Lezen: 1 Koningen 19: 19-21
Lucas 18:1-8
Gemeente,
We hebben een prachtig spreekwoord in onze taal dat tegenwoordig maar weinig meer gebruikt wordt, het is “De aanhouder wint” Wim Kan maakte daar in een oudejaarsconference eens van “De aandeelhouder wint” om ons een spiegel voor te houden en misschien wel om duidelijk te maken dat in onze samenleving niet zozeer het recht van mensen zegeviert maar de rijkdom en de macht. De lezingen van vanmorgen roepen ons op om onophoudelijk ons met het recht van mensen te blijven bezig houden.
Elia is het eerste voorbeeld dat ons gegeven wordt. Hij duikt in de Bijbel zo maar op als profeet die kritiek heeft op Koning Achab. Nergens wordt iets verteld over de roeping van Elia, in het begin wordt er zelfs niet bij verteld dat hij zijn kritiek uit op bevel van de God van Israël of dat hij het woord des Heren doorgeeft zoals bij veel andere profeten verteld.
Het is lastig dat we soms maar van die kleine stukjes uit de Bijbel lezen. Het verhaal van Elia is een totaal verhaal. Dat hij van de Horeb weg ging en ene Elisa aantrof heeft een oorzaak en een betekenis. Wat er van die ontmoeting met Elisa verteld wordt is beter te begrijpen als je iets van de voorgeschiedenis weet.
Het verhaal in de Bijbel vertelt dat Elia leefde tegelijk met Koning Achab en volgens de Bijbel was die Achab een buitengewone slechterik. Zijn vrouw Isebel was zo mogelijk een nog grotere slechterik. Niet overigens naar de maatstaven die we ook vandaag nog aanleggen voor machtigen en rijken. Onder Achab bloeide de economie van Israël. Onder Achab was er ook vrede. Hij had met de omringende volken bondgenootschappen gesloten en met de machtigste buurvorst, de koning van Sidon, nog een sterkere band gesmeed, hij had diens dochter getrouwd. Die Elia had hem daarbij steeds voor de voeten gelopen. Als je bondgenoten hebt dan moet je toch ook de godsdiensten van die bondgenoten respecteren. Beetje lastig want die godsdiensten gingen over vruchtbaarheid. Wie het meest verdiende, wie het meest succes had, stond in aanzien bij de goden, wie tegenslag of ziekte had, misoogst meemaakte werd gestraft door de goden. De goeien waren dus de rijken en de slechten de armen. Volgens Elia had de God van Israël precies het omgekeerde gevraagd, voor de armen moest gezorgd worden en de rijken moesten zorgen dat de armoede verdween, het bestaan van armoede was dus een blaam voor de rijken. Elia had er op gewezen dat als er geen regen valt je nog zo met vruchtbaarheidsrituelen de aarde kan bewerken maar dan groeit er echt niks voor niemand niet.
Hij had dus moeten vluchten. Eerst naar de woestijn en toen het water ook daar op was vertrok hij naar Sidon om te zien wat er van arme mensen werd als je de godsdienst van Sidon volgt. Niet best dus, een weduwe en haar zoon gaan er dood aan. Alleen het delen van Elia volgens de weg van de God van Israël maakt dat het meel in de pot niet opraakt en de olie in de kruik ook niet. Het hele verhaal loopt uit op een wedstrijd van wie heeft de beste God tussen Elia en de priesters van Baäl. Elia wint, er komt weer regen en de Koning moet nog hard rennen om niet weggespoeld te worden. Voor de priesters van Baäl blijkt het een doodlopende weg te zijn. Isebel is daar zeer kwaad om, niet de mooiste staat in de gunst van de goden maar die rare woestijnbewoner met zijn bijzondere mantel. Elia vlucht weer de woestijn in en komt nu bij de Horeb.
Bij de Horeb had het volk ooit de richtlijnen voor de menselijke samenleving, de Wet van Mozes, de 10 geboden gekregen. Daar had het gebliksemd en gedonderd zo zwaar dat het hele volk er bang van geworden was. De vraag die bij de Horeb dus op komt is :Waar is God? Wanneer ontmoet je God? Is God in het lawaai van de massa, of in het vuur van een machtige toespraak of een intense praise song? Als je het verhaal van Elia op je laat inwerken dan kom je tot de ontdekking dat God alleen in de zorg voor een goede samenleving te vinden is. Want pas in een zachte bries hoort Elia in het gefluister dat wat goed is voor Israël. Niks geen hoop lawaai, niks geen God die met een bliksemschicht de wereld naar zijn hand zet. Nee in het zwakke, in een zachte bries, is die God te vinden. Daar klinkt het werk dat God van Elia vraagt.
