Lezen: Deuronomium 5:6-21
Lucas 4: 1-13
Gemeente
We trekken vandaag met de kerk de woestijn in. Het zijn de traditionele lezingen voor de eerste zondag van de 40 dagentijd. En voor ons gevoel zou dat van die woestijn best kunnen kloppen. Bij onze Rooms Katholieke broeders en zusters heet die 40 dagentijd de vastentijd. Jezelf onthouden van overvloed en luxe en een aantal weken sober leven. En in deze tijd van luxe is ook in Protestantse Kring de populariteit van het vasten toegenomen. Niet met een aantal strakke regels van wat wel of wat niet mag maar als een individuele zoektocht naar wat luxe is en misschien eigenlijk overbodig en wat je van je eigen overvloed opzij kan zetten om te delen met een ander. Het beeld van een kale woestijn helpt ons daarbij. Daar is eten en drinken schaars, daar moet je zuinig zijn op alles wat je bij je hebt. Daar is soberheid van levensbelang. Niemand weet immers hoe lang je wel niet in de woestijn rond zal moeten dwalen? Voor ons is die tijd en is het doel bekend. We gaan in 40 dagen naar Pasen. De zondagen tellen we niet mee, dat zijn rust en feestdagen, dan ontmoeten we elkaar en horen we de verhalen die ons door de 40 dagen heen moeten helpen. Het doel is Pasen, dan vieren we dat de dood niet het laatste woord heeft. Dan vieren we dat de dode woestijn zal bloeien als een roos en zoveel vrucht zal dragen dat lammen lopen en blinden zien, dat hongerigen gevoed worden en naakten gekleed. Met dat doel voor ogen gaan we op weg.
Het negatieve beeld van de woestijn is heel menselijk. Op allerlei plaatsen in de Bijbel vinden we dat beeld dan ook bevestigd. Maar de God van Israël heeft de hinderlijke gewoonte om door onze beelden heen te breken en onze verhalen om te keren. Vanmorgen hebben we dat gelezen in het boek Deuteronomium. Daar midden in de woestijn ontdekt het volk Israël hoe je eigenlijk volk moet zijn en komt de God van Israël met richtlijnen voor een menselijke samenleving. Juist in de woestijn kunnen ze daar ervaring mee opdoen.
In de woestijn is immers alles voorlopig, niet anders dan het zand waaruit deze wereld is opgebouwd, zand dat voortdurend verschuift, vindplaatsen van vroeger onzichtbaar maakt voor lateren. De bron die vandaag water gaf zal morgen wel weer elders stromen en het brood dat aan kwam waaien is alleen goed voor deze dag. Zo leer je nog eens leven, maar niet in heilige veilige huisjes doch altijd slechts voor een moment in een dunne open tent, zo gespannen, zo verplaatst, zo beschuttend als voorlopig.
In de woestijn kun je zalig spelen. Ruimte genoeg en reden te over: met je vingers in het zand, ontwerpen tekenen voor later, met huizen, bomen en beestjes en met mensen van allerlei slag; of een beeld van een land scheppen met grote en zwierige lijnen, rivieren trekken, grenzen uitwissen. Rozen kweken, zij het nu nog van papier. En ’s avonds bij het open vuur kun je de oude verhalen vertellen van mensen ver voor jouw tijd, die hier vroeger hetzelfde deden en zich oefenden in een leven dat zij nu breeduit leiden in het land achter de horizon waar ze verkennertje spelen.
Tijd dus om je de spelregels voor een goed leven nog eens in herinnering te brengen. Ze staan ook in het boek Exodus maar hier in het boek Deuteronomium staan ze nog eens op een iets andere manier geformuleerd. Het gaat dus niet om het soort juridisch zorgvuldig bij elkaar gezochte formuleringen waaraan elk gedrag op dezelfde manier getoetst kan worden. Het gaat dus niet om het soort wetten die in dikke wetboeken zijn gevat en waarmee onze rechters zich mee bezig houden. Het gaat om de spelregels voor een goed leven, het zijn de spelregels voor een menselijke samenleving. Het gaat dus om spelregels van bevrijding.
