Lezen: 1 Koningen 19:1-18
Lukas 17:11-19
Gemeente
Het is vandaag de zondag voor het Werelddiakonaat en de werkgroep Zending Werelddiakonaat en Ontwikkelingssamenwerking wilde extra aandacht in deze viering voor dat werelddiakonaat. Een goede zaak want zo’n werkgroep ZWO is een permanente verkondiging van het Evangelie van Jezus van Nazareth, van de boodschap waarvoor de God van Israël zijn volk had uitgekozen, bevrijdt van de slavernij en het land dat overvloeit van melk en honing heeft geschonken. Ook uit de lezingen die we vanmorgen uit de Schriften hebben gehoord wordt dat duidelijk.
We moeten natuurlijk eerst weten wat dat Werelddiakonaat nu eigenlijk is. Het staat daar zo parmantig tussen de Zending en de Ontwikkelingssamenwerking maar kennelijk is Werelddiakonaat iets anders als Zending maar ook iets anders als Ontwikkelingssamenwerking. In de Protestantse Kerk Nederland valt het Werelddiakonaat onder de afdeling Kerk in Actie. We komen dus ook hier in Ouderkerk aan de Amstel in beweging als we doen aan Werelddiakonaat. Het diakonaat is volgens Handelingen de kerk binnengekomen toen de Griekssprekende weduwen in Jeruzalem klaagden dat ze minder kregen dan de Aramees sprekende weduwen in de beweging van de Weg, zoals de Christelijke Kerk genoemd werd. Zeven diakenen werden toen gekozen om voor hen te zorgen en om aan de Griekssprekenden het Evangelie te verkondigen. Want van begin af gingen woord en daad tesamen. De eerste diaken die daar het slachtoffer van werd was Stephanus die zo vurig stond te preken bij de Tempel dat hij uiteindelijk gestenigd werd. Filipus schaamde zich als diaken niet om een hoge reiziger onderweg aan te spreken en hem een les in de betekenis van het boek van de profeet Jesaja te geven.
Dat het Werelddiakonaat tussen Zending en Ontwikkelingssamenwerking in staat is dus niet zo vreemd. Het is verkondiging door de daad, niet exclusief voor christenen en ook niet om zieltjes te winnen als voorwaarde voor hulp maar om iets te laten zien van de komst van het Koninkrijk van God, het koninkrijk van recht en gerechtigheid.
En om recht en gerechtigheid gaat het. Dat zou je niet zeggen als je de lezingen van vanmorgen hoort. Vooral de lezing over de profeet Elia druipt als het ware van het bloed. Niet meer dan 7 duizend inwoners van Israël zullen er over blijven wordt aan Elia beloofd. Maar dan is het jammer dat we die verhalen altijd in kleine stukjes lezen. Het zal duidelijk zijn dat het verhaal gaat over een strijd tussen het koningshuis en de profeten van de God van Israël. Koning Achab had Israël economisch uit het slop getrokken door gunstige handelsovereenskomsten te sluiten met omringende volken. Eén verbond was wel heel sterk en dat was met Sidon, daar had hij de dochter van de Koning van Sidon getrouwd, Isebel. Maar de prijs van al dat verbondsluiten met Koningen was dat de godsdiensten van de Koningen van Kanaaän geen strobreed in de weg mocht worden gelegd. Zo sloop in de loop van de tijd de aanbidding van Baäl en Asjeera het land binnen. Dat stond wel deftig.
Het is als in onze dagen ook bij ons bepalen de goden van winst en profijt hoe onze samenleving er moet uit zien. Als er op zondag verdiend kan worden in winkels dan moeten de winkels op zondag open. Heel langzaam worden we slaaf gemaakt van werken en consumeren. Niet meer de zorg voor de armen, voor de minsten staat voorop, maar het behalen van winst. Zelfs de ontwikkelingssamenwerking van ons land is samengevoegd met het ministerie van Buitenlandse Handel, de hulp aan de armen moet ons zichtbaar materieel rijker maken. Dat we er het Koninkrijk van God meer dichterbij zouden kunnen halen en daardoor geestelijk rijker worden telt in ons land niet meer. De kansel is niet de plaats om aan partijpolitiek te doen maar u zou eens moeten uitzoeken welke politieke partij nog pleit voor verhoging van de ontwikkelingssamenwerking.
