Lezen : Numeri 27: 12-23
Johannes 10: 22-30
Gemeente,
Vandaag is de zondag Jubilate, de zondag van het juichen. Vanouds klinken op deze zondag de verhalen van de Goede Herder. Het gemeenschappelijk leesrooster heeft voor deze zondag Jubilate gekozen voor de opvolging van Mozes, een herder bij uitstek, en de uitspraken van Jezus van Nazareth over de manier waarop hij voor zijn schapen zorgt. Die zondag met verhalen over de Goede Herder leverde vroeger nogal eens romantische beelden op van vrolijke herders en herderinnetjes die hun tijd verdeden met het spelen met zacht wollen schaapjes met witte voetjes, van die schaapjes die hun melk zo zoetjes dronken. Tegenwoordig kijken we er wat minder romantisch tegenaan. Herders worden bedreigd met ontslag of faillissement omdat we op het onderhoud van de natuur willen bezuinigen.
Maar de keus van de lezingen voor vandaag is het meest opvallend in het licht van de komende troonswisseling. Nog negen dagen en dan is het zover, dan draagt Koningin Beatrix het ambt van staatshoofd over op haar zoon Willem Alexander. Toen een aantal jaren geleden de opstellers van het Gemeenschappelijk leesrooster de lezingen voor deze zondag kozen konden ze onmogelijk voorzien dat het in de kerken over de Goede Herder zou gaan aan de vooravond van de inhuldiging van Willem Alexander en de abdicatie van Beatrix.
Nu is het Koningschap in Nederland een symbool. Politieke betekenis heeft ons Koningshuis niet echt. Er wordt ons ook niet gevraagd wat voor soort staatshoofd we willen hebben. Laat staan dat we uit verschillende kandidaten de beste zouden mogen kiezen, er was dit keer ook geen referendum over de vraag of we een erfelijk koningschap wel vinden passen in de eenentwintigste eeuw. We moeten het overlaten aan de natuur. Uit de kinderen van het Staatshoofd komt in een aantal decennia het volgende staatshoofd naar voren. Maar die inhuldiging geeft ons natuurlijk wel een mooie aanleiding om eens na te denken over het soort regering dat we zouden willen als we de Bijbel zouden willen volgen in deze moderne tijd. We werden immers wel gevraagd om onze dromen voor de Koning en voor ons land onder woorden te brengen. En de dromen over een betere wereld brengen we zondag aan zondag in onze erediensten onder woorden omdat we nu eenmaal geloven in de komst van een betere wereld, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar alle tranen gedroogd zullen zijn en de dood niet meer heerst.
Laten we daarom vanmorgen eerst eens kijken naar wat het boek Numeri daarover te zeggen heeft. We lazen daarin het verhaal over de opvolging van Mozes.
Mozes had met veel moeite zijn volk uit Egypte geleid de woestijn in. Aanvankelijk om drie dagen te offeren aan de God van Israël maar uiteindelijk hadden de Egyptenaren tegen hun zin de slaven uit het land gejaagd omdat hun goden het offer van de eerstgeborene vroegen en die Hebreeën in plaats van de eerstgeborene een Lam offerden, het vlees opaten en het bloed aan de deuren smeerden als teken dat het offer gebracht was. Nu was Mozes aan de rand van het beloofde land gekomen en mocht hij het land ook zien. Hij beklom daartoe een hoge muur, tenminste, als je vanuit Israel over de Jordaan kijkt dan rijst het Abarimgebergte daar op als een hoge muur.
Het moet voor Mozes even slikken geweest zijn daar. Zijn hele leven was hij bezig de dood van Egypte te ontlopen, zijn volk te bevrijden uit de slavernij en hen door de woestijn te leiden naar het land overvloeiende van melk en honing. Onderweg hadden ze tal van problemen getrotseerd. Een onwillige Farao die met al zijn strijdwagens was gebleven in de Rode Zee, morrende Israelieten, vijandige stammen en natuurlijk de woestijn zelf.