Wij moeten ons iedere keer als het om de spelregels uit de Bijbel gaan realiseren dat we doordrenkt zijn van een heidens denken over recht en onrecht. Ons rechtstelsel is gebaseerd op het Romeinse Recht. Elke rechtsregel is altijd onder alle omstandigheden voor iedereen op dezelfde manier toepasbaar. Dat is niet het recht zoals het in de Bijbel wordt gepresenteerd. Daar gaat het er om dat elk mens tot zijn of haar recht komt. Daar gaat het er om dat aan mensen recht wordt gedaan. Daar gaat het er om dat mensen door de spelregels voor een menselijke samenleving de kans krijgen volwaardig mens te zijn.
Daarbij geldt ook nog dat aan dieren recht wordt gedaan, dat ze gerespecteerd worden en dat zelfs aan de aarde recht wordt gedaan, elke zeven jaar immers dient de aarde rust te krijgen. Daardoor kunnen regels voor iedereen verschillend zijn, daardoor kunnen regels ook in de tijd in toepassing verschillen. Voor ons een vreemde manier van denken over recht en gerechtigheid, maar de God van Israël is in onze wereld nu eenmaal de gans andere.
Het volk Israël wordt door de nieuwe spelregels bevrijdt van de last te overleven in de woestijn. Het volk werd bevrijdt van de slavernij om met en door deze wetten te kunnen genieten van de vrijheid in het beloofde land. De regels beginnen dan ook met de bevrijding van het volk uit de slavernij in Egypte. En aan die bevrijding zijn geen andere goden te pas gekomen. Alleen de God van Israël trok met de slaven mee door de woestijn nadat hij ze had bevrijdt uit de slavernij. Alleen de God van Israël zorgde voor de wetten waarmee het volk de vrijheid kon genieten in het beloofde land. Als je je heil zoekt bij andere goden en goden met je eigen handen denkt te kunnen maken dan oogst je onheil, dan vergaat het je slecht. De gevolgen daarvan zullen ook je kinderen, je kleinkinderen en je achterkleinkinderen ondervinden.
De hoofdregels waarmee we hier begonnen zijn kun je ook niet lezen los van de rest van de geschiedenis. Want als je het land verliest dat voor jouw familie is bestemd en waardoor je onafhankelijk bent krijgen je nazaten dat land pas na vijftig jaar weer terug zodat de familie weer opnieuw kan beginnen met het land dat God heeft gegeven en dat je bevrijd heeft van de slavernij. Wie in onze dagen het leven heeft ingericht op het houden van je naaste als van jezelf herkent die bevrijding, daarin verdwijnt zelfs de angst voor de dood en wordt je bevrijdt van het slavenbestaan van altijd maar meer en beter. Daarin begint het leven pas, ook vandaag weer.
Iedereen wordt in onze samenleving geacht de wet te kennen. Wij maken er meestal van dat iedereen voor zichzelf de Wet moet houden en dat we een overheid hebben om overtreders op te sporen en te bestraffen. Maar de wetten die we vandaag in de Bijbel lezen moeten we soms ook voor een ander houden. Als het gaat om mensen rust te geven en de gelegenheid te geven in plaats van te werken samen te genieten van het goede der aarde dan moeten we dat niet alleen voor onszelf regelen maar vooral voor de mensen en de dieren die voor ons werken, zelfs voor de vreemdelingen onder ons moeten we zorgen. Daarom ijveren we voor een vrije zondag voor iedereen, we zijn geen slaven van werk en winst.
Wij kennen wetten als regels waar we ons aan moeten houden en die ons knellen. De wetten die we in de Bijbel lezen zetten ons in beweging naar een betere samenleving. Bij het gaan van die weg en de keuzes die je daarbij moet maken moet je niet te lichtvaardig Gods naam inroepen. We moeten namelijk niks van ons geloof, we willen wat voor een ander, voor de minsten onder ons, we willen dat de hongerigen gevoed worden en de naakten gekleed. We willen dat aan de armen recht wordt gedaan. In het verhaal dat we vandaag lezen staat ook waarom we dat willen, omdat we zelf slaven zijn geweest, slaven van ons werk, slaven van alles wat moet, slaven van onze angst voor de dood en slaven van onze zucht naar altijd meer en nog meer. Daarom willen we een betere samenleving, een samenleving in vrijheid en met elkaar.