Elia was op zoek gegaan naar het effect van de politiek van Achab. Hij had er al voor gewaarschuwd dat als de regen zou wegblijven het snel over zou zijn met de vruchtbaarheid van het land. En in de woestijn aan de oever van een beek had hij gemerkt dat de raven langzaamaan geen vlees meer konden brengen. In het buitenland, in het Sidon van Isebel had hij gemerkt dat het lot van de minsten zeker niet beter was dan onder de Wet van Mozes. Daar had hij een weduwe ontmoet in Sarfat die ondanks alle rijkdom van Sidon op het punt stond met haar zoon van honger te sterven. Alleen de godsman uit Israël en de God van Israël hadden gezorgd dat het meel in de pot en de olie in de kruik niet opraakten. Dat was nog eens hulp in hongersnood ver voordat wij er ooit aan hadden gedacht. De Bijbel geeft ons nu eenmaal het voorbeeld.
Elia was uiteindelijk een wedstrijd aangegaan over de vraag wie de beste God diende, die van de priesters van de Baäl of die van de God van Israël. Op de berg Karmel had Elia, had de God van Israël gewonnen en de priesters van de Baäl hadden de dood gevonden. Achab had nog hart moeten rennen om niet weggespoeld te worden door al het regenwater dat de God van Israël had gezonden. Maar de God van Israël had niet de erkenning gekregen waarop Elia had gehoopt. Hij had zelfs moeten vluchten voor de doodsbedreiging van Isebel. En dan had de God van Israël hem laten zien waar je op moet letten als je afgoden wil bestrijden.
Toen Mozes met het volk bij de Horeb de richtlijnen voor de menselijke samenleving had ontvangen was dat gepaard gegaan met donderwolken en het geluid van een storm. Het antwoord van het volk was het maken en aanbidden van het Gouden Kalf geweest. Maar op diezelfde berg kon God ook verschijnen in het ruisen van de wind, in de stilte.
De verandering zou komen van koningen, soms van Heidense volken, die de zucht naar winst en profijt, die de aanbidding van de Baäl zat waren en daartegen in verzet zouden komen, die zou Elia moeten zalven. En het leven van Elia was niet lang genoeg om het woord van God te verkondigen, daarom moest Elia al zijn opvolger Elisa inwerken.
Zo moeten ook wij niet denken dat we de armoede in de wereld wel even zouden oplossen. In de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw leek het er wel eens op dat mensen dachten dat ze het nog mee zouden maken. Dat ze zouden beleven dat op de aarde geen honger meer zou zijn, dat alle oorlogen een einde hadden gevonden, dat er voor de armsten op de wereld zo gezorgd zou worden dat er geen armoede meer zou zijn. Dat lukte niet. De landen in de Verenigde Naties besloten toen dat rond de eeuwwisseling de armoede verdwenen zou moeten zijn, de mileniumdoelen werden daarvoor opgesteld. Maar ook dat zou niet lukken. De Bijbel had ons immers geleerd dat de armen altijd bij ons zouden zijn. Dat is niet bedoeld om er mee op te houden, om te denken dat het geen zin heeft door te gaan met iets van het Rijk van God te laten zien. Het vliegt je wel eens aan zoals de wanhoop bezit had genomen van Elia.
Maar de God van Israël had hem laten zien dat ook in stilte het werk van Gods Rijk doorgaat, dat je dat ook door moet durven geven aan je opvolgers. Jezus van Nazareth liet zijn leerlingen zien dat mensen zelf ook wel vergeten God te prijzen voor het goede dat hen overkwam. Dat de dank uit onverwachte hoek kan komen en dat je daar gevoelig voor moet zijn.
