als kinderverhaal te lezen op eeste kerstdag in de Thomasgemeente ( vrij naar Woord voor Woord van Karel Eykman)
Er was een keizer, Augustus heette hij. Hij was de baas over alle koningen die hij maar kende. Er waren ook twee gewone mensen, Jozef en Maria. Ze hadden niet veel maar ze hadden elkaar. Ze wisten dat ze een kind zouden krijgen. Keizer Augustus schreef een brief aan al zijn koningen. “ik wil weten over hoeveel mensen ik de baas ben” stond er. “Ven iedereen in elk land moet ik naam en adres hebben. Dan weet ik hoeveel er soldaat kunnen worden voor mij. Ook koning Herodes in Jeruzalem kreeg zo’n brief. Jozef en Maria moesten dus hun naam en adres opgeven. Ze woonden in Nazareth in het noorden, maar was dat hun adres? Ze stamden nog af van koning David, een koning van heel lang geleden. Die woonde in Bethlehem. Daar lag een stuk land dat ooit aan zijn familie was gegeven en God had beloofd dat dat stuk land altijd voor zijn familie zou zijn. Dat stuk land was dus het adres dat God hen had gegeven. Jozef en Maria keken elkaar eens aan en besloten daar heen te gaan, naar het land dat God geven zou. Die Herodes was maar een namaak koning. Hij was afhankelijk van de soldaten van de keizer. Overal in het land waren er mensen die net als Jozef en Maria deden, die gingen naar het stukje land dat God ooit aan hun familie had gegeven. Op het stukje land van Koning David stond geen paleis, zelfs geen hotel, geen herberg, alleen een voederbak voor de dieren. En toen hun zoon geboren werd wikkelden ze die in doeken en legden die te slapen in de voederbak. Ze noemden het kind Jezus, dat was Grieks voor Jozua, die had ooit heel vroeger de verdeling over het land tussen families georganiseerd. Er kwamen meisjes langs die zich zorgen maakten over de plannen van de keizer. Toen ze Maria en Jozef daar zagen met hun kindje begonnen ze te zingen, zo kon de keizer nooit tellen, alleen God telt immers de mensen. Zo kregen de mensen ook de toekomst van God. In de buurt waren ook herders die bij de kudden de wacht hielden. Ze waren bang want ze hadden ook geen adres, maar ja de kudde laat je niet zomaar in de steek. Toen hoorden ze ineens dat zingen, van Ere zij God,. En vrede op aarde en in de mensen een welbehagen. De meisjes liepen naar de herders en zeiden dat ze niet bang hoefden te zijn, ze konden zelf gaan kijken naar dat kind in de voederbak. Dat deden ze en zo begon de bevrijding van de arme mensen. Maria onthield alles wat ze hier had meegemaakt
Geef een reactie