Die samenleving maken we ook samen met elkaar, al luisterend naar God misschien, maar we zijn er altijd nog zelf verantwoordelijk voor. De meeste van die regels voor een betere samenleving zijn zeer eenvoudig. Nooit je afkomst vergeten is er één van. Er staat niet dat je gehoorzaam moet zijn aan je vader en moeder, dat je maar alles moet toestaan wat ze met je uit willen halen. Nee, maar je moet nooit vergeten waar je vandaan gekomen bent. Uit een goed gezin, doe het dan tenminste even goed, uit een slecht gezin, doe het dan tenminste beter en aarzel niet daar hulp bij te vragen, juist omdat je het goede wil doen en niets dan het goede.
Natuurlijk moorden we niet, beschouwen we onze partners als gelijken en niet als objecten voor persoonlijk genot, respecteren we het bezit waar een ander van moet leven en liegen we niet tegen een rechtbank zodat er onrecht geschiedt. De vrouw van een ander is geen bezit staat er en het bezit van een ander hoort aan die ander. Regels die in elke samenleving thuis horen. Regels die maken dat elke samenleving een goede samenleving kan zijn. Dat is namelijk wat onze God wil, dat is ons geloof. Als er wat moet van ons geloof is het een betere wereld te maken, waar ieder te eten heeft en iedereen mee mag doen. Daarheen mogen we op weg..
Een overbekend verhaal hoorden we vandaag uit het Evangelie van Lucas. Het is ook een woestijnverhaal, het verhaal van de verzoeking in de woestijn. Mooi ook zo’n afloop dat Jezus van Nazareth al die verzoekingen heeft weerstaan. Maar wat moeten we in de eenentwintigste eeuw nog met een figuur als de duivel? Misschien wel net zoveel als Jezus van Nazareth, namelijk helemaal niks. Jezus van Nazareth was kennelijk voor de duivel niet bang en waarom zouden wij dat dan wel zijn? Bovendien geloven we in God en dus niet in de duivel.
Die duivel komt uit een middeleeuwse manier van kijken naar de wereld. Die manier komt voor uit de Heidense godsdiensten die nog maar net waren afgeworpen. In die Godsdiensten werden allerlei verschillende gebeurtenissen als personen aangemerkt. De echo was een persoon, het haardvuur en de donder waren personen en de glinstering op de toppen van de bergen kwam ook door personen. Dat de verwarring en de twijfel die een mens kunnen overvallen als een persoon wordt neergezet is in die lijn niet zo vreemd. In het Grieks heet die persoon diabolos, de verwarrer en bij die vertaling zijn we bij de functie van deze schijnfiguur. Twijfel zaaien en ieder van ons weet best dat twijfel zich in jezelf afspeelt.
Twijfel is overigens ook een positieve eigenschap. Het geeft je de gelegenheid afwegingen te maken, keuzes te overwegen. En bij problemen kan twijfel aan de werkzaamheid van standaardoplossingen je creativiteit stimuleren, zoek eens oplossingen die bij jou passen of die een ander geen schade berokkenen.
Het verhaal over het gevecht met de twijfel dat Jezus van Nazareth voert is een verhaal dat ons iets wil vertellen. Dat verhaal vertelt ons dus niks over het al of niet bestaan van een duivel. Het vertelt ons over de manier waarop Jezus van Nazareth begon met het vertellen van zijn boodschap. Hij was gedoopt en had daar gehoord dat hij de geliefde zoon van God was. Een duif was op zijn hoofd komen zitten als symbool voor het uitstorten van de Heilige Geest. Maar hoe gedraagt een geliefde zoon van God zich. Daarvoor ging hij eerst terug naar de woestijn. Naar dezelfde woestijn waar ooit het volk Israel haar God had ontmoet en had ontdekt dat het belangrijkste van haar religie de zorg voor elkaar is. Daarmee kwam aan alle religie eigenlijk een einde. Als “God dienen” hetzelfde is als “van je naaste houden als van jezelf”, blijft er van religie weinig meer over. Jezus hoort van de verwarrer dan ook steeds eerst “Als u de zoon van God bent”, dan volgt een voor de hand liggende veronderstelling. Want een zoon van een God kan immers stenen in brood veranderen? Een zoon van een God kan immers gemakkelijk de macht grijpen over volken en landen en een Zoon van God die van de tinnen van de Tempel springt zal toch door Engelen worden opgevangen zodat iedereen kan zien dat je achter hem kan aanlopen?
