Lezen: Jeremia 7: 23-28
Matteüs 17: 14-20
Gemeente,
Het klinkt mooi in de lezingen van vanmorgen. Zo vlak voor het einde van de schoolvakanties moeten ons nog even de oren worden gewassen. Jeremia begint met het woord van de God van Israël: “Maar ze luisterden niet naar mij, ze hebben mij niet gehoorzaamd” Jezus van Nazareth doet er in het verhaal van Matteüs nog een schepje bovenop: “Wat zijn jullie toch een ongelovig en dwars volk!” Het is alsof de voorganger door de samenstellers van het Gemeenschappelijk leesrooster, dat we ook vanmorgen volgen, worden uitgenodigd om eens een stevige boetepreek te houden. Schrik niet, ik was dat niet van plan. Toch wil ik beginnen u iets te vertellen over mijn ervaring met boeten. Want als het over boeten gaat moet ik altijd aan mijn tante Ketie denken. Mijn tante Ketie woont in Katwijk, ze is nu oud en al overgrootmoeder, maar toen ik nog een klein jongetje was was zij een jong meisje dat net ging werken. En ze werkte op een hoge zolder als nettenboetster. Samen met een heleboel andere meisjes en vrouwen repareerden ze netten van vissersschepen. Netten die in het gebruik stuk waren gegaan. Af en toe nam ze voor mij een bolletje boetetouw mee als ik er in de schoolvakantie logeerde. Er was geen beter vliegertouw dan dat boetetouw uit Katwijk aan Zee. Ze kon enthousiast over haar werk vertellen want de hele dag zongen de nettenboetsters samen, psalmen, gezangen en liederen van Johan de Heer. Die liederen kenden ze toen nog uit het hoofd. Zo is boeten voor mij altijd iets gebleven van zingend herstellen wat stuk is gegaan. Niet alleen wat stuk is gegaan in het gebruik, in het werk, maar ook herstellen wat stuk is gegaan tussen God en de mensen en ook wat stuk is gegaan tussen mensen onderling. En daarbij maakt het niet uit of je het zelf hebt stuk gemaakt of niet, het weer herstellen is het allerbelangrijkst. En misschien dat daar ook de beide lezingen van vanmorgen over gaan. Ik heb soms wel eens de indruk dat het boek van de profeet Jeremia meer een spreekwoordelijke klank heeft dan dat we ons herinneren waar dat Bijbelboek eigenlijk over gaat. Maar om de boodschap uit de lezing van vanmorgen goed te verstaan moeten we toch iets weten van waar dit Bijbelgedeelte vandaan komt. Jeremia leefde net als de schrijver van het eerste gedeelte van het boek Jesaja, vlak voor de ballingschap en aan het begin van de ballingschap. Nog sterker hij waarschuwde herhaaldelijk voor het gevaar dat het volk in ballingschap gestuurd zou worden, hij werd daarom uitgemaakt voor verrader en maakte vervolgens toch het wegvoeren van het volk in ballingschap mee. Zelf vluchtte hij naar Egypte. Jeremia kwam uit Anatot, één van de 13 steden die bij de verdeling van het land onder Jozua aan de priesters en levieten was toegewezen. Ooit had koning Salomo de hogepriester Abjatar naar Anatot verbannen en daar had die stad een slechte naam aan overgehouden. Het boek van de profeet Jeremia heeft niets te maken met het boek met de Klaagliederen van Jeremia, daar komt ons jeremiëren vandaan, onophoudelijk klagen. Maar de profeet Jeremia klaagt niet, hij probeert duidelijk te maken waar het volk Israël de fout in gaat, waar het afwijkt van de weg die de God van Israël het volk had gewezen. En daarbij is deze profeet een onverbeterlijke optimist. Hij moet de meest slechte boodschappen brengen, Jeruzalem zal worden verwoest, de Tempel zal worden afgebroken, de bevolking in ballingschap weggevoerd, maar hij heeft ook zicht op het goede dat de God van Israël voor zijn mensen in petto heeft, aan de ellende voor het volk zal een einde komen, de God van Israël laat niet varen het werk dat zijn hand begon. In het gedeelte dat we vandaag uit het boek van de profeet Jeremia lezen komen we dat nog een keer tegen. Het is zo eenvoudig, zelfs voor de ballingen: je moet de weg volgen die God wijst. In de paar verzen hiervoor had Jeremia al duidelijk gemaakt dat het niet gaat om al die offers die aan de God