Lezen: Jeremia 7:23-28
Matteüs 17: 1-20
Gemeente,
U heeft er vast van gehoord. De IceBucketChallenge, internet wordt er mee overstroomt, mensen die een emmer ijsblokjes of ijskoud water over zich heen gooien of over zich heen laten gooien. Niet om te laten zien hoe koud dat is en hoe grappig het is mensen het plotseling koud te laten krijgen maar om te laten zien dat ze een bedrag geschonken hebben aan de Stichting ALS. Die Stichting heeft ineens miljoenen ter beschikking om onderzoek te laten doen naar de oorzaak van ALS en eventuele behandelingen die er mogelijk zouden zijn. ALS is een slopende ziekte die geen behandeling kent.
Een neef van mij is er een paar jaar geleden aan overleden en begin van jaar overleed dominee Renkema van de Lindtse Kerk in Zwijndrecht aan deze ziekte. Ik weet dat omdat ik de dominee de laatste paar jaar diverse malen heb vervangen. Bij ALS vallen namelijk een voor een de spierfuncties uit. Je weet niet welke en wanneer, uiteindelijk is ook de hartspier aan de beurt. Bij dominee Renkema hield het spreken op en dan is voorgaan in kerkdiensten erg moeilijk. Schenken aan de ALS stichting is dus een heel goed doel, want het lijden is groot, een behandeling in welke vorm dan ook is meer dan welkom.
Het komt in onze samenleving steeds meer voor dat de steun aan goede doelen vergezeld gaat van uiterlijk vertoon. Je fietst een berg als de Alp d’Huez op om kanker te bestrijden, loopt hard in New York om geld bij elkaar te krijgen voor een eigen gekozen doel en zelfs de vierdaagse in Nijmegen wordt tegenwoordig gebruikt om te laten zien wat je over hebt voor het helpen van zieken of het voeden van de hongerigen. Tegelijk wordt er door de regering bezuinigd op de hulp aan de armsten in de wereld en worden er grenzen gesteld aan de uitgaven voor gezondheidszorg en wetenschappelijk onderzoek.
Het is niet nieuw. Ook in de dagen van Jeremia was er de tendens waar te nemen dat het brengen van offers een religieuze show werd. Hoe goed wij zijn is te merken aan hoe veel wij aan de God van Israël offeren.
Het moet toch even schrikken geweest zijn toen daar Jeremia ging optreden. In een wereld waar het ene offer na het andere werd gebracht klinkt het ineens “Ik heb nooit gevraagd om offers, eet zelf je vlees maar op”. Nu hadden ze toch in de Torah, de wetten die vanouds waren overgeleverd, gelezen dat er elke ochtend en elke avond een offer gebracht moest worden. Een deel van het vlees was voor de priester en de rest moest worden verbrand, samen met meel en wijn. Het staat nauwkeurig beschreven in het boek Leviticus. Maar uit het voorgaande was al duidelijk dat de offers in de Tempel van de God van Israel net zo gemakkelijk gebracht werden als de offerkoeken voor de Maan en offers voor de andere goden van de omringende volken.
Die offers uit de Thora, de leer van Mozes, waren bedoeld om mensen dag in dag uit duidelijk te maken dat ze niks van zichzelf hadden maar alles hadden gekregen. Dat ze dus ook dag in dag uit alles moesten delen. Daarin was de hele wet samengevat: “Heb Uw naaste lief als uzelf” Maar daar werd niet naar geluisterd. Er konden nog zoveel priesters, levieten of profeten komen die weer vroegen om aandacht voor de minsten in de samenleving of die vroegen om te delen wat men had geoogst, steeds weer wilden de mensen alleen een vrome godsdienst, mooie liederen, fraaie gebeden en plechtige offers. Want een mooie godsdienst belooft je voorspoed en rijkdom en succes in het leven. De naaste kwam er niet meer aan te pas. Oprechte woorden komen niet meer over hun lippen.