Er moeten nieuwe koningen worden gezalfd, een voor de noordelijke buur en een voor de zuidelijke buur. Dat die noordelijke buur niet bij Israël hoort, dus geen aanbidder van de God van Israël is, doet niet ter zake. Ook door de politiek van vreemde heersers kan het plan van God met de wereld tot stand komen. De aanbidders van die vruchtbaarheidsgoden moeten de wereld uit. Al dat succesgedoe, al dat roepen om meer, om beter en om mooier moet tot zwijgen worden gebracht. Dat zijn de opdracht van God aan Elia en hij moet Elisa aan stellen als zijn opvolger. Zo mag hij terug naar Israël.
En dat kan. Als Elia terugkeert naar het volk is iedereen aan het ploegen. De strijd op de Karmel heeft weer regen gebracht en nu kan er weer voedsel voor iedereen verbouwd worden. 12 span ossen moet je niet letterlijk nemen, er waren 12 stammen in Israël en als je zoveel ossen op de akkers bezig ziet dan heb je verteld dat iedereen aan het ploegen is. Daar hoort ook Elisa bij, hij springt er als het ware uit in het verhaal. Ook de geboden van de God van Israël worden weer gevolgd want Elisa vraagt zijn vader en moeder te mogen eren. Of hij afscheid heeft genomen staat er niet bij in het verhaal. Het gaat in dit verhaal om wat anders.
Het gaat er om te delen van wat je hebt met de anderen. Elisa, de opvolger van Elia die deelt met iedereen. Hij wordt geroepen om met Elia mee te gaan en slacht zijn ossen, braad ze op het hout van zijn ploeg en verdeeld het onder zijn knechten, onder al die stammen van Israël bij wijze van spreken. Een houtstapel bouwen voor een vuur, ossen slachten en op dat vuur braden klinkt als een offer, Elisa offert alles wat hij nodig heeft om zijn deel van het volk in leven te houden. Maar hij hoeft er niet naar te streven de rijkste te worden, het meeste en het machtigste te hebben. Hij deelt met de anderen en mag er daarom vanuit gaan dat de anderen ooit met hem zullen delen als het nodig is.
Dan gaat hij dus niet mee als de rijke boer die de profeet zou kunnen sponsoren, die een profeet voor zich kan laten werken, maar als dienaar van de profeet. De mantel blijft nog even de mantel van Elia, pas helemaal aan het eind van het optreden van Elia zal Elisa de mantel toegeworpen krijgen, nu is het dienen nog aan de orde, daar begint het mee. In dit verhaal zit God dus in de zorg voor de wereld, de zorg ook voor de minsten in de wereld. Want van dat streven naar winst en profijt, naar altijd maar meer en beter, worden de armsten het eerst het slachtoffer.
En waarom is het juist nu zo belangrijk om die armen te helpen, om van je naaste te houden als van jezelf, om de naaste te willen zijn van slachtoffers die langs de weg liggen. Dat komt omdat we rijker worden als alle mensen tot hun recht komen. Die richtlijnen voor de menselijke samenleving die op de Horeb aan het volk waren gegeven waren toen bestemd voor een groep vrijgelaten slaven. Ze hadden hard moeten werken aan het bakken van tichelstenen en als er voor hen gepleit was dan werd het werk nog verzwaard. Pas door niet mee te doen aan het offeren van de eerstgeborenen, maar die in leven te houden en het bloed aan de deurpost niet van hun kinderen maar van hun lammeren te laten komen riepen ze zoveel angst voor de wraak van goden over Egypte af dat ze het land uitgejaagd waren.
Die slaven konden pas een echt volk worden als ieder lid van dat volk tot zijn of haar recht kwam, in vrijheid de kans kreeg zich te ontwikkelen, op te bloeien met de eigenschappen die men bij de geboorte al had meegekregen. Daarom zouden aan stammen bepaalde delen van het land worden aangewezen lezen we in de Boeken Jozua en Rechters, daarom zouden families een stuk land krijgen om van te kunnen leven. Daarom waren er bepalingen om zelfs de armsten de gelegenheid te geven zich te ontplooien, weduwen moeste hertrouwen bijvoorbeeld, akkers moesten bij de oogst gedeeld worden met de armen.
In die richtlijnen werd een ideale samenleving geschetst en we weten allemaal best dat het nooit ideaal is. De kansen op ontplooiing zijn ook in onze dagen voor de armen nu eenmaal kleiner als voor de rijken. Mensen in arme landen hebben nog minder kansen dan mensen in rijke landen. Voor dat recht van mensen om volwaardig en volledig mens te zijn moet je dus voortdurend opkomen.
