Lezen: Jesaja 40: `12-25
Romeinen 11: 16-24
Gemeente,
Deze zomer staat de brief van Paulus aan de Romeinen centraal in de lezingen. Nu schreef Paulus naar aanleiding van een conflict tussen Judeeërs die terug mochten keren naar Rome en de Heidenen die waren achtergebleven en zelf de gemeente van Jezus hadden voortgezet. Dat conflict ging over het houden van de Wet van Mozes op de Romeinse manier. Er waren regeltjes, wel 163 en die moest iedereen volgens de letter houden die bij het volk Israël wilde gaan horen. En ook al werd je volgeling van Jezus van Nazareth, die had toch de toepassing van de Thora verkondigd en als je die wilde volgen dan werd je iemand van het volk van Israël.
Paulus had zich verzet tegen die Romeinse manier van omgaan met de Thora. Volgens hem had Jezus van Nazareth door zich te laten kruisigen en op te staan uit de dood zozeer gewezen op de Liefde die het hart van de Thora vormde dat leven volgens die liefde, in Christus noemde Paulus dat, voldoende was voor de Heidenen. Als je al behoorde bij het volk Israël dan hield je je natuurlijk aan de regels van de Thora, maar ook dan legde je die nieuwe regels niet op aan de Heidenen, het volk Israël was er niet om iedereen maar regels op te leggen maar juist om iedereen te bevrijden van regels die je verhinderden van je naaste te houden als van jezelf. Dat waren regels waar mensen dood aan gaan, de regels van Christus waren de regels die leven geven.
Dan is er natuurlijk ook nog de discussie over God zelf. Heidenen waren gewend daar beelden over te hebben en verhalen waar die goden zelf de hoofdrol in speelden. In die verhalen waren de goden net mensen, je kon ze zo vergelijken met mensen die je kende en bijvoorbeeld de keizer van Rome vond dat hij zo machtig was dat hij niet alleen op een machtige God leek maar zelfs een God was, anders was hij nooit zo machtig geworden.
Dat willen we nu ook nog maar al te graag. God met iets of iemand vergelijken. We spreken over ook over de God van Israël vaak als over een mens. God woont in de hemel heet het dan, of dat dan wat duidelijk maakt, want die hemel is hoger dan de blauwe luchten en de sterretjes van goud wisten de kinderen al te zingen. God was tot verbazing van de ruimtevaarders al niet in de ruimte te vinden. Echte gelovigen hadden het gedeelte uit het boek van de Tweede Jesaja dat we vanmorgen hoorden al gelezen en al bedacht dat God daar tussen maan en aarde in elk geval niet te vinden zou zijn en ook niet verder in het heelal. Zulke menselijke maten zijn op God niet van toepassing, daarmee is God ook niet te meten, zelfs niet in lichtjaren. God gaat alle verstand te boven.
Er is een tijd geweest dat Griekse filosofen alles onder woorden wilden brengen, alles moest kunnen worden bedacht en aan regels worden onderworpen die uit het denken voortkwamen. Ook de goden moesten beantwoorden aan regels. Maar toen die regels toegepast werden op de God van Israël toen bleek die niet aan die regels te voldoen. De conclusie was zeer eenvoudig, God bestaat niet. In de tijd van de verlichting, toen de meeste natuurwetten werden ontdekt leefde het verlangen weer op om God onder woorden te kunnen brengen en de natuurwetten te ontdekken waaraan de God van Israël zou voldoen. Ook dat experiment lukte niet en opnieuw moest worden vastgesteld dat God niet bestaat.
Het onderwerp heeft heel wat opschudding veroorzaakt. Tot op de dag van vandaag. Voor atheïstische filosofen is het een dwaasheid, rare mensen die gelovigen en voor veel gelovigen is het een ergernis. Hoe kun je nu zeggen dat God niet bestaat? Die gelovigen ervaren God als een bijna tastbare werkelijkheid die met je mee gaat, die een stok en een staf is als je door een dal van diepe duisternis gaat, bij wie je je hart kunt uitstorten zodat het niet al te zeer bezwaard wordt door de dagelijkse zorgen, wiens woord een licht op je pad is, een licht dat al je beslissingen beïnvloed. Zo mogen we inderdaad in God geloven, nog sterker, zo wordt het geloof in God verkondigd. Geloven is ook een kwestie van vertrouwen en als we dat vertrouwen schenken dan merken we in ons leven dat het niet tevergeefs is.
Het bestaan van God is een vergelijking die wij mensen graag maken. Maar de Tweede Jesaja schrijft al dat God helemaal nergens mee te vergelijken is. In zijn tijd werden goden afgebeeld door kundige ambachtslieden. Prachtige kunstwerken konden worden vervaardigd die de goden afbeelden. Alleen een beeld van de God van Israël bestond niet. Jezus van Nazareth, die Gods zoon genoemd zou worden, zou veel later zeggen dat niemand God kon zien als men niet naar Jezus van Nazareth keek. Daarbij ging het dan om wat hij deed en waartoe hij opriep. In het verhaal van Israël over hun verhouding met God ging het om een verbond waarbij God zou zorgen voor dat volk en dat volk hun naaste lief zou hebben als zichzelf. Dat volk bestaat nog steeds. Dat volk ging in ballingschap maar keerde terug naar het land dat hen geschonken was. Daar schrijft deze Jesaja over en dat is voor hem een wonder.
Volken die in ballingschap gaan verdwijnen meestal in de geschiedenis. Alleen als ze op elkaar steunen, de zwaksten onder hen weten te helpen en niet de godsdienst overnemen van het land waarheen ze vervoerd zijn dan overleven ze. Wij kunnen dus ook geloven in een God die volgens de natuurwetten en de filosofie niet bestaat. We doen dat door te luisteren naar het verhaal over die God en te doen wat in het verhaal aan mensen wordt gevraagd, je naaste liefhebben als jezelf, ondanks alles. Dat kan ook vandaag weer.
