je twijfelt aan de haalbaarheid van dat visioen dan nog wordt je geroepen dat verhaal van Jezus door te vertellen.
Die eerste gemeenten dachten nog dat Jezus van Nazareth direct terug zou komen om te oordelen wie goed had gedaan en wie niet. Pas veel later zou een schrijver van één van de Bijbelse brieven de gemeente er op wijzen dat je moet leven alsof Jezus van Nazareth vandaag of morgen echt terugkomt. Dan hou je het goede doen ook pas echt vol. Het kwade verdrijven en contact leggen met iedereen in de wereld, de taal spreken van iedereen , hoort nog steeds bij gelovigen.
Immers oog hebben voor de minsten, liefde voor de naaste, maakt dat je mensen echt kunt helpen en ook echt contact krijgt met anderen. Waar Jezus van Nazareth ondertussen is? Bij God, zoals we mogen geloven dat onze gestorven geliefden bij God zijn. Maar de leerlingen gingen inderdaad op weg. Eerst vormden ze een gemeenschap rond de Tempel in Jeruzalem. Daar werden immers de richtlijnen bewaard waar die Jezus het steeds over had gehad, de richtlijnen voor een menselijke samenleving, heb God lief boven alles door je naaste lief te hebben als jezelf.
Wij mogen met hen op weg gaan om iedereen te laten weten dat er geen honger hoeft de zijn, dat iedereen gekleed kan worden, dat bedroefden getroosd en gevangenen bevrijdt kunnen worden. Dat die nieuwe wereld ook voor ons voor het grijpen is.
De Bijbel eindigt met dat visioen. De Apostolische geloofsbelijdenis durft het nauwelijks te zeggen. We geloven in de opstanding van de doden en een eeuwig leven. In de Bijbel zelf klinkt het veel mooier. De aarde zal zo mooi worden dat God zelf hier zal willen wonen. Alle tranen zullen gedroogd zijn en de zee zal haar doden teruggeven, ook de Middellandse Zee. Om dat visioen waar te maken zal er nog heel veel moeten gebeuren. We zullen een gemeenschap moeten vormen en met Pinksteren leren dat de Geest van God, de Geest van Jezus van Nazareth een machtig wapen is. Maar we kunnen er nu al mee beginnen. De velden zijn wit om te oogsten, wacht dus niet, het werk wacht, steek de handen uit de mouwen en leg ze in de handen van God, vat aan.
Amen
Geef een reactie