Onderweg was ook de Wet van de Woestijn ontdekt, een complete set richtlijnen voor een menselijke samenleving. Het volk had geleerd dat er maar één God was en dat dienen van die God betekent dat je je naaste lief hebt als jezelf, dat je in de woestijn niet kunt overleven als je niet onvoorwaardelijk op elkaar kunt bouwen. Daarom ook mocht Mozes het beloofde land niet in. Op één moment had hij zich boven het volk gesteld, gedaan of hij beter was en macht had om het volk te drinken te geven. Hij had zich opgesteld of hij God zelf was.
Nu wordt hij weer gelijk aan het volk. Hij vraagt om een opvolger te mogen aanstellen en wel iemand die in staat zal zijn het volk te leiden in de strijd die nodig zal zijn om het land Israel in bezit te nemen.
Het wordt Jozua, één van de verkenners die al eerder dat beloofde land hadden verkend en die bewezen had niet bang te zijn, zelfs niet voor de reuzen die ze waren tegengekomen, maar op God te vertrouwen. Als de liefde zegt dat delen het meest rechtvaardig is, dan is dat het ook en dan zijn degenen die niet willen delen in het ongelijk.
De overdracht van de macht gaat onder leiding van de Priester, de opvolger van Aaron, die de positie van Priester van Aäron had geërfd. Die Priester spreekt recht en gaat over de uitleg van de Wet. Het verschil tussen Priester en Leider was dat de Priester door God geroepen was, van nature tot Priester was bestemd, en de Leider aangesteld werd op voordracht van het volk, hier vertegenwoordigd door Mozes. Zo is het tot onze dagen in de landen van de democratie. De rechterlijke macht is onafhankelijk en de leiders van de staat worden gekozen door het volk. Soms proberen leiders daar onder uit te komen, maar als we blijven lezen in de Bijbel zullen we elke keer herinnerd worden aan hoe het ook al weer behoort te zijn, een leider is er voor het volk en het volk niet voor de leider.
Ook in de discussie die Jezus van Nazareth voert in de Tempel te Jeruzalem wordt dat duidelijk. Hij werpt zich op als beschermer van zijn volgelingen en niet als heerser over zijn volgelingen die als ruil voor dat heersen een luxe leventje krijgt.
Het verhaal begint bij het feest van de Tempelwijding. Nu was de Tempel in Jeruzalem eigenlijk een raar gebouw. In een Tempel kwam je immers een God aanbidden, daar waren Priesters die de rituelen voor die God in stand hielden en er stond een groot beeld van de God waaraan de Tempel was geweid. De Tempel in Jeruzalem was iets heel anders. Daar stond geen beeld van de God van Israël. Daar mocht zelfs geen beeld staan. Iedere keer als de Romeinen probeerden er beelden neer te zetten, van hun keizer of van een god, dan kwam er weer opstand. Er werden wel offers gebracht, maar dat deden de gelovigen zelf en de priesters en de levieten aten die offers op, ze leefden er van. Ze aten niet stiekum in het verborgene de offers op, zoals dat in de Tempels van de Heidenen gebeurde, het was juist de bedoeling dat ze het vlees van de offers en het brood dat werd geofferd ook opaten. Alleen het bloed dat werd over het altaar gesprenkeld, in het bloed zat immers het leven dat door God was geschonken en dat nu weer naar God kon terugkeren. Dat openlijk eten van offervlees was voor de Heidenen iets godslasterlijks, je moest je god immers in leven houden door de offers.
