Lezen: 1 Koningen 21
Lukas 18: 9-14
Gemeente
Een lang verhaal uit de serie verhalen over Elia die dit jaar in de aanloop naar Advent op het Oecumenisch leesrooster staan. Nu horen al die verhalen over Elia bij elkaar en het is lastig elk verhaal apart te bezien.
Waar ging het ook al weer om? Het ging over de profeet Elia en over Koning Achab. In de Bijbel wordt die Achab afgeschilderd als een buitengewone slechterik en zijn vrouw Isebel zo mogelijk als een nog grotere slechterik. Maar in de geschiedenisboekjes wordt over Achab vooral verteld hoe goed die was, hoe slim hij was getrouwd met de dochter van de Koning van Sidon, het buurrijk van Israël, hoe goed hij ook kon profiteren van een overwinning in de oorlog. Onder zijn leiding was er welvaart in Israël, was er ook vrede in Israël. Hij werd eigenlijk alleen voor de voeten gelopen door Elia die protesteerde tegen de toenemende invloed van de Baäl dienst in Israël die mee was gekomen met Isebel uit Sidon.
In de godsdienst van de Baäl was vruchtbaarheid en succes het belangrijkste. Wie rijk was geworden stond in de gunst van de goden, wie arm was was ook uit de gunst van de goden gevallen. Het is vandaag niet anders dan in de dagen van Elia, de armen hebben het immers toch aan zichzelf te wijten? Wie werkloos is kan immers altijd werk vinden, ook al zijn alle arbeidsplaatsen weggesaneerd. In zo’n klimaat is een Elia een lastpost. Die komt telkens vertellen dat de God van Israël met de armen is. Dat de rijken moeten zorgen dat de armoede verdwijnt. Dat rijkdom geen gunst van de goden is maar een opdracht van de enige God, de opdracht je naaste lief te hebben als je zelf, de opdracht de naaste te worden van de minsten.
Maar in de verhalen over Elia wordt ook verteld dat profeten niet zomaar alles konden zeggen, Elia moest vluchten naar de woestijn. We hoorden ook van een weduwe en haar zoon die bijna om kwamen van de honger, in dat prachtige land van Isebel. We zagen een tweestrijd tussen Elia en honderden profeten van Baäl om het bewijs van de machtigste God voor het volk, en Elia won, Achab had nog hard moeten lopen om niet weggespoeld te worden door de regen die die God had gezonden.
We hoorden hoe Achab wist te profiteren van een oorlog die uitdrukkelijk door de God van Israël was gewonnen. Nu is dus de vraag hoe goed of hoe slecht Achab eigenlijk was. Daarvoor moeten we het verhaal van vandaag nauwkeurig lezen. Want ook de machthebbers van vandaag maken gebruik van de taktieken die in dit verhaal gebruikt worden. We hebben het over een Koning die een paleis heeft en daarnaast een wijngaard ziet die hij als groentetuin zou kunnen gebruiken. Die koning stelt een ruil voor. Tot zover is er niks aan de hand. Dat voorstel is het goed recht van de koning. Maar de eigenaar van de wijngaard, Nabot, zijn naam betekent vruchten, weigert de akker te ruilen of te verkopen. Hij beroept zich op de verdeling door Jozua. Deze akker was bestemd om ook zijn familie, ook in moeilijke tijden, een kans op overleven te geven. Zelfs als ze die akker zouden hebben moeten verkopen uit armoede dan zouden ze die na 50 jaar weer terugkrijgen.
Dat weigeren was dus het goed recht van Nabod. Hiermee zou het verhaal afgelopen hebben moeten zijn. Maar de vrouw van Achab, Izebel, haar naam betekent Baäl prijst, liet het er niet bij zitten. De invloed van de vruchtbaarheids-godsdienst laat zich gelden. Die godsdienst van winst en profijt werkt net als vandaag de dag met list en bedrog. Of je vaardigt wetten uit die een beroep op het recht uitsluiten of moeilijker maken of je bespeelt de publieke opinie zo dat jouw zin wordt doorgedreven. Er komt in onze dagen steeds meer kritiek op griffierechten en bijdragen voor advocaten die zo hoog worden dat armen hun recht niet meer kunnen halen.
Het korten op de armen begint vaak met de dreiging van een ramp, een crisis of een oorlog op te roepen. In Israël deden ze dat in de dagen van Achab door een vastendag uit te roepen met een volksvergadering. Dan moest er wel wat aan de hand zijn. Tegenwoordig doen we dat met een persconferentie zo vlak voor het journaal waarin op plechtige toon de dreiging wordt aangekondigd. Dan komen er twee getuigen die Nabod beschuldigen van godslastering. Tegenwoordig komt er een wetenschappelijk onderzoek, of nog liever een onderzoek van veiligheidsdiensten, waarin de dreiging wordt bewezen. Dat bewijs van die veiligheidsdiensten kunnen we niet controleren, maar we moeten evengoed handelen. Ook de stadgenoten van Nabod laten zich er toe verleiden. Alsof hij massavernietigingswapens klaar had om een aanval op het paleis te laten doen. Het loopt dus slecht af met Nabod. Net als zijn stadgenoten trappen mensen er in de loop van de geschiedenis steeds weer opnieuw in. Wij zo af en toe ook.