De Samaritanen werden door de Joden als Heidenen beschouwd, ondanks het feit dat ze ook de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel, de Torah onderhielden, ondanks het feit dat ze eigen Heiligdommen hadden waar de God van Israël werd vereerd. Ze erkenden de profeten en geschriften als de Psalmen niet en waren ooit ook getrouwd met hun heidense buren. Kortom ze deugden niet. Maar als er tien lijders aan huidvraat genezen worden dan houden er negen zich aan de wet dat ze zich door de priesters moeten laten keuren, slechts één denkt ook aan de dankbaarheid. Die dankbaarheid maakt dat je op mag staan tegen het onrecht en de onderdrukking. Het geloof dat het kan, dat het moet zal je behouden voor dat nieuwe Rijk dat komt. Zo mogen wij ook vasthouden aan de plicht voor diakonie, in woord en daad verkondigen van de bevrijding van de armen zoals Lucas dat noemde toen Jezus de 70 volgegelingen had uitgezonden. Jezus zou zijn volgelingen uiteindelijk uitzenden tot aan de einden der aarde. Daaraan hebben wij het werelddiakonaat te danken.
Lang werd die huidvraat aangezien voor melaatsheid maar de laatste jaren wordt aan die vertaling toch wat getwijfeld. De Naardense Bijbel blijft overigens huidvraat wel vertalen met melaatsheid. Hoe het ook zij, het was een ziekte die al voorkwam in de wetten van Mozes. En melaatsheid is tegenwoordig de zorg voor de Leprastichting die onze steun ook waard is.
In de wetten van Mozes stond dat mensen die genezen waren zich aan de Priester moesten laten zien. Die Priester kon ze dan weer hun plaats in de samenleving teruggeven. Die plaats waren ze kwijt geraakt zolang ze besmet waren met de huidvraat. Maar een Samaritaan, dat was iemand van verdachte komaf, die werden niet tot de Joden gerekend, dat was een vreemdeling. En vreemdelingen hoefden zich helemaal niet aan de Priester te laten zien. Dat nu stelt Jezus van Nazareth ter discussie. Volgens de wetten van Mozes hadden vreemdelingen immers ook hun rechtmatige plaats in de samenleving. Je moest ze zelfs uitnodigen bij de religieuze maaltijden die je op de feestdagen met je familie, de tempelbedienden en de armen moest houden.
Waarom zouden die Priesters dan ook de vreemdelingen niet hun rechtmatige plaats in de samenleving kunnen teruggeven? Ooit had een profeet zelfs een vijandige krijgsheer die met huidvraat was besmet de huidvraat van zich af laten wassen in de Jordaan en hem een nieuwe plaats in de samenleving gegeven. Dat afwassen leek toen al wel wat op de doop die ook Johannes de Doper bij de Jordaan gepredikt had. Een nieuw leven begon voor mensen die het op een andere manier wilden proberen. En de mensen met de huidvraat wilden zeker een ander leven dan dat als buitengeslotenen. Zijn wij in onze dagen nu anders dan de 9 die niet terugkeerden bij Jezus van Nazareth?
Als je de kranten leest en de TV kijkt konden we daar wel eens heel sterk aan moeten twijfelen. Wij bekijken mensen van een andere komaf als de traditioneel Nederlandse toch ook als vreemdelingen, als mensen die buitengesloten zijn. Hoe vaak hoor je Nederlandse jongens met Marokaanse ouders niet bestempelen als “vervelende Marokaantjes” in plaats van als “lastige hangjongeren”. Die “Marokaantjes” gaan zich dus als buitengeslotenen gedragen en houden zich aan geen enkele wet of regel meer. Waarom zouden ze ook, ze horen niet bij de Marokaanse samenleving, daar weten ze de weg niet, maar ze mogen ook niet bij onze samenleving horen. Jezus van Nazareth wijst ons een andere weg, die traditie levert meer op.
Dat Werelddiakonaat begint dus bij ons eigen huis. Ook wij hebben de Samaritanen in ons midden, gelovigen die niet in de Hebreeuwse Bijbel en in de Christelijke Bijbel geloven maar hun God wel belijden als dezelfde God van Joden en Christenen. Als het dezelfde God is mogen we samen optrekken tegen onrecht, tegen armoede, tegen geweld en voor delen met elkaar en zorgen dat elk mens tot zijn of haar recht komt, kan opbloeien zoals God die mens op ons pad gezonden heeft.