Die Tempel vormde dus net zo’n uitzondering op de regel als onze Nieuwe Kerk in Amsterdam. Die Nieuwe Kerk is namelijk geen kerk meer, daar komt niet een gemeente bijeen om zich te wijden aan het woord van God. Die Nieuwe Kerk is voor tentoonstellingen en af en toe voor de Staat, als er weer iets bijzonders gebeurt, de inhuldiging van een nieuwe vorst of een huwelijk waardoor het Koninklijk huis een nieuw lid krijgt. Wat over negen dagen in de Nieuwe Kerk in Amsterdam plaatsvindt is dan ook geen kerkdienst maar een vergadering van de Eerste en Tweede kamer van ons Parlement. En als er klinkt “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig” Dan is dat geen gebed maar een bezegeling van de belofte de aardse Koning trouw te zijn. Er zijn dan ook leden van het Parlement die dat niet zullen meemaken, die weigeren aan een persoon trouw te beloven, ze blijven trouw aan de grondwet en aan de wetten van het land die volgens democratische procedures tot stand zijn gekomen.
In de Tempel in Jeruzalem werd oorspronkelijk de Wet van de God van Israël bewaard. Niet een Wet zoals wij wetten hebben die altijd overal op dezelfde manier van toepassing zijn, maar een Wet die geld als richtlijn voor een menselijke samenleving en waardoor je in beweging moet komen om die menselijke samenleving ook tot stand te brengen.
Dat begint volgens het boek Deuteronomium in de Tempel door er een maaltijd te houden met de familie, de priesters en levieten, je knechten, je slaven en slavinnen, de armen uit je omgeving en de vreemdelingen die bij je wonen. Een dergelijke maaltijd moest je drie maal per jaar houden. De offers die je bracht, ’s morgens en ’s avonds, als je vrede had weten te stichten of bij bijzondere gelegenheden, waren tekenen dat je bereid was te delen van al wat je bezat. Die hele Wet uit de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel laat zich dan ook samenvatten als dat je God lief moet hebben boven alles en dat je dat doet door je naaste lief te hebben als jezelf.
Het feest dat Jezus hier vierde kennen wij nog als het Chanoeka feest. Het gaat terug op het verhaal over de opstand van de Makkabeeën tegen de verplichting om in de Tempel in Jeruzalem een beeld van Zeus te aanbidden. Judas de Makkabeeër reinigt de Tempel van alle Heidense invloeden en ontsteekt weer het licht dat symbool staat voor het Licht dat voor ons een licht op ons pad is, waardoor duidelijk is welke richting we moeten gaan, de richting van de armen, en welke stappen we moeten zetten, delen en zorgen voor de naaste. De boeken over de Makkabeeën zijn niet in de Bijbel opgenomen, ze zijn apocrief, dat wil zeggen dat ze het waard zijn om te lezen maar niet het gezag hebben dat Bijbelboeken wel hebben.
Dat Jezus in de Zuilengang van Salomo wandelt heeft ook een bijzondere betekenis. Het wijst terug op Salomo de Zoon van David, gezalfd koning die de Tempel bouwde. In de tijd dat Johannes zijn Evangelie schreef was de Tempel opnieuw verwoest. Die verwoesting was in het jaar 70. De Zuilengang van Salomo wijst ook op de gezalfde Hogepriester die zijn verblijf had bij die zuilengang.
De vraag die aan Jezus wordt gesteld is dan ook wanneer Jezus zijn messiaans koningschap op zich zal nemen en de Tempel in Jeruzalem zal herbouwen. De bevrijder van Israël, de Messias zal immers het Rijk van Koning David herstellen? Maar zoals ze gesteld wordt is het de vraag die Israël stelde aan Samuël, geef ons een Koning zoals de Heidenen hebben opdat onze vijanden verslagen worden. Johannes had al een paar keer beschreven hoe Jezus het koningschap ontvluchtte, na de spijziging van de vijfduizend bijvoorbeeld.