Elia is een diplomaat, de scherpe straf die God hem opdraagt te brengen aan Koning Achab, de honden zullen jouw bloed oplikken op de plek waar ze ook het bloed van Nabod hebben opgelikt, brengt hij in keurige diplomatieke taal over. Het is niet minder effectvol. “Je hebt een moord gepleegd” is het oordeel van Elia. Zijn er soms bestuurders die zo bang zijn voor dat oordeel dat ze een onderzoek naar hun beweegredenen om mee te doen aan de oorlog tegen Irak steeds hebben tegengehouden en toen dat niet meer mogelijk was zo lang mogelijk hebben uitgesteld? Want net zomin er Godslastering was te vinden bij Nabod, daar werd hij van beschuldigd, waren er massavernietigingswapens te vinden in Irak, de reden toch om met dat land een oorlog te beginnen.
Maar dat soort fouten maken leidt in de Bijbel zelden tot een eeuwige veroordeling. Als je dat soort fouten maakt hoeft het verhaal niet slecht af te lopen. In dit geval toont Achab berouw, hij laat op gepaste wijze zien dat hij verdriet heeft, hij trok een boetekleed aan. Dat moet je letterlijk nemen, tegenwoordig is sorry zeggen ook al het boetekleed aantrekken maar dat ziet men maar even. Bij Achab kon je dat boetekleed dag en nacht zien. Achab werd heen en weer geslingerd tussen twee culturen. De cultuur van Elia, met een strenge aanbidding van de God van Israël met uitsluiting van andere goden en de cultuur van Izebel die van de God van Israël niets wil weten maar die de vruchtbaarheidsgoden van Kanaän aanbidt, de goden van winst en profijt. In de cultuur van Isebel heerste het recht van de sterkste, in de cultuur van Elia heerste het recht van de armen. Aan de cultuur van Izebel zal ook de zoon van Achab zich niet kunnen onttrekken. De grootheid waar Achab zich mee kan tonen, met belangrijke vrienden en al, is zo verleidelijk dat machthebbers daar altijd voor zullen gaan. Ook onze machthebbers vinden het maar al te mooi als ze een kwartiertje worden ontvangen op het Witte Huis in Washington, wie daar ook president is en wat voor fouten die president ook weet te maken.
Veel mensen zullen in de komende weken ook hun vraagtekens zetten bij de afsluiting van het vriendschapsjaar tussen Rusland en Nederland. Geen debat over mensenrechten, geen debat over bestrijding van de armoede in de wereld. Geen discussie over de behandeling van alle burgers in gelijke omstandigheden op gelijke manier. Maar een avondje muziek met het beste orkest van de wereld. Het etaleren van succes wordt belangrijker gevonden dan de zorg voor de minsten. Alles wordt in dienst gesteld van winst en profijt. En de vraag blijft waar uit blijkt dat ook onze Koning regeert bij de genade van de God van Israël.
Zorg voor de armen en rechtvaardigen en vrede komen dan altijd achter de zorg voor eigen eer en eigen ambitie. Wij kunnen dat onze politici verwijten maar wij kiezen ze zelf of we kiezen voor laffe angsthazen die meer oorlog veroorzaken dan ze weten te voorkomen. En ook bij die laffe angsthazen lijkt het eigen voorkomen, de kleur van het haar en de snit van het pak met de stropdas, belangrijker dan het lot van de armen in de wijken met de goedkoopste woningen en het minste onderhoud. In de Bijbel staan er voortdurend mensen op die de grootheidswaan van regeerders aan de orde stellen. Uiteindelijk zullen in het verhaal van de Bijbel gelovigen, in die beweging van heb Uw-naaste-lief-als-Uzelf, gemeenschappen vormen die zich over de hele bewoonde wereld zouden verspreiden. Bij die beweging kunnen we ons ook vandaag weer aansluiten, om machthebbers als Achab te bewegen de goede weg te gaan, de weg van gerechtigheid en vrede.