En het komt nog steeds voor dat recht verkregen wordt door mensen die vasthoudend om het recht blijven vragen omdat de instanties die recht moeten verschaffen liever blij zijn er af te zijn. Tegenwoordig worden mensen daarbij geholpen door TV programma’s als Radar en Kassa want bedrijven willen nu eenmaal niet geportretteerd worden als bedrijven die mensen geen recht doen. Ze worden tegengewerkt door een overheid die de kosten voor toegang tot de rechtspraak zo hoog maakt dat de armen in ons land er nauwelijks of geen gebruik van kunnen maken.
Recht doen aan individuele mensen in onze samenleving is sinds de tweede helft van de vorige eeuw een item dat steeds weer om aandacht vraagt. Na de sociale rechtshulp, die inmiddels weer is weg bezuinigd, hebben we ook de Nationale Ombudsman gekregen die
er voor kan zorgen dat ook de overheid haar onderdanen recht doet. Rechtvaardig mensen behandelen is in onze samenleving de norm, we hechten er veel waarde aan. Waarom zou het dan zo weinig gebeuren?
In de eerste plaats omdat veel mensen niet om hun recht vragen. Dat is op zich jammer want vaak is het zo dat als aan één persoon recht is gedaan aan velen recht kan worden verschaft. Maar ook heeft het te maken met macht. TV programma’s en een Nationale Ombudsman zijn nodig omdat machthebbers en rijken misbruik maken van hun positie als het gaat om recht te verschaffen aan kleine mensen. Jezus van Nazareth raad aan om te blijven vragen om recht.
Bidden is voor hem kennelijk ook zorgen dat aan mensen recht wordt gedaan, want als hem gevraagd wordt wat het effect is van bidden komt hij met het verhaal over de weduwe die maar niet ophoudt. Aan het eind is er echter de vraag of er nog mensen zijn die voldoende vertrouwen hebben in het feit dat ook echt aan mensen recht kan worden gedaan. Zoals de profeten het hadden uitgedrukt die “hongeren en dorsten naar gerechtigheid”.
Dat is een vraag die aan ons wordt gesteld. Helpen wij mensen als hen onrecht wordt aangedaan of wanneer aan hen geen recht wordt gedaan? Hebben wij oog voor de bedrijven, overheden en instanties in onze eigen buurt, waar we misschien zelfs zelf werken, die mensen onvoldoende recht doen? Staan we naast mensen die geen recht worden gedaan? Hongeren en dorsten we inderdaad onophoudelijk naar gerechtigheid? In de woorden van Jezus van Nazareth: geloven we wel? Bidden we wel?
Smeken we de overheid die de weduwe afwijst om haar te helpen in het vertrouwen dat onze politici zich laten vermurwen en de armen zullen helpen als we het ze maar onophoudelijk vragen. Kloppen we op de muren van de regering met de vraag nu eindelijk de onrechtvaardige tolmuren te slopen in het vertrouwen dat wij net zo hard moeten roepen als onze broeders en zusters uit de armste landen in de wereld? Zijn we vandaag net als de
weduwe uit het verhaal? Of horen we liever bij de goddelozen van wie geen recht te verwachten is.
Het is om moedeloos van te worden soms. Elia vluchtte van de Karmel zelfs nadat hij de wedstrijd tussen de goden had gewonnen. Hij legde zich in de woestijn onder een struik om te sterven. Je kunt wel aan de gang blijven. Maar daar onder die struik was er een engel geweest die hem van brood en water had voorzien, die hem doorgestuurd had naar de Horeb. Ook wij worden er soms moedeloos van, altijd weer is er onrecht, altijd weer barsten oorlogen uit en doen mensen elkaar de meest vreselijkste dingen aan. Maar de verhalen als die over Jezus van Nazareth en Elia vertellen ons dat het door zal gaan. Je kunt het doorgeven aan een ander, je kunt het zelfs volhouden aan een kruis en door de dood heen.
Maar er zal een dag komen dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn. Een aarde waar God zelf zijn tenten zal willen spannen, waar alle tranen gedroogd zullen zijn, waar iedereen mee kan doen, war mensen een naam krijgen en geen nummer of categorie meer zijn, waar vrede heerst en niemand meer bang hoeft te zijn. Dat is de dag waarop we van dag tot dag hopen maar waarvan we zeker weten dat die dag ooit zal komen. Tot dat die dag komt mogen wij blijven werken aan de komst van die nieuwe aarde, aan dat Koninkrijk dat dan zal regeren maar waar we nu al iets van mogen laten zien. Elke dag opnieuw mag dat.
Amen
Geef een reactie