In onze dagen doen mensen niet meer aan godsdienst. Dat is achterhaald zo klinkt het. Wie gelooft er nu nog in een God die je niet kunt zien? Wat heb je aan die oude regels waar toch niemand zich aan houdt? Dat klinkt fraai en modern maar is er veel verschil met de dagen van Jeremia? Ook toen wilde men zich aanpassen aan de moderne omstandigheden. Als alle volken toch de Maan aanbaden dan mocht het volk Israël toch niet achterblijven? De grootmachten uit de dagen van Jeremia waren machtige staten. De hangende tuinen van Babylon, waar onder meer de Maan werd aanbeden, waren wereldwonderen, de legers onoverwinnelijk. Je daarbij aanpassen, niet weglopen voor de cultuur die dominant is, mag toch wel?
Het is alsof er niets is veranderd. De Babylonische goden zijn vervangen door het ongeloof. Maar de armsten in de wereld blijven net zo hard lijden als toen. Nu wonen ze in Afrika en sterven van honger, geweld en Ebola, toen woonden ze gewoon in het land en moesten de armsten zich verkopen als slaven. Nu bouwen de rijkste landen importbeperkende muren, toen regen de rijken akker aan akker en voegden ze huis aan huis. De wil van de God van de Woestijn, de God van heb-je-naaste-lief-als-jezelf, is nog steeds hetzelfde, voor ons nog steeds een reden om die God na te volgen, dat houden van je naaste is pas geloven nietwaar.
Hulp aan de armen, steun aan goede doelen is dus niet verkeerd. Maar er een godsdienst van maken, een religieuze show, doen of het een prestatie van jezelf is wel. Als we delen dan delen we van hetgeen met ons gedeeld is, hetgeen ons is toe gevallen. Wie om zich heen kijkt ziet het wel. De ene mens spant zich in en overkomt ellende en verdriet, de andere mens hoeft zich nauwelijks in te spannen en wordt bijna slapend rijk en ben je eenmaal rijk dan is het nog makkelijker om nog rijker te worden. Veel bezitten is geen verdienste van de bezitter, maar om in Bijbelse termen te spreken, veel bezitten is rijk gezegend zijn.
Dat steunen van goede doelen, dat zorgen voor de zieken, het voeden van de hongerigen en het kleden van de naakten is daarom een kwestie van geloof. Geloof waarin? Geloof in een wereld waarin alle tranen gedroogd zullen zijn, waar geen ziekte en geweld meer voorkomen. Profeten als Jeremia en Jesaja hebben voor ons zo’n wereld geschetst. Uiteindelijk sprak Johannes op Patmos, in het boek Openbaring zelfs van een wereld waar de zee haar doden teruggaf en die zo mooi geworden was dat God zelf er zou willen wonen.