Want om recht gaat het. Het leesrooster knipt ook bij de lezingen uit het Evangelie dat Evangelie in stukjes alsof elk stukje een eigen boodschap heeft, maar soms dreigen we daardoor de eigenlijke betekenis mis te lopen. In de lezing die we vandaag hoorden over die Tollenaar en die Farizeeër is dat ook zo. Wij denken dan gauw dat het gaat om hoogmoed en nederigheid. Maar zo zit het niet, het gaat om recht en onrecht. Het sluit direct aan bij het culturele conflict waar ook Achab mee te maken had. In het stukje hiervoor had Jezus van Nazareth een gelijkenis verteld over bidden. Dat was het verhaal over een weduwe die onophoudelijk een rechter lastig viel die zich niets gelegen liet liggen aan de wet of aan de mensen. Maar ze had hem zo lang lastig gevallen dat hij uiteindelijk recht sprak om maar van haar af te zijn. Onophoudelijk bidden om recht, onophoudelijk voor dat recht van de weduwe opkomen daar gaat het dus om. En dat recht van de weduwe wordt net als het recht van Nabod op zijn wijngaard ontleend aan de Wet van de God van Israël.
In de dagen van Jezus van Nazareth waren het de tollenaars die het onrecht bedreven. Zij hadden het recht om tol te heffen gepacht van de Romeinen. Ze konden dat doen omdat zij ook het recht kregen zelf de tol vast te stellen en een flink deel van de opbrengst in eigen zak te steken. Dat was verkeerd, net zo verkeerd als Achab had gedaan. En Jezus van Nazareth schetst ons een tollenaar die net zo berouwvol was geworden als Achab. Wie het verhaal van Elia kent weet dan dat de regering van de tollenaars, en daarmee van de Romeinen, zal verdwijnen, zo niet direct dan toch in de volgende generatie. Het verhaal over het gebed van de Tollenaar brengt dus hoop.
En die Farizeeër dan? Op zich zegt die niets verkeerd. Hij buit niet uit, hij pleegt geen misdrijf, hij geeft aalmoezen. Nu was er ook een profeet die het volk had veroordeeld omdat het zich op de borst had geslagen voor de vele goede werken die het had gedaan. Het is bijna als in de cultuur van de Baäl, wie succes heeft staat in de gunst van de goden en de Farizeeër bidt eigenlijk een dankgebed voor zijn voorspoed, een voorspoed die een teken is geworden dat hij het goed doet. Hij beschouwt zijn voorspoed niet meer als een opdracht om iets te doen aan het onrecht dat de Tollenaars veroorzaken, iets te doen aan de armoede onder het volk.
Over een paar dagen gaan we de Hervorming uit 1517 herdenken. De bestrijding van het voor wat hoort wat geloof. Als het geld in het kistje klinkt het zieltje in de hemel springt had er namens de Rooms Katholieke Kerk geklonken. Maarten Luther had er mee geworsteld en had uiteindelijk in de Bijbel ontdekt dat niet de goede werken tot genade leiden maar berouw over het verkeerde dat je doet. Daarbij gaat het niet om straf en beloning zoals later veel is gedacht maar om de pijn die je voelt als je een ander ziet lijden. Het kruis waaraan Jezus onschuldig werd gehangen zien we zo vaak opnieuw opgericht voor onschuldigen dat het gelovigen pijn moet blijven doen. De opdracht voor de rijken om de armoede de wereld uit te helpen blijft. Kiezen we voor het berouw van de Tollenaar of voor de eigendunk van de Farizeeër. Het blijft vragen om onze gemeenschap een stad op een berg te maken en niet danken dat we zo’n mooie gemeenschap geworden zijn. Ook niet op Hervormingsdag. De armoede is de wereld nog niet uit. Daar mogen we nog aan werken.
Het is geen verwijt dat we er niet in geslaagd zijn sinds 1517 armoede, geweld en onderdrukking van mensen de wereld uit te helpen. Jezus zelf zei al dat we de armen altijd bij ons zouden hebben. Maar ze zijn wel de toetssteen voor een gemeenschap van volgelingen van Jezus van Nazareth. Aan de vruchten herkent men immers de boom, daar waar we om bekend staan maakt ons tot een al dan niet christelijke gemeenschap. Zijn we inderdaad zoutend zout in ons deel van de stad? Zijn we hier een stad op een berg? Noemen we ons naar Jacobus omdat we ons willen blijven herinneren dat ons geloof, dat we in genade ontvangen, dood is zonder werken, zonder de naasten lief te hebben als onszelf?
We mogen blijven werken aan een wereld zonder honger, een wereld waar alle mensen mee mogen doen, waar niemand meer sterft voor zijn tijd en waar alle tranen gedroogd zullen zijn. We zullen moeten blijven werken aan de wereld tot de dag komt dat God zijn tenten op deze aarde zal spannen. Dan is het einde van onze geschiedenis aangebroken en zal er eeuwige vrede heersen op aarde. Tot die dag komt, blijven wij de bevrijding van de armen verkondigen, in woord en daad.
Amen.
Geef een reactie