Jezus van Nazareth is niet een Koning zoals de Heidenen die wensen. Hij is geen koning die met pracht en praal en met een hermelijnen mantel ingehuldigd wordt te midden van de machtigen van de natie. Een Koning waarvoor speciale militaire uniformen zijn ontworpen die hem als Koning herkenbaar maken. Als we in Jezus zo’n Koning zoeken dan geloven we niet echt in de Christus. Hij reed zijn stad binnen op een ezel en werd gekroond met een doornenkroon. Hij werd ingehuldigd aan een kruis, boven zijn hoofd een bordje met het opschrift “Koning der Joden”.
Het soort Koning dat Jezus van Nazareth is en wil zijn blijkt uit zijn daden. Hij die de lammen lopen laat, de blinden laat zien, de hongerigen voedt, de dorstigen laaft en de naakten kleed, die zich bekommerd om zijn medemensen zoals de profeet Jesaja had geschreven. De lezers van Johannes weten ook van het lijden en sterven van Jezus, toen hij weigerde zijn volgelingen oorlog te laten voeren tegen hen die hem gevangen namen, zelfs een gewonde nog genas toen hij al gevangen was, die bad voor zijn vervolgers, die een mede veroordeelde troostte en meenam naar het Paradijs, die zijn moeder nog troostte voor hij stierf door haar een andere zoon te geven. Die consequent volgehouden liefde voor de mensen had pas echt iets koninklijks. Dat is de herder die alles in de steek weet te laten om zijn schapen in leven te houden, die vecht met beren en leeuwen, zoals over David werd geschreven, die nooit zijn schapen zal opgeven en zijn leven zal geven voor zijn schapen. Een herder, een koning naar Gods hart, zo heeft God de herder van zijn volk, de Koning, gewild, daarin vallen God en deze Messias samen.
Zo mogen wij dus ook naar onze nieuwe Koning kijken. Zal ook hij afstand nemen van alle pracht en praal? Zal hij zich ook richten op de minsten in onze samenleving, de weduwe en de wees? Zal hij ook zijn voedsel weten te delen met de hongerigen in deze wereld, de gevangenen bevrijden en werkelijk vrede stichten? Het valt van de arme Willem Alexander niet te verwachten. Onze samenleving is immers vergeven van idols en van wedstrijdjes wie de beste, de mooiste, de meest opvallende is? Maar we kunnen de nieuwe koning helpen. Paulus schrijft dat net als Christus samen kan vallen met God, wij kunnen samenvallen met Christus, wij zijn dan een volk van Koningen en Priesters. Wij zijn immers geroepen om het goede te doen en niet dan het goede, wij zijn geroepen om het kwade te bestrijden met het goede. Zo kunnen we onze Koning ten voorbeeld zijn, ook hij heeft in onze Kerk belijdenis van zijn geloof afgelegd. De inhuldiging van onze nieuwe Koning over 9 dagen en het feest dat wij mee zullen vieren houdt dus ook voor ons een opdracht in. Wij nemen de opdracht op ons om de Weg van onze Koning na te volgen, om te bouwen aan het Koninkrijk van God, elke dag opnieuw tot hij komt.
Op die manier stuurt Mozes ons vanmorgen op weg met de opdracht die hij Jozua had gegeven. Voortdurend luisterend naar de Priesters die de Wet van de God van Israël bezaten het volk brengen in het land dat overvloeit van melk en honing. En dat land kan overvloeien omdat het volk bereid is te delen, te zorgen dat de hongerigen gevoed, de naakten gekleed, de dorstigen gelaafd worden en dat de armen zonder huis een woning krijgen. Onze bevrijder, onze messias de Christus kwam voor alle volken op aarde, wij zullen dus moeten werken aan een wereld waar vrede heerst en iedereen genoeg heeft. Daar zetten wij dan ook onze nieuwe Koning voor in. Tot dat de echte Koning van de wereld zelf komt om zijn tenten hier op aarde te spannen. Tot de dag dat alle tranen gedroogd zullen zijn en de dood niet meer heerst, tot die dag blijven wij aan die aarde werken.
Amen.
Geef een reactie