van Israël werden gebracht. In de Heidense afgodendiensten werden goden met offers gunstig gestemd, daar werd de hulp van goden met offers afgesmeekt. De God van Israël wil dat niet, met de God van Israël is geen handeltje te drijven. Als je thuis de 10 geboden nog eens na leest dan zie je dat daarin geen offers voorkomen. Daar gaat het er om dat je een ander geen nadeel berokkend, je geliefde niet, je personeel niet, de buren niet, de vreemdeling niet, je vijanden niet, niemand niet, zelfs God niet. Jezus van Nazareth zou, net als het boek Deuteronomium, die 10 geboden samenvatten als: heb God lief boven alles en je naaste als jezelf, dat is twee maal hetzelfde en aan die twee geboden hangt de hele wet. Telkens weer had de God van Israël profeten gestuurd die die boodschap hadden gebracht aan het volk, telkens had het volk niet geluisterd en daarom zou het slecht aflopen met het volk. En let op: het loopt niet slecht af omdat God straft, maar omdat het volk niet luistert. De richting die God wijst leidt tot de goede weg, elke andere richting brengt alleen maar ellende. Jeremia zal later nog een brief aan de ballingen sturen waarin hij duidelijk maakt dat zelfs in de ballingschap de God van Israël nog hun God zal willen zijn, als ze eilanden van recht en gerechtigheid in de ballingschap vormen, die brief staat ook in het boek van de profeet Jeremia. Dat is zo’n mooie brief dat in de tijd dat Israël bezet was door Grieken mensen die brief hebben herschreven naar de behoeften van hun eigen tijd, maar die brief staat niet in de Bijbel. Maar zijn we nu zo anders dan het volk uit de dagen van Jeremia? We geloven het nog steeds niet. Als je maar een klein piezeltje geloof hebt kun je een berg verzetten staat er in het evangelie. Niet dat je nu letterlijk bergen moet willen verzetten, zelfs van Jezus van Nazareth wordt nergens verteld dat die tegen een berg zei : “Stort je in zee”, waarop mensen sindsdien kunnen aanwijzen waar die berg zich in zee heeft gestort. Maar zodra mensen zich gaan inzetten om de wereld een klein beetje beter te maken krijg je dat ongeloof te horen: Het lukt je toch niet. Die kruisraketten waar Christenen zich zo tegen verzetten waren hard nodig, die zouden er echt wel komen. Geloof in de mogelijkheid van vrede tussen mensen was luchtfietserij, vrede tussen mensen was en is niet mogelijk en de mogelijkheid van vrede propageren was en is dus onvruchtbaar. Het geloof van een electricien in Polen in een rechtvaardige samenleving en het geloof van vele Nederlanders in vriendschap tussen alle mensen, die dus ondanks alles vriendschap sloten met mensen in Oost Duitsland heeft uiteindelijk de geschiedenis veranderd. De mensen in Polen maakten een vakbond tegen alle regels van hun regiem in en de mensen in Oost-Duitsland leerden in al die kerkelijke contacten dat je van je regering moest eisen dat het volk mee mag praten, daardoor zou de muur in Duitsland vallen en als in een dominospel viel daarop het hele communistische systeem. Ook onze industrie zou ook niet milieuvriendelijk te krijgen zijn. Maar er was er ooit één mens die met Greenpeace begon, en nu zijn de drijfgassen uit koelkasten en spuitbussen verdwenen en heel langzaam herstelt de ozonlaag zich, iets te langzaam overigens. We halen oud papier apart op, sjouwen elke week naar de glasbak en proberen in zuinige auto’s te rijden of met het openbaar vervoer te gaan. In de Rijn zijn weer zalmen gezien. Ook de apartheid in Zuid Afrika zou nooit op een vreedzame wijze kunnen worden afgeschaft hield men ons voor. Tegen demonstranten voor Nederlandse banken, die demonstreerden tegen een investeringsbeleid dat de apartheid ondersteunde, werd gezegd dat ze oorlog stonden uit te lokken. Maar toen Amerikaanse kerken hun investeringen gingen terugtrekken uit bedrijven die investeerden in Zuid-Afrika, gelovigen hun bankrekeningen opzegden bij banken die verdienden aan apartheid en automobilisten de Shell pompen voorbij reden, en Nelson