Maar we geloven nog steeds niet echt dat wij aan een dergelijke wereld mogen meewerken. Als je maar een klein piezeltje geloof hebt kun je een berg verzetten. Niet dat je nu letterlijk bergen moet willen verzetten, zelfs van Jezus van Nazareth wordt nergens verteld dat die tegen een berg zei : “Stort je in zee”, waarop mensen sindsdien kunnen aanwijzen waar die berg zich in zee heeft gestort. Maar zodra mensen zich gaan inzetten om de wereld een klein beetje beter te maken krijg je dat ongeloof te horen: Het lukt je toch niet. De kruisraketten waren hard nodig, die zouden er echt wel komen. Geloof in de mogelijkheid van vrede tussen mensen was niet mogelijk en dat propageren was onvruchtbaar. Het geloof van een electricien in Polen en vele Nederlanders die ondanks alles vriendschap sloten met mensen in Oost Duitsland heeft uiteindelijk de geschiedenis veranderd. De industrie zou ook niet milieuvriendelijk te krijgen zijn. Er was er ooit één die met Greenpeace begon, en de drijfgassen uit koelkasten en spuitbussen zijn verdwenen en heel langzaam herstelt de ozonlaag zich, iets te langzaam overigens. Ook de apartheid in Zuid Afrika zou nooit op een vreedzame wijze kunnen worden afgeschaft. Tegen demonstranten voor Nederlandse banken, die demonstreerden tegen een investeringsbeleid dat de apartheid ondersteunde, werd gezegd dat ze oorlog stonden uit te lokken. Maar toen kerken hun investeringen gingen terugtrekken en gelovigen hun bankrekeningen opzegden, automobilisten de Shell pompen voorbij reden, en Nelson Mandela hardnekkig een onvoorwaardelijke vreedzame overgang naar democratie bleef nastreven ging het onaantastbare apartheidsregiem aan het wankelen en kunnen we het nu opzoeken in geschiedenisboekjes. Natuurlijk gaat het verdrijven van die demonen niet van de ene op de andere dag. Iedereen die met moeilijke jongeren werkt zal dat weten. Maar ook het helpen van ontspoorde jongeren of jongeren die dreigen te ontsporen is meer dan de moeite waard. Steeds weer geldt dat iedereen bij de samenleving mag horen, en dat iedereen bij een samenleving kan gaan horen als liefde voorop staat. We sluiten in onze samenleving tegenwoordig liever mensen buiten onze samenleving dan dat we moeite doen om mensen op te nemen. En jongeren die onze aandacht afdwingen bekijken we door de ogen van de mobiele eenheid. Toch is maar weinig nodig om de wereld een beetje beter te maken. Maar het moet van veel mensen komen We moeten er allemaal aan meewerken. We kunnen bergen verzetten. Dat is ook wat de mensen proberen die meedoen aan die IceBucketChallenge of aan Alp d’Uzes. Het lijkt soms dat men showt met het goede dat men kan doen. Maar voor veel mensen, zeker bij die wielerprestaties, heeft gevoel een grens te verleggen voor een ander, een berg te verzetten voor een zieke de overhand. In plaats van leed over ongeneselijke ziekten ontstaat vreugde over de mogelijkheid er toch wat aan te kunnen doen. We staan letterlijk op tegen het leed dat ons of anderen is overkomen. Blijft toch de vraag waarom de profeet ons waarschuwt dat God die offers niet wil. Die offers zijn een individueel gebeuren. De Thora, waarin ook de offers beschreven staan, is voor het volk bestemd. Niet elk voor zich mag godsdienstig zijn, de dienst aan God gaat over zijn volk, Jezus van Nazareth preekte de komst van zijn Koninkrijk. De God van Israël vroeg aan zijn volk een vanzelfsprekend delen van wat ze hadden met de minsten, dat oefenden ze in de offers, iedere morgen, iedere avond, dat was verder het hart van het volk. Jezus van Nazareth had het over een Koninkrijk waar de meest vooraanstaanden de minsten wilden zijn, waar het dienen heersend was. Jezus van Nazareth verzucht in het verhaal dat we vandaag gelezen had dat hij steeds nodig is en dat hij niet eeuwig daarmee kan doorgaan. Pas na zijn lijden en opstanding geeft hij zijn volgelingen de opdracht alle mensen op aarde te dopen tot de aarde voltooid zal zijn. Het mee krijgen van alle mensen op de wereld in het als vanzelfsprekend goed maken van de aarde, het uitbannen van geweld en onderdrukking, recht doen aan alle mensen en daarmee mee werken aan de schepping van de goede aarde, de aarde van God is dus ook onze opdracht. God laat nooit varen het werk dat zijn hand ooit begon, we mogen dus op God vertrouwen als we mee gaan doen, niet voor onszelf maar voor dat Koninkrijk van Jezus van Nazareth dat komt. Mee doen dus voor de toekomst, voor een toekomst van God, die toekomst ligt voor het grijpen, die toekomst is al begonnen. Doe mee dus, het werk wacht, van dan aan. Amen |
Geef een reactie