Maar de grootheid van God kan ons ook zeer klein en nietig maken. Een God voor wie de mensen niet meer dan sprinkhanen zijn maakt je zelf onbeduidend. Natuurlijk kan het hoop geven dat ook machthebbers nietig zijn. Maar zou zo’n grote God jouw sores opmerken te midden van het ernstige lijden dat zo veel miljoenen mensen op de aarde overkomt?
Het kan ons dus overkomen, dat onze geest is verdoofd en dat we het even niet meer zien zitten met dat geloof. Dat gebeurt met veel mensen tegenwoordig. En dat gaat soms heel langzaam. Je gaat elke zondag naar de kerk, al jarenlang, maar het werk wordt steeds drukker, je gezin wordt groter en op zaterdag zijn er tal van uiteenlopende bezigheden. Dan komt de dag dat je ook wel eens een keer wil uitslapen. Zomaar een hele morgen op je bed wil blijven liggen. En er zijn toch ook kerkdiensten op radio en tv nietwaar?
Dan blijf je dus een keer thuis. En wat blijkt? Niemand die je mist, niemand die vraagt: “waar bleef je?”. Als je dat een paar keer is overkomen ga je steeds minder en minder en steeds weer merk je dat niemand je mist, dat niemand zich afvraagt waarom je eigenlijk zo weinig meer komt. Na een tijd is het ritme thuis zo veranderd dat er eigenlijk geen plaats meer is voor de kerkdienst op zondag. Dan ga je alleen nog met kerst, in de nacht omdat dat zo mooi is, soms met Pasen of in de vakantie, uit nieuwsgierigheid.
En dan komt de dag dat de Kerk een conferentie organiseert over de vraag waarom jij en je leeftijdgenoten eigenlijk niet meer in de kerk komen. Jonge gezinnen blijven weg, het is vele jaren geleden dat men nog kinderen in de kerk zag zitten. Zou het komen omdat die kerkdienst op zondagmorgen niet meer aansluit bij de behoeften van jonge gezinnen? Ze denken wat af, maar zich afvragen of jouw leven nog wel past bij een kerkdienst op zondag is er niet bij. Jij en je generatiegenoten, de jonge gezinnen zelf, worden niet gevraagd.
Paulus vergelijkt dat afvallen van de kerk met takken die van een boom worden gesnoeid. Er kunnen dan vreemde takken op worden geënt, maar als die niet aanslaan worden ook die weer gesnoeid. En ook die oude takken kunnen weer worden geënt, dus je kunt altijd weer terugkeren in de kerk van je jeugd, ook als je wat ouder geworden bent, ook als je gezin weer wat tot rust is gekomen. Niemand zal zeggen dat je gemist werd, niemand zal vragen waar je was als je een keer niet komt, maar ze verwelkomen je hartelijk en als je een paar keer bent geweest dan vragen ze je ook of je mee wil doen met een van de vele activiteiten die een kerk nu eenmaal heeft. Dat is het teken dat de tak die je bent inderdaad weer groeien kan op de stam van de kerk bij jou in de buurt.
Dat beeld van die boom en dat enten is vaak uitgelegd als een verwerping van het volk Israël. De christelijke gemeente kwam er voor in de plaats. Dat is niet juist, volgens Paulus was het verschil tussen de mensen uit Israël en mensen niet uit Israël verdwenen. Het was in hem zelf al verdwenen. Hij hoorde etnisch en religieus in Israël, maar kwam daar niet vandaan, hij was een Romeins burger en dat konden er in het Romeinse Rijk maar weinigen zeggen.
Het conflict dat Paulus kende tussen Joden en Heidenen kennen wij niet meer. Wij kennen eerder het conflict tussen kerkelijken en anti-kerkelijken. Die laatsten vinden dat we ons niet moeten bemoeien met de samenleving waarin zij leven. Niet met de armoede, niet met de rijkdom van enkelen, niet met de waarde van elk individueel mens die volgens kerkelijken niet als object gebruikt mag worden, niet met oorlog en vrede, niet met vrijheid en onvrijheid. Maar gelukkig zijn er nog een heleboel mensen, ook buiten de kerk, die eigenlijk wel hun naaste lief zouden willen hebben als zichzelf. Als we die nu eens kunnen overtuigen van het feit dat dat samen veel gemakkelijker gaat dan alleen, en dat dat in die kerk bij hun in de buurt eigenlijk ook nog wel zo leuk kan zijn. Misschien moeten we ze eens meevragen, uitnodigen, zodat ze geënt kunnen worden door God.
Misschien moeten we regelmatig ook de jonge gezinnen uitnodigen om eens dit kerkgebouw van binnen te bekijken en hen vragen hoe ze de band met deze gemeenschap ervaren en kunnen versterken. Niet om er als kerkelijke gemeente beter van te worden maar om het goede in ons dorp, in onze dorpsgemeenschap, te versterken.
Uiteindelijk zullen ook wij moeten bijdragen aan die aarde die zo mooi is dat God er zelf zal willen wonen, die wereld waar alle tranen gedroogd zullen zijn, die wereld die er zo uitdrukkelijk nog niet is maar waar dichters en profeten van dromen en gedroomd hebben en waarop wij blijven vertrouwen. Aan het werk dus, de akkers zijn wit om te oogsten hield Jezus zijn leerlingen voor, zo midden in de zomer mogen we dat elkaar ook voorhouden. Aan het werk.
Amen
Geef een reactie