Mandela hardnekkig een onvoorwaardelijke vreedzame overgang naar democratie bleef nastreven , zelfs vanuit de gevangenis, ging het onaantastbare apartheidsregiem aan het wankelen en kunnen we het nu opzoeken in geschiedenisboekjes. Natuurlijk gaat het verdrijven van die demonen niet van de ene op de andere dag. Onze moderne demonen bestaan uit angst, angst voor de dood, angst voor elkaar. En angst, weten we, wordt ons aangepraat, angst voor de Russen moesten we hebben, angst voor oorlog moeten we zeker hebben maar dat mochten we nu juist niet. Angst voor vreemdelingen moeten we hebben, vroeger voor mensen uit een naburig dorp, later uit een naburig land, tegenwoordig angst voor vreemdelingen met een naburig geloof. En die angst is diep geworteld, die angst drijft een brede kloof tussen mensen die al lang in ons land wonen, die angst geeft jonge mensen het gevoel dat ze er niet bij horen, dat hoewel ze hier geboren en getogen zijn, ze hier niet gewenst zijn. Jezus van Nazareth leert ons dat zelfs als vreemdelingen slechts de kruimels mee eten die bij ons van de tafel vallen ze bij ons horen en wij ze moeten behandelen zoals we zelf behandeld willen worden. Angst hebben we tegenwoordig ook voor groepen jongeren. Jongeren die rondhangen in winkelcentra, die rondscheuren op brommers, tot laat in de avond toe. Ook die angst is moeilijk te bestrijden. Iedereen die met moeilijke jongeren werkt zal dat weten. Maar ook het helpen van ontspoorde jongeren of jongeren die dreigen te ontsporen is meer dan de moeite waard. Steeds weer geldt dat iedereen bij de samenleving mag horen, en dat iedereen bij een samenleving kan gaan horen als liefde voorop staat. Hangjongeren uit een winkelcentrum weren brengt voor dat winkelcentrum misschien rust, maar er wordt niets mee opgelost. Waarom geven de winkeliers en de gemeente de jongeren die er rondhangen geen werk? We lijken tegenwoordig liever mensen buiten onze samenleving te sluiten dan dat we moeite doen om mensen op te nemen. Toch is maar weinig nodig om de wereld een beetje beter te maken. We hebben alle vrijheid om samen de hemel op aarde zichtbaar te maken maar het lijkt wel of we vaak bang zijn voor die vrijheid. Hoe vaak wijzen we niet naar anderen als het weer eens niet gelukt is. De overheid had voor jongeren moeten zorgen, de psychiatrie had moeten zien dat iemand te grote psychische problemen had, anders gelovigen hadden van hun geloof moeten vallen. Of we hadden dat geloof moeten verbieden. Waar wijzelf de handen uit de mouwen hadden moeten steken horen we niet. Mensen moeten er in willen geloven, er in geloven en op vertrouwen dat als God ziet dat de aarde goed is wij van het goede van de schepping uit mogen gaan. Wij hoeven niet bang te zijn, nooit niet. Dat maakt ook het verhaal dat we in het Evangelie van Matteüs over Jezus van Nazareth lazen ons duidelijk. Jezus van Nazareth was samen met Petrus en de broers Jacobus en Johannes op een berg geweest waar de drie volgelingen Jezus hadden gezien in gezelschap van Mozes en Elia, de Wet en de Profeten. Toen ze terugkwamen stond er al weer een menigte op hen te wachten en viel er iemand aan Jezus voeten die weer begon met “Heer”, de titel die de Keizer van Rome kreeg, maar ook de titel die door mensen aan Jezus werd gegeven, de Kanaänitische vrouw van een hoofdstuk hiervoor was ook zo begonnen. De zoon van deze man was epileptisch, tenminste dat nemen we aan omdat uit Griekse geschriften blijkt dat men geloofde dat de maan invloed had op epileptische aanvallen en in het Grieks van de Bijbel is de jongen maanziek. De godin van de maan, Selène, strafte hem of zijn ouders en elke keer dat de godin zich in haar grootste glorie vertoonde was de straf het zwaarst voor hen die haar kwaad hadden gedaan. De jongen uit het verhaal is niet te beschermen tegen de wraak van de godin, hij valt in het vuur, hij valt in het water, het kan zijn dood zijn. Ook de leerlingen van Jezus van Nazareth konden de jongen niet