De organisatie die de PKN in leven heeft geroepen voor diakonie, werelddiakonaat en ontwikkelingssamenwerking heet Kerk in Actie. Die organisatie organiseert van alles maar zamelt ook geld in. De kerk ziet er speciaal op toe dat het daar eerlijk aan toe gaat, hoewel ook de inkomens van de leiding net zo ter discussie staan als in overheidsbedrijven, semi overheidsbedrijven , en instellingen voor goede doelen. Die discussie is er misschien een teken van dat de verschillen in inkomens tussen de rijksten en de armsten in ons land te groot geworden zijn. Ook als Kerk mogen we in de praktische uitvoering van ons werk laten zien hoe dat in het Koninkrijk van God zou toegaan, de Bijbel geeft ook aan hoe het zit met de beloning van de arbeiders in de wijngaard. Maar geen macht of kracht mag en kan ons afhouden van de Liefde van Christus. Die liefde drijft ons voor in de zorg voor de minsten omdat we zeker weten dat wat we de minsten hebben aangedaan ook hem hebben aangedaan.
Zo denken we vandaag speciaal ook aan mensen in Uganda. Jarenlang werd dat land geteisterd door een burgeroorlog. Bevolkingsgroepen die misschien vanouds niet bij elkaar hoorden werden tegen elkaar opgezet als zouden ze niet in één land kunnen wonen. De mensen die de leiding hadden bij dat ophitsen zijn inmiddels ook door het Internationale Strafhof veroordeeld.
De zorg die we tegenwoordig in het Werelddiakonaat tot uiting brengen is niet meer zielig een hoopje geld sturen waarmee goedbetaalde westerse deskundigen dan de arme bevolking kunnen leren hoe de welvaart van het westen te bereiken is. Het project dat op deze zondag voor het Werelddiakonaat centraal staat brengt dat tot uiting. Na de jarenlange burgeroorlog, keren de mensen in Noord-Uganda langzamerhand weer terug naar hun dorpen. Hun huizen zijn verwoest, het land is onherkenbaar veranderd door de oorlog en de langdurige droogte. Ze proberen hun leven weer op te bouwen.
NECPA, de North East Chili Producers Association helpt hen daarbij. Het geheim van NECPA is de chilipeper. Een klein gewas, arbeidsintensief, maar sterk. Op de markt leveren chilipepers een goede prijs op. NECPA leert de boeren, vooral vrouwen, hoe ze de chilipepers kunnen telen, drogen en verkopen. Bij NECPA krijgen ze bovendien onderwijs over voeding en verzorging.
NECPA-directeur Helen Acham is trots op de gezinnen met wie ze werkt. “We begonnen alleen met vrouwen, maar nu werken wij met 10.000 huishoudens. Samen produceren zij meer dan 500 ton chilipepers. Ze verbouwen ook koffie, mais en sojabonen. Ook steeds meer mannen raken betrokken bij NECPA.”
Volgens mij maai ik nu het gras voor de voeten weg van de werkgroep ZWO die bij de collecte nog een toelichting op dit collectedoel geeft. Maar dan herhalen ze het maar, het kan niet genoeg benadrukt worden dat we vandaag hier een samenwerking aangaan met een eigen organisatie in Uganda die er op uit is hun eigen niveau van welvaart en welzijn te bereiken. Dat niveau is pas bereikt als er een samenleving is waarin iedereen mee kan doen, waar ook voor de zwaksten en minsten gezorgd kan worden.
Met die zorg mogen we doorgaan tot de jongste dag, tot God zijn tenten op aarde zal spannen en alle tranen gewist zullen zijn, de dag dat de dood niet meer regeert en er geen honger of geweld meer gekend zal worden. Tot die dag zijn wij bezig met in woord en daad
de komst van het Koninkrijk te verkondigen, met Zending, Werelddiakonaat en Ontwikkelingssamenwerking en we geven het door aan komende generaties, net als Elia deed. .
Amen.
Geef een reactie