Maar in de woestijn had de God van Israël laten zien dat het net even anders zou gaan. Hier geen gouden beelden van een God, zelfs geen gouden kalf. Hier geen zoeken naar meer en nog meer en een godsdienst uitsluitend voor priesters en Tempels. In de Woestijn was een Tent der ontmoeting neergezet waar de spelregels voor de nieuwe samenleving werden bewaard in de Ark van het Verbond. In dit verhaal over de verwarring van Jezus van Nazareth komen het absoluut goede, de God van Israel, en het absoluut kwade, de duivel genoemd, tegenover elkaar te staan. Mensen zijn kinderen van het Goede had Lucas in het geslachtsregister van Jezus van Nazareth al geschreven. Jezus van Nazareth zelf is daar geen uitzondering op.
Maar we weten dat mensen ook graag het kwade doen. Daarom duivelse vragen, duivelse dilemma’s. Een voorbeeld van zo’n duivels dilemma dat je dezer dagen nog wel eens hoort is het volgende: Als iedereen voor elkaar zorgt waarom laat jij dan niet voor jou zorgen en de zorg voor anderen aan de anderen over? Geen wonder dat veel aardige mensen vaak het gevoel hebben dat er misbruik van ze gemaakt wordt en gaan twijfelen aan het nut van hun goedheid. Tot ze ontdekken dat het kansen geven aan een ander om zich te ontplooien als een liefdevol en zorgzaam mens ook tot zorg voor die ander hoort. We leven immers niet bij brood alleen.
Zo zit het ook met de macht. Alleen het kwade kan een mens absolute macht over anderen geven. En een mens die het goede wil doen en niets dan het goede waakt er wel voor al te lichtvaardig om hulp te vragen, dagelijks brood is ons immers genoeg. Zo weten we het kwade te weren, door aan het goede vast te houden. We herkennen na dit verhaal het kwade ook, wie misbruikt maakt van jou dient het kwade, wie macht over je wil uitoefenen dient het kwade, en wie je verleidt tot meer vragen dan je nodig hebt dient het kwade. En als je het goede wilt doen en niets dan het goede dan hoef je voor de duvel niet bang te zijn. Aanpakken en benoemen dat kwade dus vanaf vandaag.
We weten wat de Bijbel zegt over oorlog, stond er niet geschreven dat gij niet doden zult? We weten wat de Bijbel zegt over ons verlangen rijker en nog rijker te worden, want stond er niet geschreven dat we niet zouden begeren het huis van onze naaste en al het andere dat van onze naaste is? We weten dat we van mensen moeten houden en niet van een ander mens als van een voorwerp, een object dat onze lusten kan bevredigden, we weten ook dat we niet liegen moeten en niet stelen. We weten bovenal dat we niets en niemand tot god moeten verheffen en moeten aanbidden, want de God die ons die regels heeft voorgehouden had ons juist bevrijdt van de slavernij van hebben en houden en van meer en steeds meer. Benoem dus het kwade als je het tegenkomt en elke dag opnieuw want dan verdwijnt het op den duur.
Zo gaan we dus op weg naar Pasen, op weg naar het feest van het leven. De 40 dagentijd wordt beleefd als een tijd van inkeer en bezinning. Als we de kerk binnenkomen zien we de liturgische kleur paars die ons daaraan herinnerd. In de 40 dagentijd horen we ook bij uitstek vertellen over het lijden van mensen. Over die zaken die nog niet goed zijn in onze wereld. Over de voedselbanken in ons land, over de honger in Afrika, over de oorlogen in het Midden Oosten, over het ontbreken van mensenrechten in het verre oosten. Kortom we horen vertellen over die zaken die onze wereld voor veel mensen tot een woestijn maken. Wij zullen in die woestijn moeten oefenen, oefenen in de zorg voor elkaar. Want die Wet van de God van Israël laat zich samenvatten in de Wet van de Woestijn, de Wet van de Liefde, Heb God lief boven alles en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. Daar mogen we in oefenen, veertig dagen lang om te ontdekken dat daaruit voor iedereen het leven ontspruit, zodat we na Pasen geen genoegen meer hoeven te nemen met het leven in de Woestijn maar mogen zorgen voor het beloofde land, waar alle tranen gedroogd zullen zijn en God zijn tenten op deze aarde zal spannen. Daarheen gaan we op weg, door de woestijn om te beginnen.
Amen
Geef een reactie