genezen. Nu geloofden de mensen in de dagen van Jezus van Nazareth ook dat een demon de ziekte veroorzaakt, een demon gestuurd door de god of godin die wilde straffen. Daarom dreef Jezus de demon uit door op strenge toon tegen hem te spreken. Wij moeten uitkijken om moderne medische diagnoses te stellen op grond van de verhalen uit het Evangelie. Deze maanziekte kan epilepsie geweest zijn, maar dat hoeft niet. Ook een psychische stoornis kan dezelfde soort toevallen veroorzaken als hier worden beschreven en moderne neurologen worden heel zenuwachtig als hun epilepsie medicijnen dan niet blijken te helpen. Iemand die het achterliggende psychische probleem weet aan te pakken wordt dan gemakkelijk als wonderdoener ervaren. Als je goed kijkt naar wat er eigenlijk in het verhaal gebeurd dan zie je dat die leerlingen van Jezus van Nazareth direct geloofden in de diagnose die op grond van het Griekse bijgeloof werd gesteld, de leerlingen gingen mee in het geloof in de god Selène. De jongen was maanziek, de godin van de maan strafte hem met toevallen. Maar de godin van de maan bestaat helemaal niet, die heeft in elk geval geen macht over mensen. Dat was nu net wat het geloof in de God van Israël aangeeft, gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Dat er geen andere goden, geen krachten of machten zijn die naast de God van Israël staan geeft je een onmetelijke kracht. Over dat mosterdzaadje had Jezus van Nazareth al eens vertelt dat die kon uitgroeien tot een boom waaronder het goed schuilen is tegen de brandende zon en waarin de vogels hun nesten konden bouwen. Nu wijst hij er op dat zo’n mosterdzaadje in een rotsspleet er voor kan zorgen dat de rots zal splijten als het plantje gaat groeien zelfs zo dat grote rotsen los raken en in zee vallen. Zo sterk kunnen we zijn als we durven geloven dat alleen de God van recht en gerechtigheid het laatste woord heeft op aarde en geen andere kracht of macht, zelfs de dood niet. Dat laatste kunnen we horen van de jonge mensen in het midden oosten die hun dictators weten te verdrijven op het moment dat ze letterlijk hun angst verliezen om dood te gaan. Zij dwingen samenlevingen af waarin iedereen tot z’n recht kan komen, waar aan iedereen mee zou moeten doen. Uiteindelijk zal op die samenlevingen ook wel kritiek kunnen komen, nooit is het ideaal, maar dat mag ons nooit het geloof ontnemen dat er ooit een dag zal komen dat alle tranen gedroogd zullen zijn, dat de dood niet meer zal zijn en dat God zijn tenten op deze aarde zal spannen. Die dag komt niet in de hemel, die dag komt hier op aarde zegt het boek Openbaring. Matteüs zegt op het eind van zijn Evangelie dat dan de aarde zal zijn voltooid, wij mogen dus zelfs deelhebben aan de schepping door het goede te doen en niet dan het goede. Door zingend te herstellen wat wij mensen met elkaar steeds stuk maken, wat we stuk maken tussen ons en onze God door meer te zorgen voor onszelf dan voor onze naaste, wat er stuk is gegaan tussen ons en onze naaste, door in andere krachten te geloven dan in de kracht van onze God, wat stuk is gegaan tussen mensen, als niet de liefde voor elkaar voorop staat maar alleen eigenliefde. Netten Boeten, dag in dag uit. Jeremia leert ons dus vanmorgen dat het eigenlijk voor de hand ligt, het is niet in de hemel, het is niet aan de andere kant van de zee, we hoeven alleen naar God te luisteren en onze naaste lief te hebben als onszelf. En Jezus van Nazareth zegt ons vanmorgen in het verhaal van Matteüs dat we niet op de dag hoeven te wachten die het einde van de geschiedenis betekent maar dat we nu al vast mogen beginnen met die dag, zoals Jeremia de ballingen opriep zich opnieuw op de Weg van de God van Israël te begeven, mogen ook wij ons naar die weg laten richten. Elke dag weer, totdat hij komt, totdat God zijn tenten op deze aarde zal spannen en ziet dat het goed is en wij hem eeuwig lof mogen toezingen.
Amen
<!–[if !supportLineBreakNewLine]–>
<!–[endif]–>
Geef een reactie